001 ~ Prologue
Liah Wallice
In elkaar gedoken zat ik in een donker hoekje van het huis kamertje. Buiten was het donker, en het enige licht dat er binnen te vinden was, kwam van de lantaarn paal dat zich voor het huisje bevond.
Het enige wat ik deed was schreeuwen. Schreeuwen om hulp. Schreeuwen om een fatsoenlijk huis. Een huis waar ik mijn kinderen goed kon opvoeden.
Een harde klap maakte me stil. Ik streek over mijn wang, die ik rood voelde worden. Het schreeuwen veranderde in huilen. Huilen om de pijn. Huilen om een beter verdiende baan. Huilen om het feit dat ik getrouwd was met deze zak.
Voor me stond hij. De boosdoener, de klootzak die mijn leven kapot heeft gemaakt. Met betraande ogen keek ik hem aan. Ik keek hem recht in zijn ogen. Het enige wat ik zag was een boze, gefrustreerde maar ook dronken blik. Hij stopte met schelden, en draaide zich om. Verdwenen was hij, uit het zicht. Opgelucht was ik niet, want ik wist dat hij naar de keuken ging. Op zoek naar meer flessen drank. Ik wilde naar boven vluchten. Naar boven, naar de drie kleine meisjes die niets vermoedend rustig aan het dromen waren. Maar in plaats daar van zat ik huilend in de hoek van een lelijke, oude verlaten huiskamer. Ik hield mijn handen voor mijn oren, om het geluid van kapot gegooide flessen te doven.
Toen was alles stil. Het geluid was weg, al het geluid was weg.
Tot ik voetstappen hoorde, richting de zwakke, houten trap. Hij was op weg naar boven! Naar de meisjes!
Al het geluid dat ik nu hoorde was zwak, vaag en kwam van boven.
Het duurde niet lang voordat de voetstappen via de trap naar beneden kwamen. Kwamen ze nou naar mij?
In de deur opening stond hij. In zijn hand had hij de rieten mand, waar mijn drie kleine baby'tjes in lagen. Mijn zielige gehuil sloeg over in paniekerig gekrijs. Mijn lieve kleine meisjes, in de handen van die vieze man! Ik rende naar hem toe, om de mand te redden. Maar het laatste wat ik zag was een grote, stevige vuist richting mijn gezicht.
Er zijn nog geen reacties.