47. You don't wanna know
Weer sta ik bij het meertje. Het is niet eens meer een verrassing. Hier was ik de laatste nachten ook al en ik heb zo het idee dat ik de komende nachten hier ook zal zijn. Of ik dat nou wil of niet. Ik kijk om mee heen en ineens staat hij achter me.
‘Jij.’ Ik kijk hem vijandig aan, maar moet moeite doen om die blik vast te houden. Die groene ogen doen me bijna smelten. Mijn god, wat doet die jongen met me.
Snel sluit ik mijn ogen. ‘Dit is een droom. Je bent niet echt, je bestaat niet. Je bent niet echt, je bestaat niet.’ Dreun ik in mezelf op. Hopend dat dit me wakker maakt. Voorzichtig doe ik mijn ogen weer open en ik zie hem nog steeds staan. Hij grijnst en ik vraag me af wat er zo grappig is.
‘Het feit dat je zo je best doet om bij me weg te blijven is alleen maar een bewijs dat het je iets doet.’
Hij draait om me heen en ik spiegel elke beweging. Hij doet een stap naar voren, ik zet een stap naar achter. Hij komt op me afgelopen en ik blijf achteruit lopen. Ik zorg dat de afstand tussen ons gelijk blijft. Dan kan ik niet meer verder, ik sta met mijn rug tegen een boom. Hij komt daar in tegen nog steeds dichterbij.
Ik zou nu weg kunnen rennen. Ik zou thuis kunnen zijn in de fractie van een seconde. Maar ik doe niets. De blik in zijn ogen werkt hypnotiserend en ik kan me niet bewegen. Mijn hersenen werken niet meer goed samen met de rest van mij.
Elk instinct in mijn lichaam schreeuwt dat ik hier weg moet, maar ik beweeg geen millimeter. Hij staat nu vlak voor me. Zo dichtbij dat ik de warmte van zijn lichaam kan voelen. Ik druk mezelf nog wat dichter tegen de boom, in een poging verder van hem weg te komen.
Ik voel het vochtige schors van de boom tegen mijn klamme rug. Ik kan nu geen kant meer op. Zijn hand streelt langs mijn hals en ik huiver. Over mijn huid verschijnt kippenvel. Ik wil hem van me af duwen, hem een klap in zijn gezicht geven en vragen wat hem bezield. Maar stiekem geniet ik van de aanraking van zijn warme handen en ik kan me daardoor simpelweg niet bewegen.
Dan ineens, geheel onverwacht, voel ik zijn warme lippen in mijn nek.
‘W-wacht, ik-ik…’ Ik kom gewoon niet uit mijn woorden. ‘Stop.’ Breng ik met moeite uit. Mijn stem klinkt hees. Ineens voel ik hoe twee handen me ruw bij mijn schouders pakken.
‘Alice!’
‘Alice!’ Damon schud me heen en weer. ‘Je was in je slaap aan het praten.’ Zijn gezicht staat bedachtzaam, dus blijkbaar was het niet veel goeds wat ik zei.
‘Wat zei ik dan?’ Vraag ik geschrokken. Vreemd kijkt hij me aan.
‘Laat maar.’Zeg ik en snel loop ik naar de badkamer. Daar kijk in de spiegel. Een baan van kippenvel loopt over mijn hals en mijn rug voelt klam. Weer twijfel ik aan het feit of het wel een droom was. Voorzichtig voel ik met mijn vingers aan de plek waar ik zijn lippen voelde.
‘Wat doe je?’ Vraagt Damon, hij kijkt me wantrouwig aan. Ik had niet gehoord dat hij achter me ging staan en ik voel me betrapt.
‘Niets.’ zeg ik snel en ik wil lang hem heen de badkamer uitlopen, maar hij houd me tegen.
Hij kijkt me bezorgd aan. ‘Moet ik me zorgen maken?’
‘Natuurlijk niet.’ Probeer ik heb gerust te stellen, maar mijn stem klinkt ongeloofwaardig. Toch laat hij me erdoor.
Ik loop meteen door naar de tuin en buiten haal ik opgelucht adem. De frisse wind waait dor de dunnen stof van mijn satijnen jurkje, maar ik heb er geen last van. Ik loop de tuin uit, het bos in. Het deert me niet dat ik nog in mijn nachtjapon loop. Ik kan al weer thuis zijn voor iemand me sowieso zou zien. Ik loop naar het meertje, naar de boom waar ik met mijn rug tegenaan stond. Ik glijd met mijn vingers over het ruwe schors, het is nog vochtig van de dauw maar verder kan ik er niets ongewoons aan ontdekken.
‘Wat is er met je aan de hand?’ Hoor ik Damon stem ineens achter me. Ik slaak een gilletje van schrik.
‘Volg je me ofzo?’
‘Is dat nodig dan? Je gedraagt je raar. Je praat in je slaap, je ben schrikkerig, je ontloopt me en als ik dan vraag of er iets is, wil je het me niet eens vertellen.’
Ik buig mijn hoofd en kijk schuldig naar de grond.
‘Wat is er met je aan de hand?’ Vraagt hij nog eens.
Ik aarzel en ga met mijn hand door mijn haar. ‘Ik heb de laatste tijd gewoon nogal verontrustende dromen, dat is alles.’
‘Waarover?’
Ik bijt op mijn lip. Ik ga nog liever een tweede keer dood, dan dat ik hem dat vertel. ‘Dat doet er niet toe.’
‘Alice.’ Zegt hij op waarschuwende toon. ‘Nu je geen mensenbloed meer drinkt, kan ik net zo gemakkelijk in jouw hoofd kruipen als in Stefans.’
Verontwaardigd kijk ik op. ‘Dat doe je niet.’
‘Je kunt het me nu vertellen, of ik kom er zelf achter.’ Zegt hij koppig.
‘Best. Als je het zo nodig wilt weten, kom je er zelf maar achter.’ En met die woorden loop ik terug naar het huis.
Er zijn nog geen reacties.