40. It's too late
Katherine komt dreigend op me af. Ik zie haar lippen bewegen, maar hoor alleen het oorverdovende geluid van de donder. Het zit hier nu precies boven. Nog een bliksemschicht schiet de grond in.
Er zijn geen bomen in de omgeving en dus zijn Katherine en ik het “hoogste object” in de omgeving. Ik moet hier weg. Van Katherine ga ik het niet winnen. Ze is veel ouder dan mij, dus ook veel sterker.
‘Katherine waarom doe je dit?’
Ze kijkt me verbaasd aan. Die vraag had ze niet verwacht. ‘Ooit waren we vriendinnen, waarom probeer je me nu te vermoorden.’
Ze kijkt me duister aan. ‘Jij hebt wel een klein geheugen, hè? Je stal mijn vriendje, je sloot me op in een tombe.’
‘Jij verliet je zogenaamde vriendje, je liet mij achter in diezelfde tombe. Tot twee keer toe! Je stal mijn ketting, probeerde MIJN vriendje af te pakken. Ik heb veel meer redenen om jou te haten.’
‘Het verschil is dat ik altijd krijg wat ik wil!’ Schreeuwt ze boven het onweer uit. Daar had ik op gewacht. Nu kan ik onderhandelen.
Ik ga dichterbij staan, zodat ik niet hoef te schreeuwen. ‘Nou Katherine, zeg het dan maar. Wat wil je?’
Ze kijkt me niet begrijpend aan. Dan glimlacht ze. ‘Ik wil jou dood, en je maakt het zo wel erg makkelijk.’ Achter haar rug vandaan grijpt ze een staak en steek het in mijn borstkas.
De pijn is onbeschrijfelijk. Alles wordt zwart voor mijn ogen, maar veranderd dan in helder wit.
Ik knijp mijn ogen samen tegen het licht. Mijn vader en moeder staan voor me.
‘We komen afscheid nemen.’
Ik kijk hen met grote ogen aan. ‘Wat doen jullie hier?’ Dan kijk ik om me heen. ‘Waar is “hier”? Waar ben ik?’
‘We hebben je elke stap van de weg gevolgd.’ Gaat mijn vader verder, zonder in te gaan op mijn vragen. ‘Van binnen ben je een goed mens Alice. Je had het kunnen vechten.’ Zijn ogen staan teleurgesteld.
Ik weet waar het over heeft. ‘Maar het is wie ik ben.’
‘Maar die vriend van je, Stefan, hij drinkt ook niet van mensen.’ Gaat mijn moeder tegen me in.
‘Je daden hebben je gemaakt tot wie je bent. Er is geen plek voor jou hier.’ Gaat mijn vader verder. Ik kijk hem angstig aan. De witte omgeving waarin we staan wordt donkerder en mijn ouders vervagen.
‘Nee wacht!’ Roep ik wanhopig.
‘Het is te laat.’ Hoor ik mijn moeders stem nog zeggen. Maar ze zijn weg. Het is nu donker, helse vuren laaien op en voor me staat een enorm zwart ijzeren hek.
‘Het is te laat.’ Hoor ik een stem zeggen. Maar het is niet de stem van mijn moeder. Het is Damon!
‘Het is te laat, ze is weg.’ Zegt hij.
‘Nee, het is niet te laat! Laat me niet alleen!’ Roep ik wanhopig.
Ik begin te rennen, weg van het vuur, weg van de ijzeren poort. Maar ook al ren ik de andere kant op. Het komt allemaal steeds dichter bij.
‘Damon ik houd van je!’ Roep ik, terwijl de tranen over mijn wangen stromen.
‘Het is te laat.’ Fluister ik nog tegen mezelf.
Er zijn nog geen reacties.