1. Prologue
Boos loop ik het huis uit.
‘Dit is niet hoe een gerespecteerde jongendame zich hoort te gedragen!’ roept mijn moeder wanhopig.
‘Ik hoef je respect niet.’ Schreeuw ik terwijl ik richting de stallen loop.
‘Jongedame!’ brult mijn vader. Stug loop ik door.
Ik loop de stal binnen en doe snel bij een van de paarden een hoofdstel om. Ik hoor de zware voetstappen van mijn vader aan komen stampen. Dan maar geen zadel. Ik klim met moeite op het paard. Wat zijn die jurken toch onhandig.
Net als mijn vader naar binnen wil lopen, geef ik mijn paard de sporen. Ik galoppeer door de smalle gang en de hulp springt geschrokken opzij.
Ik galopeer de stallen uit richting het bos. Na een tijdje minder ik vaart. Ze halen me toch niet meer in. Ik glimlach. Ik ben vrij. Ik weet dat ik ooit weer terug zal moeten, maar dat maakt me nu niet uit.
Ik kom uit bij een meertje en laat me van mijn paard afglijden. Het dier hijgt en neemt gulzige slokken water.
Ik plof neer en lig op mijn buik in het warme zand. Ik kom hier wel vaker als ik het even zat ben, maar nog nooit heb ik zo’n ruzie gehad thuis. Ik grinnik. Mijn vaders gezicht liep bijna paars aan toen ik langs hem heen galoppeerde. Ik rol op mijn rug en staar naar de grote witte wolken die af en toe voorbij komen. Hier is de wereld perfect. Problemen zijn er wel weer als ik thuis kom.
Langzaam aan wordt het steeds bewolkter. Dikke wolken schuiven voor de zon. Ik vraag me af of het zal gaan regenen.
Ik hoor een angstig gehinnik. Ik ga recht op zitten en zie hoe mijn paard steigert en op mij af komt rennen. Snel spring ik op en spreid mijn armen. Direct mindert hij vaart en vlak voor mij komt hij tot stilstand. Hij staat te trillen op zijn benen. ‘Ho, rustig maar.’ Ik kijk op me heen en zoek waar hij zo bang van werd. Er trekt een dichte mist over het meer. Weer hinnikt mijn paard angstig. Het schelle geluid galmt over het meer. Ineens is het doodstil. Geen vogels meer die fluiten, niets.
Plotseling herinner ik me iets, wat mijn vader me ooit vertelde. Als het helemaal stil word in het bos is er een roofdier in de buurt. Ik ril, grijp de teugels en klim weer op mijn paard. En natuurlijk, als altijd zit die jurk weer in de weg. Misschien is het wel een poema of een beer. Ik kijk nog eens om. Overal, boven en om het meer, hangt nu mist. Weer snuift mijn paard onrustig. Bij mij loopt nu ook het kippenvel over mijn huid. Net als is mijn paard wil aansporen steigert hij weer. Ik val pijnlijk op mijn rug en het dier rent weg. Kermend van de pijn blijf ik op de grond liggen. Na een tijdje ga ik zitten en probeer op te staan. Op het moment dat ik sta, begint alles te draaien. Ik voel me misselijk en dan wordt alles zwart.
Er zijn nog geen reacties.