Opdracht 1 - Undesirable
Undesirable
Ik zat op mijn bed en staarde naar de kale muur van mijn slaapkamer. Het was een kleine kamer, met grauwe muren, een houten bed en nachtkastje. Mijn kleren lagen op de grond, we hadden geen geld voor een normale klerenkast, zoals mijn vriendjes hadden. Misschien was het wel mijn schuld, dat mijn ouders het zo slecht hadden. Mijn ouders hadden nog drie andere kinderen, maar die zijn allemaal al veel ouder dan ik. Ik was niet geboren omdat het de bedoeling was dat ze een vierde kind zouden krijgen. Ik was een ongeluk.
De schreeuwende stemmen van de kamer hiernaast ontgingen me niet. Dat ging ook moeilijk, zelfs de overburen zouden het kunnen horen. Mama en papa schreeuwden vaak, dit was de zoveelste keer, en de termen die dan gebruikt werden sneden als een mes door mijn ziel. ‘We moeten die vierde toch ook nog eten geven!’ Die vierde. Het ongewilde kind, een blok aan het been. Waarom luisterde ik nog? Ik wilde het niet horen. Ik drukte me met mijn handpalmen het bed af zodat mijn blote voeten de koude vloer raakten. Schoenen had ik niet, en ik had ze ook niet nodig. Ik liep voetje voor voetje mijn kamer uit en probeerde ervoor te zorgen dat de deur zo min mogelijk piepte en kraakte. Tevergeefs. De deur kraakte open, maar mijn ouders geschreeuw overstemde het geluid. ‘Dat kind kost me al genoeg geld! Waarom moest jij nou weer een vierde?’
‘Dat wilde ik helemaal niet, dat gebeurde gewoon!’ Ik kneep mijn ogen dicht, voelde een enkele traan langs mijn wang naar beneden glijden en hoorde hem uit elkaar spatten op de houten vloer. Ze wilden me niet. Mijn handen balden zich tot vuisten en ik zette het weer op een lopen. Mijn voeten verplaatsten zich bijna vanzelf, ze wisten dat ik hier niet thuishoorde, en dus weg moest. Mijn twee broers en mijn zus zaten aan de tafel in de huiskamer, somber naar hun koude thee te staren. Door het gekraak van de planken onder mijn voeten keek mijn zus in een ruk op, haar ogen boorden zich in die van mij. Ze zei wel niet dat ze wenste dat ik er niet was geweest, dat het beetje geld wat ze aan mij verprutsten hun leven beter zou maken. Ze zei het wel niet, maar ik zag het. Ik zag het in haar ogen, die door me heen leken te gaan. Ik scheurde mijn blik weg van de beschuldigende ogen en liep door. Ik snapte het niet. Wat deed ik fout waardoor ik er niet bij mocht horen? Ik snapte het niet, of ik wilde het niet snappen.
Toen ik de voordeur had bereikt en de ijzeren, inmiddels geroeste, deurknop vastpakte, wist ik dat dit misschien wel de laatste stappen waren geweest die ik in dit huis had gemaakt. Ik twijfelde niet en plantte mijn linkervoet in de donkere aarde. Ook mijn rechtervoet deed mee en ik sloot de deur achter me, de stemmen van mijn ouders klonken gedempter, maar het geschreeuw hoorde ik nog duidelijk. Ik zou blijven lopen tot ik die verschrikkelijke beschuldigingen en de afschuw in hun stemmen niet meer kon horen. Maar ik hoorde het nog. Die ene stem, van mijn bloedeigen moeder, die deed het hem. Die deed me beslissen om nooit meer terug te komen. Die ene zin, die ik nooit meer uit mijn gedachten zou krijgen. ‘Ik wou dat hij nooit geboren was.’ De tranen kwamen omhoog, ze liepen geluidloos over mijn wangen, drupten van mijn kin en bereikten de donkere aarde waarin ik nog steeds stond. Mijn hersenen dwongen me om te lopen, en dat deed ik. Stap voor stap liep ik weg van mijn huis, waar ik gewoond had, waar al mijn spullen lagen. Het huis wat ik geen thuis kon noemen, ik hoorde er niet. Het huis waar ik mijn broers, mijn zus en mijn ouders zou achterlaten, wetend dat ze toch wel beter afwaren zonder mij. Het zand waar ik voorheen mijn voetstappen in had achtergelaten, mijn laatste voetstappen in dat zand, veranderde in brokkelige rotsen, en ik klom en klom, tot ik bij mijn plekje kwam. De plek waar ik zo vaak heb gezeten, de plek waar ik alleen kon zijn als ik me ongewenst voelde. Ik kon hier net zo goed de hele dag zitten, ze zouden me niet missen. Ik heb me vaker alleen gevoeld, maar niet op deze manier. Ik dacht dat ik… ooit wel geaccepteerd zou worden. Ik wachtte hier nou al acht jaar op, maar voelde aan dat die tijd niet zou aanbreken. Die ene zin die mijn moeder gezegd had, had me over de streep getrokken. Ik had de knoop doorgehakt. Ik liet mijn vinger over de ruwe stam van mijn boom glijden. Daar stond ik dan, met mijn tenen over de rand van de afgrond. Ik keek naar beneden, zag de diepte en de scherpe rotsen die zich daaronder bevonden. Ik plaatsten mijn handen op een van de takken en trok mezelf omhoog. Dat was geen moeite, aangezien ik bijna niets woog. Veel eten had ik niet gekregen in huis en ik was ook vrij klein voor mijn leeftijd. Ik ging op de boom zitten, mijn handen vastgeklampt aan de tak onder mij en staarde de verte in. Ik keek toe hoe de hemel langzaam donkerder kleurde en hoe de zon steeds verder onderging. Ik realiseerde me dat ik geen huis meer had. Geen voedsel, geen familie, geen vrienden. De eenzaamheid overspoelde me. Ik wilde huilen, maar de tranen kwamen niet meer, ik was leeg, uitgeput. Ik kon niet meer. Waar leefde ik nog voor? Voor een familie die me niet wilde? Een huis waar ik me niet thuis kon voelen? De priemende blikken die ik voelde en zag als mijn ouders ruzie maakten om geld te kort? Ze hadden niets aan mij, dus waarom zou ik nog leven? Ik maakte mijn handen los van de stam onder mij en sloot mijn ogen. Ik spreidde mijn armen en leunde achterover. Een laatste traan gleed over mijn wangen waarna ik mezelf in de diepte liet vallen. Ik zou gelukkig zijn, ergens anders waar ze me wel wilden. Ik zou vrij zijn. Zo vrij als een vogel.
Reageer (2)
Super bedankt. x
1 decennium geledenWauw... Dit moet ik even verwerken. Prachtig.
1 decennium geleden