HS 4
Ik voel een lichte druk op mijn linkerhand en hoor zacht gefluister, alsof er in de ruimte hiernaast wordt gepraat. Het gefluister wordt duidelijker en ik besef dat de conversatie naast me wordt gehouden, maar ze praten zo stil dat ik er nauwelijks iets van versta. Enkele keren valt mijn naam in het gesprek, maar wat ze zeggen is onduidelijk. Ook de geuren uit de kamer dringen mijn neus binnen. Een droge, steriele geur overheerst een minder opvallende, zoete geur. Bij het ruiken van die zoete geur begint mijn hart sneller te slaan. Een kort piepgeluid bevestigt dit. Plots herinner ik me weer wat er is gebeurd. De berg, de afdaling, de auto, de vangrail en het ravijn. De piepende remmen van de wagen en van de andere fietsen en het angstige geschreeuw van Jens. Jens’ parfum, dat is de zoete geur, die de sterke ziekenhuisgeur probeert te verjagen. Jens zit hier naast me. Zijn hand op de mijne, dat is de druk die ik voel. Ik vecht tegen het sterke licht om Jens te laten weten dat ik hier nog ben. Voordat ik mijn ogen open, probeer ik in Jens’ hand te knijpen. Ik hoor hoe Jens verschiet en voel hoe de sombere drukte om me heen opklaart.
“Hij kneep in mijn hand. Alexander?”
Ik open zachtjes mijn ogen en laat ze wennen aan het felle licht. Jens legt zijn hoofd op mijn borstkas en begint zachtjes te huilen.
“Ik wil geen tranen zien. Tranen lokken enkel maar tranen uit.”
Ik herken mijn eigen stem niet. Ze klinkt alsof ik een oude kettingroker ben, die nood heeft aan een glas water. Daarom probeer ik me recht te zetten in mijn bed. Ik plaats mijn handen naast mijn heupen en probeer mijn linkerbeen te buigen voor wat extra steun. Dan voel ik pas dat ik geen gevoel meer heb in mijn benen. Ik kijk angstig naar beneden en probeer opnieuw mijn been te buigen. Ook deze poging mislukt. Ik kijk naar Jens, die zo gepijnigd lijkt dat hij hier zou moeten liggen.
“Je val heeft je ruggengraat zwaar beschadigd.”
Ik draai mijn hoofd en merk dat Sam aan de andere kant van mijn bed zit.
“Hoe zwaar?” vraag ik angstig. “Krijg ik het gevoel in mijn benen nog terug?”
“De dokters kunnen nu pas zekerheid brengen, nu je wakker bent.”
Net wanneer Sam het woord ‘dokter’ uitspreekt, komt een dokter binnengewandeld. Ik voel dat hij slecht nieuws zal brengen en angstzweet breekt uit over mijn hele lijf.
“Kan ik de Tour ooit nog winnen, dokter?” vraag ik meteen.
“De kans dat je ooit nog op een fiets zal zitten is al enorm klein,” antwoordt de dokter eerlijk.
Ik laat mijn hoofd in mijn kussen vallen en wens dat die auto mij had vermoord.
“Mijn leven is voorbij,” stoot ik uit.
Jens staat kwaad op, geeft me een klap in het gezicht en wandelt naar buiten. Ik staar naar de deur en voel de tranen in mijn ogen opwellen. Ook de dokter verwijdert zich uit de kamer.
“Je carrière is misschien wel voorbij, maar vergeet niet dat je nog een leven naast die carrière hebt,” zegt Sam rustig. “Je familie, je vrienden, Jens. Ze zijn allemaal bezorgd over je en steunen je door dik en dun. Laat hen niet achter, Alexander.”
Ik realiseer me dat een nieuwe fase aanbreekt en ik me zal moeten aanpassen. Jens komt opnieuw de kamer binnengewandeld en ik barst in tranen uit.
“Het spijt me, Alexander. Ik had je niet moeten slagen.”
“Neen, het spijt mij. Mijn leven is nog niet voorbij.”
Er zijn nog geen reacties.