HS 3
Vandaag is het de laatste rustdag. Nog vier dagen en dan zijn we in Parijs en is deze vermoeiende Tour de France voorbij. ’s Ochtends, na het ontbijt, bekijk ik de beelden van mijn verkenning van de laatste individuele tijdrit. Deze tijdrit wordt beslissend voor het eindklassement. Hij valt op de voorlaatste dag en Cody Pierson is vastberaden om daar mijn gele trui af te nemen. Als ik mijn huidige voorsprong kan behouden, is de kans klein dat hij mij nog inhaalt, maar toch blijft hij de betere tijdrijder. Nadien ga ik langs bij Jens om te checken of hij klaar is voor onze training. Glimlachend opent hij de deur en sleurt hij me naar binnen. Ik begin als een verlegen tienermeisje te gniffelen, maar al snel smoren Jens’ lippen het geluid. De hevigheid van de kus brengt me uit evenwicht. In mijn val neem ik Jens mee en zo liggen we uiteindelijk samen op bed.
“Misschien moeten we maar eens gaan trainen, vooraleer je kamergenoot binnenkomt,” stel ik voor, terwijl ik Jens van me afduw en van het bed afrol.
Jens zucht diep.
“Ik heb het gevoel dat we nog even moeten wachten. Nu vertrekken zal onheil brengen.”
“Jij met je gevoelens altijd. De anderen staan waarschijnlijk te wachten.”
Ik neem Jens bij zijn hand en sleur hem mee naar de kleedkamer. Even later staan we, samen met Sam en twee andere teamgenoten, klaar om te vertrekken. We overlopen snel het traject dat op onze planning staat en dan kruipen we de fiets op. Tijdens de training dol ik wat met Jens en de anderen. Ik ga ook een praatje maken met de ploegleider, die ons volgt in de wagen. Na enkele minuten naast de wagen te rijden, word ik terug naar de andere renners gestuurd omdat er een klimmetje en een gevaarlijke afdaling op komst is.
“Deze klim is de belangrijkste op ons programma vandaag,” vertel ik de rest wanneer ik me weer aansluit bij het groepje.
“De afdaling niet vergeten,” antwoordt Sam.
Ik knik en zet me recht op de trappers. Waarom is iedereen zo bezorgd over de afdaling? Ik heb haar al verschillende keren verkend en er is nog nooit iets gebeurd. Ik kom als tweede boven, achter Jens, en zet me in zijn wiel om aan de afdaling te beginnen. Maar omdat Jens niet zo’n goede daler is, geeft hij al snel de kop af aan mij. Ik besluit om er maar volop voor te gaan.
Dan slaat het noodlot toe. In een haakse bocht naar links komt er onverwacht een auto uit de tegengestelde richting. De tegenligger neemt zijn bocht te breed, waardoor hij op ons rijvak komt. Ik probeer nog om de auto te ontwijken, maar ik voel al snel dat die actie mislukt. De auto raakt me in mijn linkerflank en katapulteert me richting de vangrail. Ik vlieg met hoge snelheid tegen het ijzeren hek en word erover geslingerd, recht het ravijn in. Ik hoor hoe de andere renners hun remmen dichtknijpen en Jens angstig mijn naam begint te schreeuwen. Nog geen seconde later voel ik hoe mijn hoofd de grond raakt, waardoor ik uiteindelijk het bewustzijn verlies. De nachtmerrie is voorbij, denk ik.
Er zijn nog geen reacties.