Ik keek naar de boten in de haven, zo’n verlangen had ik nog nooit gevoeld. Ik werd naar de boten toe getrokken, ik keek weer naar boven naar de lucht en zag dat de lucht helder blauw was.
‘Zeilen strak zetten!’ riep de kapitein.
Ik was zo weg geweest dat ik niet meer had gemerkt dat er ook andere mensen waren, we waren bijna in de haven. En ik was bijna terug bij mijn familie, en ik was bang voor wat mijn vader zou zeggen. Ik was weggegaan bij mijn ouders en zusjes twee jaar geleden. Zonder briefje en zonder iets te zeggen, maar ik wist natuurlijk toen ook nog niet dat ik dit zou doen. Ik was gewoon lekker aan het wandelen in burgerskleding, oh ja, dat was ik vergeten. Ik ben koninklijk en de volgende voor de troon. Maar ik wil niks liever dan lekker zeilen en varen, natuurlijk heeft mijn vader een hele andere toekomst voor me. Want ik moet het koninkrijk overnemen, maar mijn zusjes kunnen dat ook.
‘He, Mike,’ zei de kapitein, ‘niet dagdromen.’
‘Sorry, kapitein,’ zei ik, ‘ben al bezig.’
Ik klom verder de mast in en begon mijn maten te helpen, maar ze hadden mijn hulp niet echt nodig. Ik hielp Ronald, mijn beste maat, in de hoogste mast. Ook sliep ik boven hem, in de hang matten onder in het laadruim. Alleen hij wist van mijn geheim, mijn ouders wisten niet eens dat ik op een boot zat.
‘Hé, Mike,’ zei hij, ‘kun je me ergens mee helpen?’
‘Ja hoor,’ zei ik, ‘wat moet ik doen?’
‘We gaan zo aanmeren en dan moet ik het touw leggen,’ zei hij, ‘kan je me daarmee helpen?’
‘Ja,’ zei ik.
‘Moet ik er anders nog een buiging bij maken?’ vroeg hij fluisterend.
‘Nee,’ zei ik.
‘het was maar een grapje,’ zei hij, ‘doe niet zo stijfjes.’
‘Sorry,’ zei ik, ‘maar de kapitein doet iets wat me niet aanstaat.’
‘Wat dan?’ vroeg hij.
‘Iemand heeft wat fout gedaan,’ zei ik en ik deed een hoofdknik naar beneden.
Iemand schreeuwde en hij keek naar dezelfde plek waar ik al een tijdje keek en zag wat zich daar afspeelde. Peter had Frank geschopt en daarna hard met een kanonbal tegen zijn hoofd geslagen, Frank lag plat op zijn rug en er sijpelde een stroompje bloed uit zijn hoofd, ondertussen keek iedereen naar hen.
‘Wat heb je gedaan?!’ riep de kapitein.
‘Hij pestte me,’ zei hij, ‘hij sarde me.’
‘Dus,’ zei de kapitein.
‘Hij pestte me met het feit dat ik geen familie meer heb,’ zei hij.
‘En dus gooi jij een kanonbal naar zijn hoofd?’ zei de kapitein. ‘Hebben we iemand die hier het bloed kan stelpen?’
‘Ja, ik wel,’ zei ik.
En ik klom uit de mast samen met Ronald.
‘En Ronald kan me helpen,’ zei ik.
‘Oké,’ zei hij, ‘maar doe het snel, we zijn bijna in de haven.’
Ik was blij dat ik niet hoefde te zien hoe Peter zijn verdiende loon kreeg, want ik hoorde hem al hard genoeg gillen. Ronald en ik scheurden een laken in repen en ik gaf instructies aan Ronald, zo legden we een reep om zijn hoofd en nog een paar. En toen we bezig waren met de laatste werd hij weer een beetje wakker.
‘Waar ben ik?’ vroeg hij.
‘Nog steeds op de zelfde boot,’ zei ik.
‘En Peter?’ vroeg hij.
‘Die krijgt een pak slaag,’ zei Ronald.
‘Oké,’ zei hij en hij ging weer liggen.
‘We zijn er!’ riep Tom. ‘Komen jullie?’
‘We komen!’ riep ik terug. ‘Maar wil jij dan hierheen komen en op Frank passen?’
‘Ja, ik kom!’ riep hij.
En we zagen hem een paar tellen later inderdaad in het trapgat. We, Ronald en ik, liepen naar boven. Ik hielp Ronald met het touw en al snel waren we aangelijnd.
‘Hé, Mike!’ riep de kapitein. ‘Kun je wat voor me doen?’
‘Tuurlijk,’ zei ik, ‘wat moet ik doen?’
‘Kun je daar boven dat touw vastmaken?’ vroeg hij.
‘Ja hoor,’ zei ik.
En ik klom in de mast, maar niet voordat ik gedag had gezegd tegen Ronald. Daar maakte ik het touw vast, en toen zag ik haar kijken. Het was een doodnormaal meisje, met mooie, grote ogen waar je in kon verzinken. Het was raar dat ik me zo voelde, want ik kende haar naam niet eens, of waar ze woonde. Ik zag haar langslopen en, heel laf, toen ze me aankeek, keek ik snel naar voren. Ik voelde haar ogen in mijn achterhoofd en ik durfde niet naar haar te kijken. Toen hoorde ik een touw langs me zoeven en keek naar de boef die dat deed en zag dat Peter nog steeds op het schip was. Daarna hoorde ik een bonk en ik keek eindelijk naar achteren. Toen ik zag dat ze gevallen was, klom ik gauw uit de mast en rende het schip af. Ik rende naar haar toe en stak mijn arm naar haar uit. Ze keek op naar mijn hand en ik zag dat ze aarzelde. Uiteindelijk pakte ze toch mijn hand vast en ik trok haar langzaam omhoog. Ze keek even naar mij en bukte toen blozend, ze pakte toen de dingen die ze had laten vallen. Ze kwam weer overeind en mompelde: ‘Dank je.’ Toen rende ze weg. Ik was verbijsterd en staarde haar na. Daarna voelde ik een hand op mijn schouder en zag ik Ronald naast me staan.
‘Hé, man,’ zei hij, ‘wie was die schoonheid?’
‘Ik weet niet hoe ze heet,’ zei ik, ‘ze viel en ik hielp haar overeind.’
‘Ze was een schoonheid,’ zei hij, ‘maar je weet niet wie ze is.’
‘Nee,’ zei ik, ‘maar misschien over twee weken wel.’
‘Hoezo?’ zei hij.
‘Nou, dan is het bal,’ zei ik, ‘en dan komen alle meiden naar het bal.’
‘Oké,’ zei hij, ‘mag ik ook komen?’
‘Tuurlijk,’ zei ik, ‘als je dan niet gaat varen.’
‘Nee joh,’ zei hij, ‘dan vragen we de kapitein ook.’
‘Oké,’ zei ik en we liepen naar de kapitein.
‘Kom je ook naar het bal?’ vroeg ik. ‘Ik ga ook, net als Ronald.’
‘Oké dan,’ zei hij.

Reageer (2)

  • Waterflower

    Meer de tijd van pirates of THE carribean!

    1 decennium geleden
  • TimeTravel

    Haha! Leuk! Dus, is het in de middeleeuwen? Of gewoon nu?

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen