Hoofdstuk 2 - deel 1
Hoofdstuk 2
Jisa regeerde het land met harde hand. Alle elektronica werd verboden, omdat die zijn macht in gevaar kon brengen. De belasting was verdubbeld, terwijl de uitgaven gehalveerd werden. Armen werden niet meer geholpen, de stad niet onderhouden en de wegen naar het platteland veranderden in modderpaden. Het volk werd ontevreden, maar relletjes werden snel neergeslagen. Jisa maakte het zich gemakkelijk in zijn stoel, bekleed met bont. Hij keek nog eens tevreden rond over zijn troonzaal. Dit was niet echt een zaal meer te noemen, maar meer een lange brede gang. Aan weerszijden stonden rijen pilaren, uiteraard van het duurste marmer wat er te krijgen was. Op de pilaren steunde een grote boog, die zich over de hele lengte van de zaal uitstrekte. In de inhammen achter de pilaren stonden beelden en kooien met allerhande diersoorten. Hier en daar stond een kooi met een mens erin, ieder dag een ander mens, voor de afwisseling. Aan het eind van de dag werd uiteraard de gevangene gedood, vaak door middel van een langzaam dodend gif, of een andere manier om een lange, pijnlijke dood te veroorzaken. Jisa hield ervan om naar het geklaag en gehuil van deze simpele zielen te luisteren, hij hield ervan te merken hoeveel macht hij had. Zijn onderdanen beefden voor hem, en om eerlijk te zijn beefde hij ook voor sommige van zijn onderdanen. Verzetsgroepen kregen tegenwoordig steeds meer aanhangers, en op een dag zouden zij net zo doen bij hem, als hij bij zijn voorganger gedaan had: van de troon halen, opsluiten, doden. Maar hij dwaalde af, hier wilde hij niet aan denken. Zijn ogen gleden verder over de zaal. Aan het einde waren twee grote mahoniehouten deuren aangebracht, overtrokken met bladgoud. Op de randen van de boogvorm zaten de beste edelstenen en diamanten uit zijn hele rijk. Het was nog een hele klus geweest om die te verzamelen, grinnikte hij bij zichzelf. De vloer was gemaakt van een speciaal soort steen dat alleen in zijn land te krijgen was, niemand anders had zo'n vloer. Over de vloer lag een loper, die volledig uit roodgeverfde dierenhuiden bestond. Deze loper eindigde bij de trap, die toegang gaf tot zijn troon. De trap had twaalf treden, en aan weerszijden van elke trede stond een bronzen leeuwenwelpje. Onderaan de trap stonden twee grote marmeren leeuwen, met een ring door hun neus. Aan die ringen zaten kettingen, en aan die kettingen zaten gevlekte, angstaanjagende panters. Dat hield zeurende burgers wel op afstand. Ja, hij kon tevreden zijn over zijn werk, hij had alles wat zijn hartje ook maar begeerde. En zo niet, stuurde hij zijn dienaren eropuit om het felbegeerde te halen. Ja, hij kon terugkijken op een geslaagde regeringsperiode. Het enige wat hem dwars zat, en het enige wat hij ook niet kon krijgen, was een zoon. Hij had een lief meisje getrouwd, en zij had voor hem al een aantal kinderen gebaard, maar het waren tot nu toe alleen maar dochters geweest. Hij was teleurgesteld in haar geweest dat zij voor hem geen zoon kon krijgen, en had haar laten doden. Maar vervolgens kon hij weer geen lief meisje zijn bed inlokken om een zoon voor hem te krijgen. Het leven was ingewikkeld, zuchtte hij bij zichzelf. Daar ging de zijdeur naar de keuken open. En wie daaruit kwam, liet hem even zijn probleem vergeten. Een beeldschoon meisje met een dienblad in haar hand kwam het deurtje uitgelopen. Ze had lang, krullerig, blond haar, blauwe ogen, mooie vormen, en een gezichtje zacht als zijde. Tenminste, dat stelde hij zich zo voor. Toen zij bij hem stond, boog ze voor hem en reikte hem het dienblad aan, zodat de koning daar een lekker hapje van kon eten. Maar hij reageerde niet, hij bleef maar naar haar kijken. Hij zou het toch niet op haar voorzien hebben? Maar de koning gebaarde al dat zijn wachters weg moesten. Hij wilde toch niet hier, midden in de troonzaal...? De koning glimlachte naar haar, maar zij keek weg. Ze moest weg hier, en snel ook! Het angstzweet brak haar uit, haar gedachten schoten alle kanten op. Paniekerig wilde ze een stap zetten in de richting van het deurtje, maar ze kon niet meer weg, hij had haar al vastgegrepen. Hij lachte, het was een harde, gemene lach, die haar kippenvel bezorgde...
Reageer (1)
Die Jisa is echt gemeen, zo ga je gewoon niet met je volk om. maar wel echt kei goed geschreven(Y), heb medelijden met het volk en vooral met dat meisje
1 decennium geleden