Lucerna of solis
Er was eens een meisje. Ze was niet gewoon en meisje zoals iedereen. Maar ze had wat bijzonders, wanneer mensen haar zagen dachten ze vaak dat ze een engel was. Dit kwam door haar bijna witte huid en lange blonde haar. Haar naam was Mirthe Lucerna. Mirthe was een geliefd meisje, ze haalde goede cijfers, zag er leuk uit, jongens aanbeden haar en ze was altijd aardig. Eigenlijk had alles om populair te kunnen zijn. Maar toch voelde ze zich niet anders dan de andere mensen. Het enige wat misschien een beetje kon opvallen is dat ze altijd witte jurken droeg, nog nooit had iemand haar in een broek gezien. Hoe koud het ook was in de winter, of hoe warm het was in de zomer ze droeg altijd een witte jurk met een witte bloem die ze had vastgespeld in haar blonde haar. Buiten dit zag ze eruit als een normaal meisje. Ze ging gewoon naar school en leefde een liefelijk leventje. Thuis woonde ze met haar ouders en een klein broertje met wie ze nog nooit ruzie had gehad. Het huis was een kleine villa met een tuintje eromheen dat vol stond met fruitbomen. Tussen de fruitbomen stond een houten bankje. ’s Ochtends wanneer de zon opkwam scheen hij op het bankje tot ’s avonds wanneer hij weer onderging. Mirthe hield van lekker warm weer dus het was niet zo raar dat dit haar favoriete plekje was. Hier hield ze het dagen uit, meestal zat ze te lezen of tekenen. Soms waren er tijden dat ze uren voor zich uit zat te staren zonder dat je wist waar ze naar keek, als ze al naar iets keek. Deze uren noemde ze haar droomuren. Wanneer haar droomuren begonnen hield ze dit dagenlang vol, niets deed er meer toe. Buren die haar aanstaarden en begonnen te fluisteren, haar moeder die riep voor het eten, alles negeerde ze. Tot op een dag midden in de winter…
Mirthe was vroeg vrij uit school vandaag, ze pakte haar witte opoefiets, legde haar witte handtas op het rekje en fietste het schoolplein af. Al sinds ze vanochtend was opgestaan had ze gemerkt dat het niet zoals altijd een normale dag zou zijn, eerstal de dikke laag sneeuw die de wereld nog mooier maakte dan het al was. Daarna op school alle meiden die haar ineens negeerden en de jongens die haar niet meer aanstaarden en zelfs de leraren deden alsof ze haar niet hadden gezien. Mirthe was zich er wel van bewust dat ze knap was en dat iedereen graag bevriend met haar wou worden omdat ze zoveel aandacht trok. Meestal antwoordde ze tegen iedereen op een vriendelijke en beleefde manier, maar toch hield ze de menigte op afstand. Ookal was Mirthe maar een vijftien jarig meisje uit een vierde gymnasium klas iedereen leek haar te kennen. Meiden vroegen haar om op hun verjaardag te komen en jongens vroegen haar mee uit. Toch had ze in niemand interesse. Als je haar niet zou kennen zou je denken dat ze arrogant was, totdat je haar een keer in het echt zou zien. De blik in haar ogen, het bijna perfecte lichaam en een soort van vriendelijke waas die om haar heen hing. Ze straalde licht uit, iedereen in de gangen leek voor haar opzij te weken en er was er nooit iemand geweest die haar had durven uitlachen. Ze straalde zoveel kracht uit, niemand had de moed.
Middenin die winterse dag vlak nadat ze het schoolplein was afgefietst kwam er jongen uit een witte auto gestapt. Niemand kon de jongen zien. Hij had net als Mirthe een waas om zich heen. Alleen was die van hem nog veel stralender dan die van Mirthe. Het was het soort wit dat te fel is voor je ogen. Hij was het soort persoon dat je niet wou zien en als je hem zag dan wist je dat er niet veel te denken meer was. Hij was lang opzoek geweest naar haar, hij had van haar gehoord en nu, nu had hij haar zomaar zien wegrijden. Meteen toen hij haar zag wist hij dat zij het was, niemand was ooit zo perfect geweest als het witte meisje op de witte fiets. Hij wist zeker dat dit de eerste keer was dat hij haar zag, maar toch wist hij dat dit haar was. Terwijl hij aan haar liep te denken liep hij de school binnen. Direct liep hij naar haar kluisje, hij wist niet welke kant hij op moest lopen maar het voelde alsof hij gestuurd werd door zijn een donker bolletje. Toen hij voor kluisje 111 stond verdween het bolletje.
Hij opende het kluisje en zoals hij had verwacht was het helemaal wit en leeg. Wel stond achterin een klein wit kaarsje met een lucifer ernaast. Aan het kopje kon hij zien dat de lucifer was aangestoken, een nog niet zo lange tijd geleden. Naast het kaarsje legde hij een klein briefje met de tekst ‘Lucerna of solis’. Het kaarsje gloeide even. Nu wist hij het zeker dit was het meisje dat hij zocht.
Mirthe was inmiddels thuis, ze dronk een glaasje melk en begon aan haar schoolwerk. Na een half uurtje te hebben gewerkt wist ze dat dit genoeg was geweest. Ze pakte één van de vele boeken uit haar kast en begon te lezen. Pas ’s avonds vlak voor het slapengaan legde ze het boek weg en stak het kaarsje aan dat op haar nachtkastje stond. Een helder wit licht scheen door haar kamer, die al zo wit was. Nadat het kaarsje was uitgebrand wat ongeveer een uurtje had geduurd trok ze haar witte pyjama aan en viel in slaap. Die nacht droomde ze van een donker hol. Het hol was zo donker dat ze er hoofdpijn van kreeg. ’s Ochtend om een uur of half zes stond ze op,kleedde zich aan en liep naar buiten de tuin in naar het bankje. Gelijk toen ze daar zat en de opkomende zon op haar gezicht scheen verdween de hoofdpijn. Vandaag was alweer een bijzondere dag, de zon scheen niet zo fel als anders en ook alle sneeuw was plotseling verdwenen. Nu leek het alsof de aarde uit donkere en vieze prut bestond. Op weg naar school voelde ze de tranen over haar wangen rollen. Niet veel later proefde ze de zoute smaak in haar mond. Wat is er met de wereld gebeurd? Haar mooie witte wereld waarin alles perfect leek! Ze was nog niet eens in de buurt van school toen ze haar tranen op voelde drogen. Op het de parkeerplaats stond een stralend witte auto. Dit was de dag, nu wist ze het zeker. Vanaf vandaag zou alles weer anders worden, vandaag was de dag van de ommekeer. Het verschil tussen dag en nacht, het verschil tussen wit en zwart.
Snel zette ze haar fiets weg en liep de school binnen. Net toen ze voor haar kluisje stond voelde ze de hoofdpijn weer opkomen. Dit was het moment waarop ze wist dat ze haar kluisje niet mocht openen. Het kaarsje mocht ze niet laten branden, ze mocht niet toegeven aan de macht van het licht. Ze voelde een aanwezigheid achter haar, maar ze mocht niet naar achteren kijken. Het koste haar de grootste moeite, draaide zich om en liep de gangen door zonder achterom te kijken. Tijdens de les die ze op dat moment had kon ze zich niet concentreren. Dit was de eerste keer dat Mirthe alleen zat, altijd zat er iemand naast haar die bevriend wou worden. Maar nu leken de meiden nog raarder te doen dan gisteren, allemaal keken ze even snel naar haar om dan fluisterend achter hun boek te verdwijnen. Wat kon er dan toch zijn? En ook de jongens keken haar aan alsof ze ineens lelijk was geworden. Ze werd er verdrietig van, altijd gewend aan jaloerse blikken, altijd gewend aan mensen die naast je kwamen zitten, altijd gewend aan de aandacht die ze kreeg. Ze kreeg nog steeds wel aandacht maar op een andere manier ze voelde dat mensen haar verafschuwden. In de gangen moest ze zich tussen de menigte duwen en niemand lette meer op haar, ze viel niet meer op.
Het eerste wat ze deed in de pauze was naar de wc’s met spiegels gaan, kijken of ze er iets was verandert. Normaal keek ze nooit in spiegels. Spiegels waren voor mensen die onzeker waren en zich er van bewust wouden zijn dat ze zich mooier voelen als ze zichzelf hebben gezien terwijl ze dan eigenlijk er niet mooier voor zijn. Toen ze naar de spiegel keek schrok ze; haar blik was verandert, de vriendelijkheids waas was verdwenen, haar witte jurkje begon langzaam grijs te kleuren. Nu wist ze dat ze behoefte had aan haar kaarsje. De rest van de pauze verschoolde ze zich op de wc’s, niemand mocht haar zo zien, bedroefd en als een grijze muis.
Gelijk na de laatste bel, liep ze snel naar kluisje 111. Toen ze de sleutel erin stak voelde ze dat er iets anders was, er hing een andere geur. Toch opende ze haar kluisje, achterin stond nog steeds het witte kaarsje, dezelfde die ze ook op haar nachtkastje had staan haar bron van energie. Met de laatste lucifer die ze nog had stak ze het kaarsje aan. Een bijzonder helder wit licht verlichte haar kluisje. Ze keek ernaar. Ze was zo druk aan het staren dat het briefje niet zag. En ze bleef maar staren tot het kaarsje was uitgebrand en het heldere licht langzaam verdween. Vol moed liep ze naar de volgende les, en alles was weer normaal.
Terwijl ze de klas inliep voelde ze alle ogen op haar gericht. De lerares zei er niks van dat ze te laat was maar leek verbaast dat ze überhaupt nog kwam, aangezien al bijna 30 minuten van de les waren verstreken. Middenin het lokaal was een plekje voor haar vrijgehouden. Op haar tafel lag een briefje. Ze wist wat het was en hoopte maar dat niemand het had gelezen, om er zeker van te zijn stopte ze het snel in haar tas en wachtte tot na de les voordat ze het zelf zou lezen. Ze voelde haar tas gloeien tegen haar benen. het briefje moest wel belangrijk zijn anders zou het niet zo gloeien. Telkens als de lerares iets op het bord schreef keek ze snel even in haar tas. Het briefje zat er nog hetzelfde als altijd. Iets anders leek wel te gloeien, het kwam vanuit het zijvakje van haar tas. Daar zat altijd een papiertje in, een kleine tekening van de zon. Dit was om haar moed te geven, energie te brengen en haar er altijd aan te herinneren. Dit was waarvoor ze leefde, toen ze merkte wist ze wat ze moest doen. Het andere briefje zou te maken hebben met waarom haar tekening ging gloeien. Het licht werden minder. Het leek alsof de briefjes haar gedachten hadden begrepen en de warmte verdween ook langzaam.
Ongeveer twintig minuutjes later zag ze het briefje en voelde weer die aanwezigheid om haar heen. Wat er op het briefje stond zou ze nooit aan iemand laten lezen, niemand die dit mocht weten. Alsof er niks was ging ze door met de lessen, en alles leek weer normaal. Het enige wat anders was is dat de aanwezigheid haar nu leek te achtervolgen, en dat ze telkens wanneer ze te lang op dezelfde plek bleef kreeg ze weer hoofdpijn. Gelukkig verdween het meestal weer snel wanneer iemand tegen haar begon te praten of naar haar glimlachte. Het was weer net als vroeger. Tijdens het laatste uur zag ze ook zwarte vlekken voor haar ogen, kleine donkere gaten alsof er een gat in de iris zou zitten.
Nadat de laatste les eindelijk was afgelopen en ze naar haar kluisje ging wist ze dat het einde in zicht was. De aanwezigheid had nog nooit zo sterk gevoeld, de donkere vlekken in haar zich werden groter. Des te dichter ze bij haar kluisje was des te erger de hoofdpijn werd. Op het moment dat ze haar kluisje opende voelde ze een soort van misselijkheid opkomen. Hoe kon dit ineens, vanmiddag na het kaarsje leek alles weer zo perfect! In haar kluisje lag een hoopje zwarte as. De hoofdpijn leek ineens weer verdwenen. Alsof alles in haar kluisje werd opgezogen, haar gedachten, haar misselijkheid en alle energie. Haar zicht was ook ineens weer beter. Alles leek helder en mooier dan ooit, bijzonder zoals ze het nog nooit had gezien. Naast haar ontdekte ze een kleine lichtje Alsof er een aantrekkingskracht vanuit haar kluisje kwam. Het kleine lichtje zoemde zachtjes verder van haar af, toen besefte ze dat de aantrekkingskracht niet vanuit het kluisje kwam, maar dat het lichtje ervoor zorgde. Bijna automatisch liep ze achter het lichtje aan.
Het voerde haar verder door de school, helemaal tot aan de andere kant. Vlak voor de oude wc’s de plekken waar normaal niemand kwam en de spiegels gebroken waren glipte het bolletje door de muur. Mirthe wist dat ze de deur moest openen om het lichtje weer te zien. Vaak werd er gezegd dat deze wc’s vervloekt waren, en eigenlijk wou ze de deur ook niet openen. Maar de aantrekkingskracht naar het lichtje was zo groot dat ze niet meer helder kon denken. En ze opende de deur, daarachter zweefde het lichtje vlak voor de spiegel. Ze leek haar benen niet meer te kunnen beheersen, toen ze voor de spiegel stond keek ze naar beneden. Het bolletje was verdwenen.
Langzaam voelde ze zich weer tot zichzelf komen. Vanuit haar tas voelde ze een hitte komen. Het briefje wat ze vanmiddag na de les had gelezen was samengesmolten met het briefje dat ze altijd in haar tas had. Nadat het was gaan gloeien tegen haar been voelde ze dat er iets totaal niet klopte. Deze hele dag, de aanwezigheid, de hoofdpijn, de donkere wereld en de rare gloeiende briefjes. In het briefje dat ze op haar tafel had gevonden stond nimmer nooit meer in de spiegel mocht kijken. En hier stond ze dan voor de spiegels verweg van de mensen, verweg van aandacht of iemand die haar kon helpen. Op dat moment voelde ze zich zo eenzaam dat ze in de spiegel keek. Dit was het domste wat ze kon doen. In de spiegel zag ze een witte jongen, ze wist dat ze hem eerder had gezien. Hij was de jongen die uit de auto kwam, waarvoor ze was gevlucht. Nu was ze haar identiteit kwijt aan een ander persoon. De spiegeljongen had zo’n grote aantrekkingskracht dat ze haar ziel wel aan hem moest geven. Hij was de zon en zij was slechts één van de velen die hij had kunnen kiezen. Één van alle Lucerna’s. Maar waarom had hij juist haar uitgezocht?
Het laatste wat ze zag was het felste licht dat ze ooit had gezien, het brandde aan haar ogen. Ze zag het leven voorbijflitsen. Zichzelf elke dag zittend op het bankje, zomers de hele dagen, ’s winters alleen in de ochtend. Het kaarsje op haar nachtkastje. De kaarsjes die ze in haar kluisje bewaarde, haar energie. Ze zag de zonnetekening die ze altijd bij zich had gehad, ze zag haar familie. Blijkbaar wisten die ervan, anders waren het geen Lucerna’s geweest. Hij had haar gekozen. Zij was het nieuwe licht, zijn plek had ze ingenomen. Zij was nu voor eeuwig de zon.
Zij was Lucerna of Solis…
Er zijn nog geen reacties.