Hoofdstuk 1
Donker het was donker en stil. Alsof alle geluiden en kleuren uit de wereld waren verdwenen, opgezogen door een reusachtige stofzuiger. Toen was het een kille oktoberdag, koud en het regende alsof er een kraan was opengezet. Kortom een echte herfstdag.
Epiloog
Donker het was donker en stil. Alsof alle geluiden en kleuren uit de wereld waren verdwenen, opgezogen door een reusachtige stofzuiger. Toen was het een kille oktoberdag, koud en het regende alsof er een kraan was opengezet. Kortom een echte herfstdag. Ik heb het niet zo op herfst het is te donker. Ik hou meer van lichte periodes zoals zomer en lente.
Dan kan je tenminste naar buiten zonder doorweekt te worden. Maar ja herfst heeft ook voordelen je kunt bijvoorbeeld lekker weg kruipen met je familie op de bank terwijl der op de tv iemand luidkeels staat te schreeuwen over wasverzachter. Winter is een heel ander verhaal sneeuw en ijs is voor iedereen geweldig, je kunt er prachtige creaties met je gedachten.
Sneeuwheksen en ijselfen. Maar de kou is niet te harden.
Ik denk vaak aan het weer. Ik ben nu eenmaal holander en een holander staat er om bekent dat ze altijd denken aan het weer net zoals dat Chinezen altijd praten over eten. Als je een gesprek voert en je weet even niks meer te zeggen dan zeg je gewoon: “En hoe vind jij het weer?” Eigenlijk slaat het nergens op.
Die dag maakte ik me er weer druk over, ik zat me suf te piekeren over het feit dat ik gewoon tien kilometer naar school moest fietsen.
Mijn school is in een stad in het noorden van Nederland terwijl ik in klein stadje woon, dus moet ik elke dag tien kilometer fietsen. Ik fiets altijd met twee vriendinnen. Maar zij hebben er ook nooit zin in. Ik stond net klaar toen de deurbel ging. Ik strompel naar de voordeur en laat Sandra en Janna binnen. “Ik kom eraan.” Ik pakte mijn tas en mijn fiets. Op school aangekomen waren we doorweekt en ons haar hing in strengels langs ons gezicht. Een lange dag school met niks anders dan vervelende docenten en veel uitleg. Niet dat ik daar naar luisterde, ik droomde altijd weer weg naar mijn eigen wereld waar mijn regels zijn.
De bel, weer naar huis, weer met de fiets en weer door de regen.
Ik wachtte bij de kapstokken op mijn vriendinnen maar ze kwamen niet, later kreeg ik een berichtje dat ze moesten nablijven met de vraag of ik wou wachten. Het zag er naar uit dat ze nog wel een tijdje op school moesten blijven dus stuurde ik een sms dat ik ze morgen wel weer zag en vertrok.
Door de regen was de weg helemaal glibberig en glad, mijn banden slipte keer op keer weg.
Maar ik bleef steeds in evenwicht. Ik was druk in gedachten en focuste me vooral op de weg die voor me lag. Daardoor zag ik niet wat er achter me gebeurde. Past toen een geel licht me mee trok naar achteren keek ik om maar daar was niks meer te zien, alleen een zwart gat dat me gapend aanstaarde. Het gat groeide snel en mijn achterwiel raakte het zwart. Ik trok een sprint maar het mocht niet baden omdat ik niet meer lette op de weg, slipte ik en viel ik van mijn fiets. Ik viel lang alsof ik van een hele hoge berg viel. Ik kwam pijnlijk terecht. En bewoog me niet meer.
Hoofdstuk 1
Dit gat is een hersenspinsel maar als je dood ben hoor je niet meer na te kunnen denken. Het gat moest ontzettend diep zijn geweest want ik kon geen licht zien.
Ik probeerde mijn benen te bewegen maar raar genoeg voel ik helemaal geen pijn ook al was ik net misschien wel duizenden meters gevallen.
Wat moest ik nu? Ik kon toch niet alleen daar zijn het gat moest zo groot zijn.
“Hallo?” Het enige wat ik terug ontving waren de zielige echo’s van mijn stem. “Hallo? Hallo oo oo oo.”
“Is daar iemand?”
Stilte.
“Niet de moed laten zakken, Maayke. Niet de moed laten zakken.” Ik fluisterde, ik voelde me zo nietig daar. Ik moest een muur vinden een uitweg. Ik probeerde op te staan maar ik vond geen houvast met mijn handen en voeten. Net alsof ik zweefde.
Ik zette mijn handen naast mij neer zodat ik voelde waar ik op zat maar ik voel niks. Langzaam ging ik staan. Ik begon te schuifelen om naar de muur te geraken maar hoe ver ik ook ging ik voelde geen muur, wand of enig ding wat kon wijzen op een uitweg.
Mijn benen werden zwaar en moe, mijn hoofd kon niet meer logisch nadenken. Ik zakte neer. Er was geen uitweg.
Ik schrok wakker van iets.
“Is daar iemand?”
Geen antwoord.
Niets.
Plotseling hoorde ik geritsel. Ik vloog overeind maar dat deed ik zo snel dat mijn voeten geen tijd hadden om te wennen aan het gevoel van geen grond maar wel staan. Ik tuimelde met mijn volle gewicht naar voren en trok iemand mee in mijn val. Er ontstond een worsteling tussen het ding en mij. Ik sloeg en trapte en kreeg ook behoorlijk veel klappen terug. Werd vastgepakt en tegelijk geslagen. Ik voelde dat het niet een persoon kon zijn of hij moest vier armen hebben. Ik duwde er een van me af.
Maar de personen waren te sterk ze duwden me op de grond en legden mijn armen boven mijn hoofd. Een van ze ging op mijn benen zitten en ik kon geen kant meer op.
“Stop! Hou op! Blijf van me af.”
Mijn mond werd dichtgeknepen.
“Luister! Ik ken je niet maar je moet luisteren.” Hoorde ik van degene die boven op mijn benen zat. Ik probeerde te knikken en oke te zeggen maar dat ging niet. Degene boven op mij liet mijn mond los.
“Godver…”
“Fluisteren! Luister. Ben je een kind?”
“Ik ben zestien hoor, wat dacht je dan? Een doorgeslagen kleuter?”
“Eerlijk gezegd hoopte ik op een volwassen persoon of te minste een man want zo te horen ben je een meid.
“Hoe heet je?” Vraag de andere.
“Ik heet Maayke, jullie zijn duidelijk twee jongens zo bruut, maar hebben de onbekende misschien ook namen?”
“Tobi en hij is Dani.” Ze lieten me los. Ik schoof weg.
“Zijn jullie Nederlands?” Vroeg ik wantrouwig.
“Nee, ik kom uit Brazilië en hij uit Bulgarije.”
“Hoe komt het dan dat jullie Nederlands praten?”
“Dat doen we niet, ik praat gewoon mijn eigen taal, voor Dani geldt hetzelfde de talen worden vervormd.”
“Hoe komen jullie hier en hoe kom ik hier? Waren jullie op vakantie in Nederland?”
“Nederland? Nee, ik woon in Brazilië en volgens ik lag te slapen toen ik weer wakker werd was ik hier.”
“ En ik was aan het tennissen in de Maleeva tennisclub in Sofia. Toen ik opeens werd verblind door een gouden gloed daarna werd alles zwart en werd ik hier wakker.”
Dani zijn stem klinkt zwaar met een Russisch accent. “Toen ik wakker werd ontmoette ik Tobi. Maar hoe kom jij hier?”
“Ik weet niet het ene moment kwam ik uit school en toen werd ik opeens naar een zwart gat getrokken en werd ik omgeven door een gouden gloed. Ik belanden in dat zwarte gat. Hier dus. Maar jullie hadden dus niks te maken met Nederland? Helemaal niks? Hoe komen we hier dan?”
“Ik zou het niet weten.”
“Maar wat doen we nu dan?”
Een ijzige stilte vult de ruimte.
“We weten het niet.” Antwoordde Tobi.
“Ik wil hier niet voor altijd blijven!”
Tobi of ik denk dat hij het is komt naast me zitten.
“Ik weet het meisje, ik weet.” Troostend legde hij een arm om me heen. Dani komt aan de andere kant naast me zitten, en legde zijn hand op mijn rug. Ik rilde, ik besefte nu pas weer hoe koud het hier is.
“Heb je het koud?”
“Ja, ik wou dat hier wat zon was dat ik weer kon zien en dat het wat warmer was.”
“Ja, licht zou een hele verademing zijn.”
Ik gaapte. Mijn hele lichaam was moe en koud. Mijn oogleden voelde zwaar aan en ik hield ze bijna niet meer open. Ik sloot mijn ogen. Ik hoorde nog iemand gapen. Ik was blijkbaar niet de enige die uitgeput was.
“Ga maar slapen, ik waak wel.”
Ik voelde me veilig naast hun.
“Als we zo blijven liggen kunnen we niet onderkoelt raken, ga maar slapen.”
Ik was niet meer alleen, Tobi en Dani voelde sterk en veilig aan. Ik zat tussen twee jongens. Ik was niet alleen en kon maar beter van mijn laatste periode iets goeds proberen te maken.
Want lang zullen we toch niet meer leven er was hier geen licht, geen voedsel en geen drinken. En met die gedachten viel ik weg in een slaap met veel nachtmerries.
Er zijn nog geen reacties.