4
Doodsbang gaapte ik in de loop van het pistool. Ik stamelde wat, maar van angst kon ik niets zinnigs uitbrengen.
‘Niet schieten!’ wat het enige wat ik piepend uit mijn keel kreeg.
Ik zag dat de hand die het pistool vast hield ietsje ontspande, maar het pistool zelf bleef naar mij wijzen. Voorzichtig keek ik omhoog.
Degene die voor me stond was een man van rond de vijftig. Hij had lang, donker haar met hier en daar wat grijze strepen. Hij droeg een leren jack, een oude, gerafelde spijkerbroek en een groen shirt. Op zijn jack had hij buttons van bands die ik niet kende. Hij leek me achterdochtig, maar niet per definitie onaardig. Nu keek hij me echter aan met een gezicht dat op onweer stond.
‘Sta op’ blafte hij. Ik wist niet hoe snel ik omhoog moest krabbelen. Hij greep me ruw bij de arm en trok me het betonnen gebouw binnen.
Binnen was het koel en een beetje donker. De ramen waren dichtgespijkerd, maar door kleine gaten in de muren en het plafond -ik denk van een vuurgevecht of van zure regen- scheen er toch wat licht naar binnen. Vroeger moet het een drukbezocht wegrestaurant zijn geweest, maar nu waren alle meubels opzijgeschoven en op de verweerde zwart met wit betegelde vloer zat een jongen van ongeveer mijn leeftijd die me met grote ogen aankeek toen de man me naar binnen sleurde.
‘Kijk eens wie we hier hebben.’ bromde de man tegen de jongen
‘Wie is dat?’ antwoordde de jongen verbaasd. De man haalde zijn schouders op.
‘Ze zegt niks.’
‘Tja, als iemand een pistool op je richt kan ik me daar wel wat bij voorstellen.’ grapte de jongen. De man lachte en liet me los. Ik wreef over mijn pols, die helemaal rood was geworden. De man zag het.
‘Sorry, je kunt niet voorzichtig genoeg zijn hier. Wil je wat water?’
Ik knikte. De man gebaarde naar de jongen, die opsprong, een kleine deur achterin de kamer in ging en even later terugkwam met een glas helder water. Ik keek hem dankbaar aan en dronk het in een keer op.
‘Zo. Die heeft dorst.’ bromde de man terwijl hij in het midden van de betonnen vloer ging zitten.
‘Pa, wordt het niet eens tijd de radio aan te zetten?’ vroeg de jongen.
De man knikte kort en begon te draaien aan een klein, zwart apparaat dat inderdaad wel iets weg had van een zelf in elkaar geknutselde radio. De jongen ging bij zijn vader zitten. Ik bleef een beetje ongemakkelijk staan, maar toen de jongen me wenkte ging ik bij ze zitten.
‘Heb jij ook een radio?’ vroeg de jongen
Ik schudde met mijn hoofd en schraapte mijn keel.
‘Ben ik een tijde geleden helaas verloren.’
‘Zo. Je kan dus wel praten.’ mompelde de man, die nog steeds op zoek was naar de juiste frequentie. ‘Dan kun je ons zeker ook wel vertellen wie je bent.’
‘Adrenaline Airwave.’
‘Wicked Fire.’ antwoordde de jongen. ‘En dat is mijn pa.’
‘Will.’ antwoordde z’n vader.
‘Mijn pa vertikt het een schuilnaam te nemen.’ verklaarde Wicked Fire. Ik knikte. Het was ongewoon om je echte naam te gebruiken in de Zones. Bijna iedereen had een schuilnaam, met hier en daar wat uitzonderingen zoals Wicked Fire’s vader.
‘Eindelijk.’ zei Will toen uit de radio muziek kwam in plaats van gekraak. Alle drie hielden we onze mond en genoten van de muziek die door het gebouw galmde. Niemand wist dat onze levens na dit lied volledig overhoop gegooid zouden worden.
Reageer (1)
Spannend! Snel verder!
1 decennium geledenHet is raar dat ik de enige ben die dit volgt...