3
Al veel te snel werd ik wakker. De zon, die nog maar net boven de horizon uitkwam, scheen nu al genadeloos op het gele zand, en het was zo ontzettend warm. Slaperig stond ik op, ik gaapte, rekte mezelf uit en klopte mijn kleding af. De stralingsmeter die ik in de binnenzak van mijn leren jack droeg gaf aan dat de straling hoog, maar niet gevaarlijk was. Niets bijzonders dus. Ik liep weer de verlaten snelweg op, en begon weer te lopen. Af en toe bleef ik staan, met toegeknepen ogen, om te kijken of ik al iets wat enigszins op een gebouw leek zag verschijnen aan de horizon. Ik zag telkens niets.
Toen het middag was -nou ja, ik denk dat het middag was, want de zon stond bovenaan de hemel- besloot ik dat het tijd werd voor een pauze. Lopen, daar was ik inmiddels wel aan gewend, maar ik was gewoon zó moe. Ik probeerde op een zo comfortabel mogelijke manier op het zand te zitten, en terwijl ik een liedje uit een vaag verleden zong rustte ik een beetje uit. Lang blijven zitten deed ik niet, al snel stond ik weer op om mijn eindeloze reis voort te zetten. En toen zag ik het.
Het was nog maar een stipje aan de horizon, maar toch was het heel duidelijk. Een gebouw. Mijn hart maakte een sprongetje en ik voelde hoe er een grijns op mijn gezicht verscheen. Wat voor gebouw het ook was, het zou me ten minste eventjes beschutting geven tegen de hitte, en binnen zou de straling ook minder zijn. Ik begon meteen sneller te lopen, wat al snel veranderde in rennen en daarna in sprinten. Buiten adem ging ik even later tegen een van de betonnen muren zitten. Ik legde mijn hoofd in mijn nek en hapte naar adem. Toen ik mijn hoofd weer naar voren deed, keek ik recht in de loop van een pistool.
‘Wie ben je en wat moet je hier?’ klonk een mannenstem.
Reageer (1)
Oehh, spannend!
1 decennium geledenSnel nog één?