Chapter 1
Chapter 1
Mijn hoofd voelde zwaar aan en ik voelde steken door mijn gehele lichaam. Ik had het gevoel dat ik niet wakker kon worden en lag duf op een bed. Tenminste, ik ging er van uit dat ik op een bed lag, want ik durfde mijn ogen niet te openen. Mijn linkeronderarm brandde nog erger dan de rest van mijn lichaam en ik vroeg me af hoe dat kwam.
Ik hoorde voetstappen naderen. Dicht in mijn buurt hielden ze op en niet lang daarna voelde ik hoe mijn mouw omhoog werd geschoven. Ik verstijfde en durfde me niet meer te bewegen. Wie was dat? Waar was ik? Wat deed ik hier? Vragen schoten sneller door mijn hoofd dan ik ze verwerken kon.
“Rustig, ik doe je niets,” klonk een bekende stem. Ik herkende de stem direct. Het was de stem van Severus Sneep en ik opende mijn ogen een stukje. Ik zag wazig en knipperde een paar keer met mijn ogen. Langzaam werd mijn zicht scherper en ik zag Severus geknield naast mij zitten. Hij smeerde iets op mijn arm en ik voelde hoe de pijn in mijn arm snel verminderen, hierna pakte hij een rol verband en begon mijn arm voorzichtig te verbinden.
“Severus, waar ben ik? Waarom ben ik hier? Wat heb ik aan mijn arm? En waarom herinner ik me niets meer?” Er zat een groot zwart gat in mijn geheugen. Hoe kon dat? Wat was er gebeurd?
Severus Sneep keek mij kort aan. Er was iets vreemds aan zijn blik; iets wat leek op medelijden. Een blik die ik nog nooit had gezien in zijn meestal kille ogen. Ik ging voorzichtig rechtop zitten, iets waar de spieren van mijn lichaam het niet mee eens waren, en keek naar mijn kleding. Waarom had ik dit zwarte gewaad aan? Waar was mijn eigen gewaad gebleven? Ik had zo’n gewaad als dit helemaal niet in mijn kledingkast, dat was één ding wat ik zeker wist.
Eén blik op het gewaad van Severus vertelde mij dat ik hetzelfde gewaad aan had. Hij was opgestaan en was een paar passen bij mij vandaag gelopen. Hij keek me niet aan, maar hield me wel in de gaten. Ik keek naar het verband om mijn arm en met een ruk trok ik het van mijn arm af. Direct sloeg mijn hart een paar slagen over. Ademen lukte niet meer en ik staarde naar de plek op mijn arm.
“D-d-dit kan niet,” hakkelde ik, toen ik weer iets uit kon brengen. “DIT KAN NIET! Ik kan het teken niet hebben. Ik kan geen dooddoener zijn. Ik ben geen dooddoener. Dit kan gewoon niet.”
“Sorry,” zei Severus rustig. “Het spijt me heel erg.” Hij keek me nog steeds niet aan en ontweek mijn blik. Zijn houding was anders dan normaal; alsof hij even niet wist wat hij moest doen; alsof hij in tweestrijd was met zichzelf.
“Ik ben geen dooddoener. Ik ben geen dooddoener,” snikte ik zacht. Hoe kon dit? Dooddoeners waren meestal volbloed tovenaar, nooit zo’n modderbloed als ik.
Ik zat op de rand van het bed met mijn hoofd in mijn handen. Ik hoorde hoe Serverus langzaam mijn kant op kwam lopen, waarna het bed naast mij iets inzakte.
“Emily, luister naar me,” fluisterde Severus zacht. “Je bent pas een dooddoener als je hart zegt dat je er één bent. Dat teken op je arm verandert je innerlijk niet.”
“Wat nu? Waar ben ik eigenlijk?” vroeg ik, terwijl er steeds meer vragen door mijn hoofd spookten. Er waren zoveel vragen. Ik kon ze onmogelijk allemaal tegelijk stellen. Ik veegde, met de mouw van mijn gewaad, de tranen uit mijn ogen.
“Hoe het nu verder gaat, weet ik niet. Dat weet alleen de Heer van het Duister. Waar je bent? In Villa Villijn,” sprak Severus rustig. “Maar laat me je arm opnieuw verbinden, dat helpt tegen de ergste pijn.”
Ik keek op en stak Severus twijfelend mijn arm toe. Voor de tweede keer verbond hij mijn arm. Ik staarde naar het verband om mijn onderarm en een rilling liep over mijn rug.
“Probeer wat te slapen. Vanavond hebben we jouw eerste bijeenkomst,” zei Severus, die opstond.
“Severus,” zei ik met trillende stem. “Wil je bij me blijven? Ik ben bang.”
“Het komt wel goed,” zei Serverus zacht. “En natuurlijk blijf ik bij je.” Hij ging op een stoel zitten, die langs de muur stond, en haalde een boek uit de zak van zijn gewaad. Hij sloeg het oud uitziende, zwarte boek open en begon te lezen.
Ik ging op mijn zij liggen en keek de kamer rond. Door mijn paniek had ik nog niet eens de moeite genomen de ruimte in mij op te nemen. Ik lag op een stalen ledikant met aan het hoofd- en voeteneinde spijlen. Het matras was versleten, net als de donkerbruine deken die op het bed lag. Het enige raam in de kamer was dichtgespijkerd met een houten plank en ik kon dus niet naar buiten kijken. De grijze gordijnen die voor het dichtgespijkerde raam hingen waren gerafeld en hadden waarschijnlijk vroeger een andere kleur gehad. De rest van de kamer was al even grauw en stoffig. Hier en daar hing het grijze streepjesbehang los.
Ik sloot mijn ogen en rilde. Ik was onverklaarbaar moe, had het koud en voelde me angstig. Ik trok de versleten, donkerbruine deken over me heen en draaide me met mijn gezicht naar de muur. Niet veel later, viel ik in slaap.
Reageer (1)
snel please schrijf door ahhhhhrrrr
1 decennium geledenzoo leuk verhaal!!