Opdracht twee; Wanneer de schemer valt
's Avonds laat wanneer de meesten mensen slapen, loop ik door een verlaten pretpark. De wind streelt mijn gezicht en veegt mijn tranen der wanhoop weg.
'Hoe kon ik hem nou verliezen?'
Eenzaam op het bankje zet ik me neer. Van alles schiet door mijn kop. Stuk voor stuk plaatsen waar wij zijn geweest. Maar de beelden lopen door elkaar, vermengen zich tot één grote knoop waarvan ik de draden niet uit elkaar weet te krijgen. Hoelang ik het ook probeer, er lijkt maar geen einde aan te komen. Hoofdpijn is het enige effect.
Zuchtend werp ik mijn hoofd achterover.
Vanuit de bomen belichten stralen het plein. De felle kleuren van de dag zijn in goud veranderd. Straks zal het duister het goud de glans afnemen. Zwarte schaduwen kruipen al steeds verder over de stenen. Als hij niet snel gevonden wordt...
'Nee', ik schud me wakker uit die gedachte. Ik wil er niet aan denken! Dingen komen altijd goed. Het is mij nooit gebeurd dat het niet zo is. Nog voor de nacht over de hemel heerst, zal ik hem vinden.
Met gebalde vuisten sta ik op.
'Cedroooo!', roep ik.
Korte tikjes van mijn hakken weerklinken luid in de stilte. Hopeloos gooi ik mijn armen naar achteren en schreeuw zijn naam; 'Cedroooo!'
Mijn stem lijkt oneindig lang door de lucht te gaan. Toch is er niemand die het hoort.
Woedend op mijzelf gooi ik de onhandige schoenen uit. Achtbanen en kraampjes razen voorbij. Hij moet hier ergens zijn.
Vloekend klim ik een dode attractie in. Gevaar boeit me niet. Cedro vinden is het enige wat telt. En wat daarvoor gedaan moet worden doe ik. Zolang hij maar veilig thuiskomt.
Want waarom besta ik anders?
Plotseling zie ik wat bewegen. Een klein jongetje met bruin haar rent over het spoor.
Vlug klauter ik naar beneden. De gladde stalen constructie laat mij maar lastig gaan. Schroefjes haken vast aan mijn broek. Haastig trek ik me los. Opnieuw wordt mijn broek vastgezet. Wederom trek ik me los.
Met een ruk schiet hij los. De paal lijkt van mij weg te zweven. Gauw stoten mijn armen naar voren. Terwijl ik tracht de paal weer vast te pakken, wordt de afstand steeds groter. Mijn vingers schuren over het metaal en glippen weg.
De zwaartekracht neemt de overhand. Hij trekt me naar beneden.
De jongen zet het op het rennen; 'Cedro, wacht!', gil ik.
Ik mag nog niet ter pletter vallen. Helaas hebben de wetten van de natuur andere plannen.
De aanraking van de rug met de harde ondergrond verlamt me, als een elektrische puls.
Het waren de bramendoorns die mijn val breken.
Met alle overgebleven kracht ga ik de jongen achterna. De laatste zonnestraal sluipt weg. Tegelijkertijd sluit ik hem in mijn armen. Eindelijk, hij is terecht.
'Laura, Lauraaaa!', iemand duwt tegen mijn gevoelloze benen. Een vaag beeld met een bruine vlek. Wanneer ik het slaapzand uit mijn ogen gewreven heb, stelt de ruimte zich scherp. Vlak voor mijn hoofd staat mijn broertje.
'Cedro?', vraag ik terwijl ik overeind kom.
'Ja Laura!', hij slaat zijn armen in een wurggreep om mij heen; 'Je bent terug'
Terug, hoe bedoelde hij terug? Opeens herinner ik het me; 'Van werkweek, hè? Heb je mij gemist?'
'Ja, je was heel lang weg'
Lachend vertel ik hem; 'Ik heb jou ook gemist'
Ik blijf nog even knuffelen met Cedro. Míjn schattige, lieve, kleine broertje.
Reageer (1)
Leuk verhaal heb je ervan gemaakt! Ik heb een paar opmerkingen:
1 decennium geleden- Je zou, om je verhaal nog wat overzichtelijker te maken, wat meer met alinea's kunnen werken.
- 'Ja Laura!', hij slaat zijn armen in een wurggreep om mij heen; 'Je bent terug'
Terug, hoe bedoelde hij terug? Opeens herinner ik het me; 'Van werkweek, hè? Heb je mij gemist?' In dit stuk gebruik je het teken ; waar dit niet hoort. In de eerste zin hoort er een punt te staan in plaats van dit teken. In de tweede zin hoort dit teken een dubbele punt te zijn.
- 'Ja Laura!', hij slaat zijn armen in een wurggreep om mij heen In deze zin moet de komma worden vervangen door een punt, en moet 'hij' met een hoofdletter. Dit omdat de zin die gezegd wordt afgelopen is.