1°

‘Summer! Kom je? Je moet naar school!’ riep ik naar boven. Summer is mijn kleine adoptiezusje van 6 jaar oud. ‘Ik kom al Hael!’ roept ze terug. Nog geen minuut later komt ze de trap afrennen met haar kleine rugzakje op haar rug. ‘Waar is Beer?’ vroeg Summer. ‘Beer is ziek, hij blijft vandaag thuis’ zei ik. Ze knikte. ‘Maar wie past er op hem?’ vroeg ze. ‘Ik heb mijn mobiel aanstaan dus hij kan me bereiken’ zei ik. Ze knikte weer. ‘Loop maar alvast naar de auto’ zei ik. Ze knikte en liep naar buiten. Beer is mijn oudere adoptiebroer. Hij is 17 jaar oud. Zelf ben ik Hael Doll. Mijn leven is heel raar. Ik ben na mijn geboorte in een weeshuis beland, niet dat dat erg raar is. Het rare is dat ik eigenlijk maar 7 jaar oud ben. Ik ben 7 jaar geleden geboren, maar ik zie er uit als een tiener van 16 jaar oud, zo word ik ook behandeld. De dokters weten ook niet wat ik heb. Mijn huidkleur zit tegen het lijkwit aan en er kan niets doorheen, echt niets. Het is ondoordringbaar. Eerst dachten de dokters dat ik een hartprobleem had aangezien mijn hart sneller klopt dan andere mensen, maar ik heb er geen problemen mee. Ze hebben vast gesteld dat ik een versnelde groei heb, daardoor zie ik er ouder uit. Ik ben ook erg slim, slimmer dan een normaal kind. Ik ben geadopteerd door mevrouw Doll. Haar man is gestorven aan een hartaanval en daardoor is ze een weduwe. Summer en Beer zijn haar echte kinderen. Omdat mevrouw Doll geld moet verdienen is ze dag en nacht weg, aan het reizen voor haar werk. Ze had mij geadopteerd om voor Summer te zorgen omdat Beer te lui is om dat te doen. Ik ben dus eigenlijk een soort moeder. Omdat ik er zo oud uit zie en omdat ik erg slim ben zit ik op gewoon op de universiteit, om iets duidelijker te zijn zit ik op Harvard. Ik kan ook sneller rennen dan een normaal mens. Ik zuchtte. Ik pakte Summer’s lunch en rende naar de auto. Autorijden kon ik ook al, maar daarvoor heb ik wel mijn geboortedatum veranderd, niet alleen voor dat, maar ook voor school. Ik stapte in mijn rode Citroën C1, hij was klein maar groot genoeg voor mij. Summer zat achterin. Ik glimlachte en gaf haar haar lunch. ‘Ik heb er een lekkere appel in gedaan’ zei ik. Ze zuchtte. Ze had liever snoep dan een appel. Ik startte de auto en naar Summer’s school.