“Ik ben thuis”, zeg ik en leg mijn sleutels op de dressoir in de gang. Ik hoor geen begroeting terug en wandel naar de keuken, waar de tafel al gedenkt staat, maar mijn vrouw niet is. Ik kijk verbaasd rond en vraag me af waar ze kan zijn. Ik neem mijn gsm en toets haar nummer in. Enkele tellen later hoor ik haar gsm afgaan en loop naar boven, onze slaapkamer binnen. Ik stop het bellen en neem haar gsm. Met trillende handen open ik haar berichten en zie allemaal dingen van afzenden ‘Mark’. Wie is die Mark? Ik open een bericht en bijt op mijn lip. Eigenlijk moet ik dit niet doen; ik schend haar privacy. Het laatste bericht bevat maar twee zinnen.
“Kom naar me toe. Etappe Hotel Luxemburg, kamer 312.”


Een man liep wankelend door een donkere steeg. Zijn kleren waren doorweekt door de regen en zijn handen zaten onder het bloed. Zijn blik was op de grond gericht, zijn ademhaling gejaagd. Hij zag er angstaanjagend uit, maar op één of andere manier ook onzeker. Zijn haren vielen als een sluier naast zijn gezicht en je kon zijn gelaatstrekken niet zien. Hij liep door, naar de expresweg. Doelbewust liep hij door en toen hij de verlichtte straat bereikte kon je de bloeddruppels op de grond zien terechtkomen. Het was een beeld dat erg onrealistisch leek, maar het was mogelijk. De jongen bleef lopen, één been achter zich aan slepend. Dat been was verwond, een grote wonde was te zien door de scheuren in zijn broek en het jeans was verkleurd naar een donkerrood. Er was één vraag; as hij het slachtoffer of de dader?
Er reden veel auto’s voorbij, maar niemand leek de jongen op te merken, of ze wilden hem niet zien, bang voor de waarheid. Hij sloeg een straat opnieuw in, het was duidelijk dat hij deze stad goed kende en stopte voor een gebouw waar het teken van de politie hing. Hij ademde diep in, hief zijn hoofd op en opende uiteindelijk zijn ogen. Woede en verdriet was erin te lezen. Hij opende de deur en liep naar de balie. De jonge politieagente draaide zich om en ze hield enkele seconden haar adem in. De bleke huid stak af tegen de donkerbruine haren en zijn mond was verwrongen in een grijns. De jongen zijn linkeroog was blauw, zijn rechteroog groen. De agente schatte hem rond de vijfentwintig. “Ik wil mezelf aangeven voor moord”, zei een schorre stem.
De politieagente herpakte zich en stelde nog één laatste vraag. “Wat is uw naam?”
“Chris Lowen.”

Reageer (1)

  • Sjenkie

    Verrassend verhaal, erg leuk! Ik heb 2 opmerkingen:
    - ... waar de tafel al gedenkt staat, ... Dit moet natuurlijk gedekt zijn.
    - In het tweede deel heb je het eerst over een man, en daarna over een jongen. Dit is nogal verwarrend. Het is handiger om in het vervolg 1 woord te gebruiken.

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen