Wounded
Snel keek ik om me heen, om te kijken of andere mensen hem zagen. Maar niemand leek hem te zien, of alleen al op te merken. Ik leek de enige te zijn. Waarom zagen die mensen hem niet? Hoe kon dat? Toch besefte ik dat ik deze jongen niet kon laten liggen, hij had duidelijk hulp nodig. Snel liep ik naar hem toe, en zakte door mijn knieën naast hem in het gras. “Hallo, gaat het?”, vroeg ik, en ik legde mijn hand even geruststellend op zijn rug. Hij verstijfde even, maar keek me toen aan. En zijn ogen.. Ze betoverden me.. Hoe langer ik erin keek, hoe meer ik het gevoel kreeg dat ik in een diepe oceaan aan het verdrinken was. Dat alles was natuurlijk niet zo, maar zijn ogen waren helderblauw. Zo helderblauw dat ze me betoverden, en ik vergat dat ik een mond had om mee te praten. “Nee, het gaat niet echt.” Zijn stem klonk schor. Schor van het huilen, maar toch was het ergens heel mooi. Het klonk een beetje als muziek. “Wat is er gebeurd?”, vroeg ik ademloos. Hij krabbelde overeind, en veegde de tranen die over zijn wangen zich een weg naar beneden zoekten, weg. “Ik ben gevallen.” Ik staarde naar de wonden op zijn borstkas, die best wel diep en bloederig waren. Zacht ging ik met mijn vingers over een schaafwond. De jongen staarde me aan, met zijn helderblauwe ogen vol tranen. Hoe kon ik hem hier nu ooit laten liggen? Ik moest hem helpen. En ik wist al hoe. “Ik ben zo terug”, zei ik, en ik wilde opstaan. Juist ja, ik wílde het, maar ik kwam niet overeind omdat de jongen me tegenhield. Zijn warme hand op mijn arm liett mijn huid gloeien. Het tintelde en gloeide. Mijn huid warmde op onder zijn hand. Het leek wel magie. Verbaasd staarde ik naar zijn hand, die overigens ook vol krassen zat. “Ga niet weg.” Er zat een smekende ondertoon in zijn stem, en er gleden nieuwe tranen over zijn wangen. Die jongen straalde zoveel verdriet uit, dat het me raakte. Het raakte me echt. Het leek erop dat deze jongen iets vreselijks mee heeft gemaakt, en niet alleen maar was gevallen, zoals hij beweerde. “Ik kom zo terug”, verzekerde ik hem, en ik pakte zijn hand vast, die tot mijn verbazing koud was. Even stond ik daar, met zijn hand tussen mijn twee handen in. Ik vroeg me af hoe het kwam dat zijn hand mijn huid verwarmde terwijl zijn hand koud was. Dat was toch onmogelijk? “Zweer je dat je zo terug komt?”, vroeg hij, en hij keek me smekend aan. Ik knikte, en liet zijn hand los, die hij slap op zijn schoot liet liggen. Ik moest hem nu wel helpen. Toen ik in zijn ogen keek, voelde ik me verplicht. Ik kon het gewoonweg niet over mijn hart verkrijgen om hem te laten liggen. Dat kon ik gewoon niet.
En zo kwam het dat ik een paar minuten later hijgend de apotheek inliep. Hier hadden ze vast wel wat hij nodig had. Ik vloog de winkel door, en een paar minuten later had ik alles wat ik nodig had. Jodium, wat verband en wat pleisters. Dat zou hem wel moeten helpen. In ieder geval een klein beetje. Met deze spullen liep ik naar de kassa. De rij die daar stond was enorm, en balend sloot ik aan. Dit kon er ook nog wel bij. Straks dacht hij dat ik niet meer terug kwam, en raakte in paniek. Bij die gedachte alleen al kreeg ik het benauwd. Maar tegelijkertijd besefte ik ook dat ik voor het eerst in mijn leven haast maakte voor iemand. Nu was ik het die geïrriteerd met zijn voet stond te tikken omdat alles zo langzaam ging. Nu was ik degene die om de paar seconde een geïrriteerde zucht slaakte. En dat door een paar blauwe ogen en een paar smekende woordjes. Dat voor een onbekende.. Eindelijk, ik was aan de beurt. Ik kwakte het hele zooitje op de loopband, en twee minuten later stond ik met alle spullen netjes in een zakje op de stoep. De hele weg terug naar de jongen, rende ik. Vijf minuten later kwam ik hijgend bij de jongen aan. “Je bent terug!”, zei die verbaasd, en hij krabbelde weer overeind. Ik zag dat hij gestopt was met huilen, maar dat zijn ogen nog wel wat rood waren. Ik knikte, en liet me naast hem op de grond zakken. Ik haalde alle spulletjes uit het zakje, en draaide de dop van de jodium. “Laat me dat eens zien”, zei ik, en ik boog me naar de snijwond op zijn buik. Het zag er pijnlijk uit, en ik vond het erg dat ik hem nog meer pijn moest doen met de jodium. De jongen haalde zijn shirt iets opzij. Toen keek ik op een perfect gevormde borstkast. Ik kon het niet laten om er even naar te staren, maar pakte daarna vastberaden de jodium. Ik voelde mijn wangen branden. Vooral omdat ik daarnet gewoon naar de borstkast van een jongen die verdriet had zat te staren. Hij zat natuurlijk niet te wachten op mijn gestaar. “Wat ga je doen?”, onderbrak hij mijn gedachten, en ik keek op. “Ik ga die wonden even ontsmetten en er dan een pleister of verbandje om doen”, legde ik hem uit. Hij maakte een begrijpend knikje, en liet me mijn gang gaan. Maar ik kwam erachter dat ik geen watjes had om de jodium op te doen.. “Wat is er?”, vroeg hij. “Ik heb geen watjes.” Maar er schoot me al iets te binnen. Ik trok mijn shirt uit, en deed daar een beetje jodium op. Gelukkig had ik er nog een zwart hemdje onderzitten. “Ah joh! Dat hoef je toch niet met je shirt te doen!”, zei hij, en hij trok een gezicht. “Het was toch al een oud shirt”, lachte ik. “En trouwens dit kan een beetje pijn gaan doen, dus knijp maar in een graspol ofzo. Of in mijn schouder, mag ook”, voegde ik eraan toe. Ik bewoog mijn shirt met de jodium naar de grote kras op zijn buik, en depte voorzichtig de wond schoon. De jongen gaf geen krimp, en dat vond ik moedig van hem, want ik wist hoeveel pijn jodium kon doen. Ja, ik spreek uit ervaring. Voorzichtig depte ik verder, en keek hem af en toe vragend aan. Hij beantwoordde mijn blik met een glimlach, en ik wist dat het goed zit. “Hoe heet je eigenlijk?”, vroeg hij na een tijdje, en ik stopte even met deppen. “Abigail. En jij?” “Noah”, antwoordde hij met een glimlach. Ik beantwoordde zijn glimlach ook met een glimlach, en ik rolde een verbandje af. Voorzichtig plakte ik het op de wond. “Dat is al veel beter”, zuchtte Noah. Ik knikte, en pakte mijn shirt weer. Opnieuw deed ik er wat jodium op, en begon met de snee in zijn arm. Het zag er allemaal bloederig uit, maar toen dat eenmaal weg was, viel het allemaal reuze mee. “Jij bent de enige die de moeite neemt om me te helpen”, zei Noah plotseling, en ik keek hem verbaasd aan. De verdrietige blik in zijn ogen was weer terug. “Ik weet het”, zuchtte ik, en ik rolde een tweede verbandje af. “Niemand helpt elkaar nog eigenlijk”, zei ik, en ik keek hem serieus aan. Noah knikte verdrietig, en ik zuchtte weer. Alweer plakte ik een verbandje om zijn wond. Vervolgens ontsmette ik zijn andere wondjes. “Ik ben blij dat jij mij geholpen hebt. Ik durf te wedden omdat het is omdat jij geen haast hebt.”
Reageer (3)
1 decennium geledenLeuk
Noah, juist dat was de naam van het gastje. :'D Ach, wat lief ook van haar. En ik kan me helemaal een beeld vormen van die Noah en hij ziet er goed uit.
1 decennium geledenheb je er eigenlijk ooit aan gedacht om dit verhaal in boekvorm uit te geven?
1 decennium geledenZo'n jeugdboek. Het is echt mooi geschreven, ik was zelfs vergeten hoe goed!
x