31 t/m 39

31.
Toen ik wakker werd ging ik zo snel als ik kon naar buiten. Mijn maag rammelde vreselijk maar daar besteedde ik even geen aandacht aan. Snel ging ik naar Katsuro toe en klom op zijn rug. Ik zei hem dat hij naar het Noorden moest gaan (ik zélf had namelijk een erg slecht gevoel voor richting) en hij schoot vooruit richting het Noorden.
Het duurde ongeveer drie uur voor we bij een brede rivier aankwamen. Aan het wateroppervlak was de stroming sterk. Ik besloot de rivier maar niet door te waden maar gewoon te volgen.
Ik keek naar links en naar rechts. ‘Welke kant ook alweer op?’ mompelde ik tegen Katsuro. ‘Stroomop- of stroomafwaarts?’
Afwaarts, zei Aigua.
Oké, bedankt.
Ik steeg af en ging samen met Katsuro stroomafwaarts. Mijn ogen gleden langs het water en de bomen. Hoe verder ik liep, hoe dichter en donkerder het bos werd. Na een half uur was het bos inderdaad heel dicht begroeid. Ik moest takken en struikjes wegduwen om bij de rivier te kunnen blijven.
Ik rustte na een halfuurtje nog even wat uit en vond – tot mijn grote opluchting – een bramenstruik. Samen met Katsuro aten we het struikje kaal en daarna gingen we verder. Mijn maag had gelukkig wat binnen gekregen, maar daarmee was mijn honger nog lang niet gestild. Ik vroeg me af of Diachi eigenlijk gewoon eten at. Ik wist natuurlijk dat hij bloed dronk om op krachten te komen, maar at hij ook gewoon een boterham met kaas of zo? Nou, ja. Ik zou het hem maar een keer vragen.
Na nog een half uur zag ik een glimp van zwarte vleugels aan de overkant van de rivier. Dat moest Diachi zijn.
‘Diachi!’ riep ik. ‘Diachi, hier ben ik!’
Uit de bosjes verscheen inderdaad iemand met zwarte vleugels en zwart haar maar het was niet wie ik had verwacht. Dat was Diachi helemaal niet. Het was een andere Seruen.
De Seruen kreeg me meteen in het oog. Met twee slagen van zijn machtige vleugels was hij aan de overkant.
‘Diable,’ gromde de man. Hij grijnsde waarbij hij zijn spierwitte tanden ontblootte.
Ik deinsde langzaam achteruit. ‘Laat me met rust,’ hakkelde ik maar de Seruen scheen het te negeren. In drie grote stappen was hij bij me en voordat ik iets kon doen tilde hij me met éen hand aan mijn nek op.
Hij sloot mijn luchtpijp af en tevergeefs hapte ik naar adem. Ik spartelde met mijn armen en benen om los te komen maar de Seruen was onmenselijk sterk. Al heel snel raakte ik in paniek door het ademtekort. Zwarte vlekken dansten voor mijn beeld en ik stond op het punt om alweer bewusteloos te raken. Jeesh, kon het nou nooit een keer normaal? Misschien moest ik mijn naam gewoon veranderen in Unconscious, dat zou veel logischer zijn.
Plotseling liet de hand mijn keel los en stond ik wankelend op mijn voeten. Ik voelde me licht in mijn hoofd en heel duizelig. Toen ik op het punt stond om om te vallen hielden twee handen me stevig beet bij mijn middel. Ik schrok omdat ik dacht dat het de Seruen van net was, maar toen de zwarte vlekken langzaam verdwenen herkende ik Diachi. Ik wilde hem bedanken of vragen wat hij had gedaan maar ik kreeg even niets over mijn lippen. Diachi hielp me zwijgend op Katsuro omdat lopen even geen optie was.
‘Ik dacht dat jij die Seruen was dus ik riep hem,’ zei ik met een schorre stem. Mijn keel deed pijn. ‘En toen pakte hij bij mijn keel.’
Diachi begon te lopen. Hij had alleen een lange zwarte spijkerbroek aan, geen t-shirt of schoenen. Katsuro volgde hem. ‘Ik weet het. Maar je bent nu veilig.’ Hij keek om zich heen. ‘Straks komen we in een dichter begroeid bos en dan moet je heel dicht bij mij blijven. Er leven veel Seruen en ook schepsels waarvan die zelfs te verschrikkelijk zijn om in je ergste nachtmerrie voor te komen.’
Ik knikte. ‘Dat dicht bij jou blijven gaat wel lukken.’ Ik wiebelde met mijn wenkbrauwen en Diachi lachte.
We liepen een tijdje door en Diachi stelde voor om te gaan vliegen, zodat we ons niet telkens door het struikgewas hoefden te wringen. Ik ging er mee akkoord en stuurde Katsuro de lucht in. Diachi kwam vlak daarna. Zijn vleugels hadden een spanwijdte van bijna vier meter. Hij vloog soepel door de lucht en leek er helemaal mee in zijn element. Hoe hij daar vloog en af en toe sierlijk met zijn vleugels klapte, hij deed me veel denken aan een adelaar. Afgezien van de mens stond hij aan de top van de voedselketen. Met zijn machtige vleugels en zijn alziende ogen joeg hij alles en iedereen de schrik aan. In de lucht was Diachi het perfecte spiegelbeeld van een adelaar.
In de verte zag ik waar het bos veranderde. Het was alsof er een scheidingslijn was tussen dit bos en dat ander bos. Het bos waar we nu overheen vlogen was groen en de planten stonden op elkaar. Het bos waar we naar toe gingen leek meer op een sprookje; of beter: een nachtmerrie. De bomen waren kaal of hadden bladeren die zwart, wit of rood waren. Ze stonden dicht op elkaar en ik kon de grond dus niet zien. Ik ving alleen een glimp op van een asgrijze oever bij het riviertje.
‘Waar gaan we heen?’ vroeg ik aan Diachi.
Hij kwam vlak naast me vliegen. ‘Naar Pag-Asa, waar de meeste Seruen leven en waar ook de oudsten wonen.’
‘Wie zijn de oudsten?’
‘De leiders van de Seruen, laat ik maar zeggen. Aan hen moeten we vertellen over de aanslag. Ze zullen beslissen wat we met die zaak gaat gebeuren.’
‘Wat denk jij dat er gaat gebeuren?’
‘Ik denk dat we gewoon terug moeten gaan vechten.’
‘Maar jullie zijn vreselijk in de minderheid. Jullie waren toch bijna uitgestorven?’
Diachi grinnikte. ‘Hebben ze dat tegen je gezegd? Nee hoor. We hielden ons gewoon schuil. Het klopt dat ons aantal met grote getallen is gestegen maar we zijn nog steeds met veel.’
Ik dacht diep na. Het leek me niet zo’n goed idee om te vechten tegen de Diable’s. Ze waren sterk, vooral degene die hun gave goed onder controle hadden. Ze konden in een klap verschrikkelijk veel Seruen van de aardbodem wegvagen.
De rest van de dag vlogen we. We vlogen nu boven het andere bos. De zwarte, witte en rode blaadjes onder me zagen er betoverend en tegelijkertijd ook angstaanjagend uit. Toen de zon bijna onder was gegaan zei Diachi dat we moesten stoppen. Ik merkte aan zijn stem dat hij moe was van het lange vliegen, evenals Katsuro die ook omviel van de slaap. We gingen naar de grond en ik merkte meteen dat er iets sinisters en onheilspellends met het bos was. De grond was op sommige plaatsen grijs en op andere pikzwart. De bomen waren zwart en gaven af alsof het houtskool was.
Ik huiverde en liep achter Diachi aan. Hij keek oplettend om zich heen en liep een klein eindje door het bos. Hij was opzoek naar een schuilplaats en vond er éen. Het was een grote dichte struik met een kleine opening. Diachi en ik pasten er goed in en Katsuro paste er met een beetje proppen ook wel bij. Ik had er niet bij nagedacht dat Katsuro staand sliep maar liggend zou hem hopelijk ook wel gaan lukken.
Toen we eindelijk allemaal in de struiken zaten gepropt merkte ik dat ik toch wel erg moe was, ook al had ik de hele dag gezeten. Ik moest enorm gapen en Diachi lachte.
‘Beetje moe?’ grinnikte hij.
Ik knikte en deed mijn ogen dicht. Toen ik bijna in slaap was gezakt hoorde ik een soort gekrijs. Ik schrok me dood en zat recht overeind (waardoor ik bijna mijn hoofd tegen de bovenkant van de struik stootte). Het gekrijs was hard en de hoge toon ervan deed pijn aan mijn oren.
Toen ik het gekrijs een tweede keer hoorde schrok ik weer, met name omdat het nog veel harder klonk. Het deed de haartjes op mijn armen en in mijn nek recht overeind staan. Mijn lichaam trilde helemaal en ik stond op scherp.
Ik had nog nooit meegemaakt dat mijn lichaam zo heftig op iets reageerde.
‘Shhhjt,’ hoorde ik plotseling.
Ik schrok weer en stootte bijna mijn hoofd tegen de struik. Mijn hart bonsde in mijn keel.
En toen besefte ik dat het Diachi was. Hij sloeg een arm om me heen, dwong me weer op de grond te gaan liggen en trok me tegen zich aan.
‘Rustig maar, we zitten veilig hier. Ik zal de wacht houden.’
Ik voelde me beter toen hij dat zei, maar nog steeds alles behalve fijn. Mijn lichaam trilde nog steeds, nu omdat ik het ijskoud had. Ik kroop tegen Diachi aan en raakte na een lange tijd in een droomloze slaap.

32.
’s Ochtends toen ik wakker werd dacht ik eerst dat het nog nacht was, maar later realiseerde ik me dat de zon nauwelijks door het dichte bladerdak van de zwarte bomen konden komen. Er kwam genoeg licht binnen om rond te lopen zonder ergens tegenaan te botsen, maar het was zeker niet zo dat ik gemakkelijk kon zien.
We maakten ons klaar voor vertrek. In het begin liepen we door het bos omdat Diachi zei dat we niet zomaar door het bladerdak van de bomen door konden dringen. Terwijl we liepen voelde ik weer dat de haartjes op mijn huid recht overeind gingen staan. Ik voelde me niet goed. Mijn handen trilden vreselijk, net zoals gisteravond en de rillingen liepen langs mijn ruggengraat.
‘Diachi, kunnen we écht niet gewoon gaan vliegen?’ Ik merkte dat mijn stem hoorbaar trilde.
Diachi schudde zijn hoofd. ‘Nee. We moeten een stuk vinden waar we veilig doorheen kunnen vliegen. Als we door de bladeren gaan worden we waarschijnlijk gevangen.’
‘Gevangen? Door wie?’ vroeg ik me af. Ik keek omhoog maar zag niet veel meer dan de gekleurde bladeren en een paar schaarse lichtstraaltjes.
‘Wezens, monsters. Schepsels die geen genade kennen en alleen maar bloed willen zien.’ Hij haalde een hand door zijn dikke zwarte haar. ‘Ze wachten ons op in de bomen. Ze volgen ons al een tijdje.’
‘Hoe weet je dat?’ vroeg ik.
‘Jij voelt het ook,’ zei Diachi. Hij pakte mijn arm en wees me op alle haartjes die recht overeind stonden. Dat was dus het gevoel dat ik de hele tijd had. Ik voelde de aanwezigheid van… Van wat? Monsters? Ik wist niet wat ik me erbij moest voorstellen.
Zwijgend liepen we verder en Diachi ontdekte een gat in de bladeren in de verte. Een zee van licht stroomde via dat gat het bos in. Opgelucht haastten we ons naar de opening maar hoe dichterbij we kwamen, hoe erger ik me voelde. Ik kon bijna niet meer ophouden met trillen. Mijn armen trilden, terwijl ik ze strak tegen mijn lichaam drukte. Mijn benen trilden zo erg dat het me moeite kostte om te lopen.
Ineens stopte Diachi. Ik botste tegen hem op en Diachi trok me tegen hem aan. Ik wilde vragen wat er was maar hij legde een hand over mijn mond. Zijn ogen speurden zorgvuldig de omgeving af terwijl ik bijna door mijn knieën zakten van het trillen.
Plotseling klonk een gekrijs, zo hoog en hard dat het dwars door mijn ziel heen sneed. Het voelde alsof mijn trommelvliezen het begaven, het harde geluid gaf me een verschrikkelijke oor- en hoofdpijn.
Voor mij leek het alsof het geluid van alle kanten had kunnen komen, maar Diachi had hoogstwaarschijnlijk betere zintuigen dan ik. Hij draaide zich om en duwde mij tegelijkertijd weg zodat ik achter hem kwam te staan. Ik keek langs hem heen en zag het afschrikwekkendste wezen dat ik ooit had gezien.
Het dier stond op vier poten met aan elke poot acht nagels die diep de grond in klauwden. Zijn kop deed me een beetje denken aan die van een kat. Zijn grote oren lagen plat in zijn nek en zijn katachtige groene ogen gaven fel licht. De lippen van het beest leken te grijnzen waarmee ze twee reusachtige hoektanden onthulden.
Ik huiverde en wilde mijn ogen afwenden van het monster. Ik vroeg me af waarom zijn huid zo glom maar daarna zag ik het. Op zijn huid zat een dikke laag slijm en bloed die van zijn lichaam af op de grond droop. Ik deed echt mijn uiterste best om mijn blik af te wenden maar de hypnotiserende ogen van het beest hielden mijn blik vast. Hij zwiepte een keer met zijn lange staart, opende zijn bek en maakte toen weer een afschuwelijk gekrijs. Ik dook in elkaar met mijn handen over mijn oren.
En toen viel het monster Diachi aan. Hij sprong recht op Diachi af en zijn nagels klauwden naar zijn borst maar gelukkig deed Diachi snel genoeg een stap opzij. Het monster kwam op vier poten op de grond terecht en keek me aan. Hij dook in elkaar, klaar voor de aanval maar Diachi greep het slijmerige beest bij zijn middel en klemde het met al zijn kracht tussen zijn armen. Het beest gilde toen enkele botten in zijn lichaam braken, wat duidelijk te horen was.
Ik schrok me dood toen ik weer gekrijs hoorde. Deze keer kon ik wel herkennen van welke richting het geluid kwam en ik draaide me om. De felle ogen van eenzelfde wezen staarden me aan. Voor ik het wist duwde hij zichzelf van de grond en vloog door de lucht. Zijn poten kwamen met volle snelheid tegen mijn borstkas aan en duwden me met gemak naar de grond. De lucht werd uit mijn longen geblazen toen het loodzware dier bovenop mij stond. Zijn nagels klauwden dwars door mijn huid en lieten bloedende gaten achter in mijn buik en borst. Het gezicht van het beest was zo dichtbij dat ik zijn zware adem tegen mijn gezicht voelde. Het stonk alsof er honderden lijken lagen te rotten en ik kokhalsde. Ik wilde me omdraaien en over de grond heen kotsen maar het beest hield me tegen. Hij bracht éen poot naar mijn voorhoofd en zijn scherpe nagels sneden door mijn huid als een warm mes door boter.
Ik wilde gillen van angst en pijn maar wat er uit mijn mond kwam was alleen maar een zacht gegorgel. Het bloed stroomde over mijn gezicht en in mijn ogen. Ik knipperde snel met mijn ogen om het bloed weg te krijgen maar dat lukte niet. Steeds meer bloed vertroebelde mijn beeld en ik wist dat ik er geweest was, tenzij er een wonder zou gebeuren.

33.
Het warme natte bloed gutste uit mijn lichaam en drupte op de grond. Het leek alsof het monster spinde en hij likte de rode vloeistof op, terwijl zijn nagels telkens opnieuw gaten in mijn borstkas scheurden.
Ik kermde hulpeloos en wilde met mijn armen en benen spartelen maar dat maakte de klauwende kat alleen maar nog woester. Ik haalde diep en gorgelend adem, het bloed liep zo mijn longen in en ik voelde me vreselijk. Alles deed pijn. Het leek alsof ik in brand stond en zou vergaan in een hoopje as. Ik gaf me over, niet alleen aan de pijn maar aan het wezen dat zijn nagels aan mijn borstkas scherpte en aan de dood die snel zou komen.
Lynn! Doe geen domme dingen en blijf bij!
Ik had geen puf om te denken maar op het commando van Aigua probeerde ik me te verzetten tegen alles dat me nu overkwam. Ik haalde diep adem, door het bloed voelde het alsof ik stikte maar de ademteugen gaven me toch nieuwe kracht om mezelf bij te houden.
Ik kom je helpen, Lynn. Hou vol!
Ik haalde opnieuw gorgelend adem en voelde toen plotseling iets ijskouds in mijn gezicht. Het voelde verfrissend maar het kwam tegelijkertijd ook als een klap in mijn gezicht. Het gekrijs van het monster zorgde er ook voor dat ik mijn gedachten weer op een rijtje kreeg; ik voelde hoe het gewicht van het wezen van mijn borstkas werd getild en de nagels mijn huid loslieten.
Ik draaide me om met mijn gezicht naar de grond en hoestte een paar dikke klodders bloed op. Vervolgens tilde ik mijn trillende arm naar mijn gezicht op en probeerde het bloed uit mijn oog te krijgen, tevergeefs.
Plotseling voelde ik weer iets kouds over mij heen. Het was nat en doorweekte mijn kleren en haar. Ik proestte het spul uit mijn mond zodat ik weer adem kon halen, en toen besefte ik dat het water was.
Aigua! dacht ik zwakjes.
Liggen! beval ze abrupt. Ik gehoorzaamde en ging vlak op de grond liggen met mijn handen langs mijn zij. Plotseling voelde ik een nieuwe stroom water over me heen; het was zo sterk dat het me moeite kostte om te blijven liggen. Maar het water spoelde ook een deel van het bloed uit mijn ogen. Ik wreef het bloed uit mijn ogen en probeerde de brandende pijn weg te knipperen. Eindelijk kon ik wat zien.
Ik zag zo’n tien meter verder de twee monsterkatten op de asgrijze bodem staan. Ze staarden naar de grond onder hun voeten en haalden zwaar adem. Plotseling rees uit de grond een straal water. Het spoot omhoog en kwam vervolgens weer naar beneden zoals bij een fontein. Het verzamelde zich op de grond en maakte een cirkel om de twee monsters heen. De cirkel werd steeds hoger en vormde zich tot een muur van water.
Dankje, Aigua. Ik was te uitgeput om te praten, aangezien ik toch de optie had om het alleen maar te denken.
Aigua liet de muur instorten zodat het water op de monsterkatten stortte. De katten krijsten en renden verschrikt het bos in.
Zelfs monsterkatten haten water, grinnikte Aigua en verdween in de zwarte grond.
Ik hoestte nog een paar klodders bloed op en hees mezelf omhoog op mijn ellebogen, de stekende pijn in mijn lichaam negerend. Tergend langzaam draaide ik mezelf op mijn knieën en keek om mij heen.
‘Diachi,’ kermde ik zachtjes. Mijn ogen zochten de omgeving af. Waar was hij? In mijn ooghoek zag ik hem. Hij lag als een levenloos hoopje vlees roerloos op de grond.
‘Diachi!’ stootte ik met mijn laatste krachten uit. Ik kroop over de grond naar hem toe. Het was maar acht meter die ik hoefde te overbruggen maar het leek veel langer. Elke beweging bracht een nieuwe steek in mijn lichaam maar uiteindelijk bereikte ik toch mijn doel.
Ik ging op mijn knieën zitten en bekeek geschokt Diachi’s lichaam. Zijn buik was compleet opengescheurd en ik kon geen kokhalsneiging onderdrukken toen ik zijn ingewanden open en bloot zag.
‘Diachi,’ fluisterde ik met trillende stem. Ik boog me over hem heen en zag tot mijn opluchting dat zijn borstkas zwakjes op en neer ging bij een nieuwe ademteug. Een stekende pijn verspreidde zich weer door mijn lichaam toen ik een hand naar hem uitstak. Ik kreunde zachtjes en zakte door mijn armen. Met alle kracht wilde ik opstaan maar ik had geen puf meer en alles wat ik deed deed pijn. Ik zakte door mijn armen en bleef daar een tijd uitgeput liggen tot er vlekken voor mijn beeld verschenen.
In de verte hoorde ik het hoge gekrijs van zo’n monster maar voor ik de kans kreeg om me er zorgen om te maken viel ik in een diepe slaap vol nachtmerries.



34.
Toen ik wakker werd voelde ik me heel rustig. Ik hield mijn ogen dicht en probeerde nergens aan te denken. De koele buitenlucht ontspande me maar bracht tegelijkertijd ook een sterke geur van bloed mee. Ik wilde het negeren maar er kwam altijd een einde aan mijn fijne momenten en mijn ik liet mijn herinneringen van het gevecht langzaam los. Ze kropen naar mij toe en zorgden ervoor dat ik klaarwakker was. Ik ging rechtovereind zitten en negeerde de pijn in mijn buik en hoofd. Langzaam draaide ik me om om daar een nog steeds bewusteloze Diachi aan te treffen. Hij ademde – godzijdank – nog steeds en dat deed een zware last van mijn schouders vallen. Onhandig kroop ik overeind en ging ik op mijn knieën zitten. Mijn lichaam deed nog steeds pijn, maar minder dan gisteren. Ik legde een hand op Diachi’s voorhoofd en voelde het zweet en de hitte. Hij had duidelijk hoge koorts.
Mijn ogen gleden weer langs de wond en ik zag dat zijn lichaam onder het bloed zat. Net als dat van mij. Mijn kleding was bruinrood van het gestolde bloed. Mijn t-shirt was gescheurd en toonden diepe gaten in mijn borst en buik. Ik was blij dat ik geen spiegel had want ik wist zeker dat mijn gezicht er doodeng uitzag. Het bloed zat waarschijnlijk overal op mijn gezicht en er liep een wond over mijn voorhoofd naar mijn wang die er misschien net zo vies uitzag als die van Diachi’s buik.
Ik stak mijn hand uit naar de grond en commandeerde een beetje grondwater omhoog te komen. De grond onder mijn hand werd vochtig en vervolgens kwam er water uit de grond vandaan. Ik scheurde een stuk van mijn shirt af, maakte het nat met het water en legde het op Diachi’s voorhoofd. Ik had geen verstand van wondverzorging dus zijn voorhoofd koelen was het enige wat ik kon doen.
Plotseling hoorde ik iets achter me snuiven en ik draaide me met een ruk om. Tot mijn grote opluchting zag ik Katsuro daar staan met een bek vol met blaadjes. Ik pakte het aan en zag dat het laurierblaadjes waren. Laurierblaadjes konden de pijn een beetje verdoven maar het was echt niet sterk genoeg om een levensgevaarlijke wond te verzachten.
‘Dankje, Katsuro, maar het heeft geen zin om dit te doen,’ zuchtte ik. Daarbij vroeg ik me af hoe ik het Diachi zou moeten voeren als hij toch bewusteloos was. Ik draaide me naar Diachi om. Voorzichtig pakte ik zijn hand (rood van het bloed) en kneep er zachtjes in.
‘Word nou wakker,’ fluisterde ik. Ik veegde een zwarte lok haar uit zijn bezweten gezicht. Plotseling zag ik dat zijn lippen bewogen. Hij begon zachtjes te brabbelen in een taal die ik niet verstond of iets wat waarschijnlijk gewoon familie was van Simtaal. Ik verstond enkele woorden zoals Seruen, Diable en vooral heel vaak mijn naam. Daar was ik stiekem wel een beetje trots op, zelfs als hij bewusteloos was moest hij aan mij denken. Wat schattig…
Plotseling brabbelde Diachi een nieuw woord, heel duidelijk te verstaan deze keer: Bloed. Er kwam een nieuwe herinnering van me boven. Seruen konden heel gemakkelijk genezen met dat kleine hulpmiddeltje. Zou ik hem een klein beetje van mijn eigen bloed kunnen lenen zodat hij kon herstellen? Misschien zou het gevaarlijk voor me zijn om nóg meer bloed te verliezen, maar ik verloor liever mijn bloed dan Diachi.
Ik schudde mijn haar uit mijn gezicht. Moest ik het wel of niet doen? Het duurde niet lang of ik hakte de knoop door. Ik stond op en zocht naar iets scherps. Naast een boom vond ik een zwarte roos en ik plukte die. Naast Diachi knielde ik weer neer en bracht de steel van de roos naar mijn pols. Het zou misschien maar een klein wondje veroorzaken, maar dat was ook de bedoeling. Als Diachi te veel bloed zou drinken zou ík eraan gaan.
Ik sneed met de doornen van de roos een dunne lange wond in mijn pols. Langzaam sijpelde er een straaltje bloed uit. Ik hield het vlak voor Diachi’s mond.
‘Drink,’ beval ik hem. Ik hoopte dat hij het zou horen of dat hij het bij de geur van bloed instinctief zou drinken.
‘Niet doen,’ fluisterde Diachi met schorre stem.
Ik was verrast dat Diachi toch bij was. ‘Drink het of je gaat dood.’
‘Lynn,’ zeurde hij. ‘De laatste keer dat ik dit deed ging het niet goed weet je nog?’
‘Drink,’ beval ik weer.
‘Haal weg, Lynn. Ik hou het niet lang meer.’
‘Dat is goed. Je moet het drinken of je gaat dood.’ Ik kon aan Diachi’s gezichtsuitdrukking zien dat hij een zware innerlijke strijd met zichzelf voerde. Had hij zo’n verlangen naar bloed dat hij zichzelf niet tegen kon houden? Als dat zo was kwam het nu van pas. Hij móest het binnen krijgen, als het niet op deze manier gebeurde, gebeurde het wel op een andere.
Ik bekeek Diachi’s gezicht. Hij had zijn ogen nog steeds stijf dichtgeknepen en probeerde zijn adem in te houden; maar niemand kon eeuwig zijn adem inhouden. Toen hij adem haalde rook hij de geur van mijn bloed en verloor zijn zelfbeheersing. Ik voelde hoe hij zijn zachte lippen tegen mijn pols duwde en het bloed uit mijn aderen zoog. Deze keer was heel anders dan de eerste keer dat Diachi mijn bloed dronk. Elektrische tintelingen verspreidden zich via mijn pols door mijn hele lichaam. Mijn arm schokte zachtjes en ik voelde hoe de tintelingen door mijn lichaam raasden. Alle spieren in m’n lichaam spanden zich aan, maar tegelijkertijd voelde ik me ook volledig ontspannen. Ik sloot mijn ogen en maakte een geluid dat het meeste weg had van een kruising tussen een kreun en een zucht. De tintelingen door mijn lichaam brachten genot maar aan de andere kant ook een lichte walging. Het voelde fout om te genieten van het feit dat Diachi mijn bloed dronk, het was natuurlijk fijn om te weten dat hij na het bloed drinken sneller en beter zou herstellen maar er van geníeten was gewoon… Tja… Vies. Maar ik peinsde er niet lang over. De tinteling sleepten me mee in een roes waar ik pas uit ontsnapte toen het gekrijs van een Monsterkat door mijn trommelvliezen brak.
Ik probeerde mijn hand van Diachi weg te trekken – die nog altijd bezig was met het drinken van mijn bloed – maar hij klemde zijn handen stevig om mijn arm.
‘Laat los,’ beval ik Diachi.
Zijn ogen vlogen open en ik zag een sterk verlangen in zijn ogen flitsen. Hij staarde besluiteloos naar mij en vervolgens naar mijn pols waar hij nog altijd zijn lippen stevig tegenaan had gedrukt. Plotseling zag ik het verlangen langzaam uit zijn ogen wegebben. Hij duwde mijn arm weg voor hij weer aan zijn verlangens kon toegeven en probeerde overeind te komen. Maar zijn wonden waren nog niet geheeld en ik kon aan zijn gezicht zien dat hij pijn leed.
‘Je moet uitrusten,’ zei ik. ‘Ga maar slapen, ik houd de wacht.’
‘Lynn,’ jammerde hij zachtjes. ‘We moeten eerst een schuilplaats zoeken.’
‘Geen tijd,’ zuchtte ik maar Diachi wees me er op dat onze oude schuilplaats nog maar een klein eindje terug was. Dat leek me een goed plan en ik wenkte Katsuro. Hij kwam naaste me staan en wist meteen wat hem te doen stond; hij knielde neer op de grond zodat ik Diachi op zijn rug kon zetten. Maar dat was makkelijker gezegd gedaan.
Ik wilde hem eerst onder zijn oksels optillen maar meteen kreunde hij al van de pijn. Hij probeerde mee te werken maar bij elke beweging en aanraking krom hij ineen. Maar uiteindelijk moest het toch gebeuren. Ik sprak met hem af dat ik af zou tellen en hem vervolgens in éen beweging op Katsuro zou zetten.
‘Klaar?’ vroeg ik.
Diachi knikte.
‘Oké. Éen, twee, drie… Daar gaat ie…’ Ik tilde hem op, sleepte hem over de grond en zette hem vervolgens op Katsuro. Eindelijk zat hij op z’n rug. Diachi had zich goed ingehouden toen ik hem optilde maar nu hing hij hijgend en zachtjes kreunend van pijn over Katsuro’s nek.
‘Shhhjt,’ suste ik. ‘Alles komt goed, ik zorg er voor dat je veilig bent.’ Ik glimlachte warm naar hem maar hij was al bijna weer bewusteloos.

35.
Ik wurmde me door het kleine gat in onze oude schuilplaats en probeerde vervolgens Diachi zo voorzichtig mogelijk naar binnen te krijgen. Ten slotte kroop Katsuro ook nog in een hoekje van de schuilplaats en maakte het zich gemakkelijk.
Terwijl Diachi sliep hield ik de wacht. Ik observeerde hem terwijl hij sliep en ik kon zien hoe zijn wonden in een no-time heelden. Stukken huid groeiden in een fractie van een seconde terug en maakten zijn buik weer dicht. Diachi’s ingewanden kropen netjes op hun plaats en verdwenen toen onder zijn huid. Het enige wat overbleef was een groot litteken op zijn buik.
Toen het genezingsproces van Diachi – in minder dan een dag – was voltooid werd hij wakker. Hij strekte zich gapend uit en keek vervolgens mij aan.
‘Hoe voel je je?’ vroeg ik met een glimlachje.
‘Prima,’ zei hij vrolijk maar snel daarna betrok zijn gezicht. ‘En hoe gaat het met jou?’
Ik dacht daar even over na. Nog steeds deed alles aan mijn lichaam pijn maar ik had er niet veel aandacht aan besteed omdat Diachi veel erger gewond was en ik me daarom niet te veel aan wilde stellen. Maar nu ik er aan dacht leek de pijn meer naar boven te komen en ik voelde een brandend en bijtend gevoel in mijn lichaam. Mijn gezicht vertrok even maar ik herstelde me gauw. ‘Goed.’
Diachi trok een wenkbrauw op en ging overeind zitten. ‘Dat ziet er anders niet zo uit,’ zei hij bezorgd. Hij stak zijn hand uit en gleed met zijn wijs- en middelvinger van mijn wang naar mijn kin. Vervolgens bekeek hij de wonden die in mijn buik zaten. Diachi beet op zijn lip. ‘Dit moet schoongemaakt…’ Hij wees naar een etterende wond vlak boven mijn navel.
‘Zo erg is het niet,’ probeerde ik maar Diachi luisterde niet. Hij pakte de natte lap die op zijn voorhoofd had gelegen en duwde het tegen mijn wond aan. Ik kromp ineen van pijn duwde Diachi’s hand weg. ‘Niet doen, niet doen… Het gaat goed, het hoeft niet schoon,’ mompelde ik.
‘Lynn, doe toch niet zo koppig. Het is maar heel even. Ik sleep je er doorheen zoals jij net ook bij mij hebt gedaan.’ Diachi drukte de lap weer tegen de wond en begon heel voorzichtig en zorgvuldig schoon te maken.
Ik beet op mijn lip en hielde me zo sterk mogelijk toen Diachi de wond schoonmaakte; en uiteindelijk toen hij klaar was voelde het toch als een hele opluchting. De wond zag er veel beter uit en het irriteerde al iets minder.
Tenslotte legde mijn hoofd op de koude grond en ging slapen om op krachten te komen voor morgen, terwijl Diachi de wacht hield.

Ik sliep niet echt lekker maar toen ik wakker werd voelde ik me wel stukken beter. De pijn was afgezwakt en het verstoorde nu niet al mijn handelingen. Daarom besloten Diachi en ik om vandaag onze tocht te vervolgen. Ik was vreselijk blij dat we eindelijk boven het bos konden vliegen in plaats van erdoor lopen om vervolgens aangevallen te worden door Monsterkatjes.

36.
Er viel een enorme last van mijn schouders af toen we boven de bomen uit vlogen. De katachtige wezens waren ver beneden ons en konden ons niets doen, Diachi was vrijwel helemaal genezen en we waren al bijna op plaats van bestemming. De wonden op mijn buik zouden snel geheeld worden door de medicijnman van Pag-Asa, had Diachi gezegd. Hij had ook verteld over Pag-Asa. Het was de verzamelplaats van de Seruen, zei hij. De meeste wonen daar, het is een soort hoofdstad van de Seruen. Er werden daar bijeenkomsten gehouden en alles werd daar door de oudsten geregeld.
In de verte zag ik plotseling het einde van dit bos. De schittering van bomen met jonge groene blaadjes bracht mij nieuwe verse hoop en toen ik daarachter Pag-Asa zag liggen juichte ik een kreetje van blijdschap. Diachi voelde zich ook relaxter nu we bijna bij Pag-Asa waren en er verscheen eindelijk weer een glimlach op zijn gezicht.
Toen we bij Pag-Asa aankwamen zag ik dat het heel anders was dan ik een stad gewend was. Het was op een reusachtig grasveld waar enorme bomen groeiden. De bomen hadden een diameter van bijna 10 meter en ze waren vreselijk hoog. Zonder vleugels kwam je zeker weten niet boven. Boven in de bomen steunden houten huizen en boomhutten op dikke takken; en tussen de bomen hingen stevige loopbruggen.
‘Wauw,’ stootte ik vol verbazing en verwondering uit.
‘Welkom in mijn wereld,’ grijnsde Diachi met fonkelende ogen van blijdschap. Zijn ogen gleden langs de krioelende mensenmassa en toen naar mij. ‘We kunnen beter ergens een rustig plekje uitzoeken om te landen anders krijgen we heel veel heisa,’ peinsde hij.
‘Heisa?’
‘Je bent niet een van ons, weet je nog? Diable’s zijn onze aartsvijanden dus je zal niet echt welkom zijn.’
‘En wat gaan we daaraan doen?’ vroeg ik, een beetje angstig. Straks zouden ze me iets aandoen terwijl ik de Seruen alleen maar wilde helpen.
‘We gaan eerst naar de oudsten, kijken wat we kunnen doen,’ legde Diachi uit. Hij wees me op een boomhut, exact in het midden van de stad. De boom was twee keer zo groot als de anderen en hij torende er zeker bovenuit. Tussen twee grote takken zat een huis geklemd dat er niet verschillend uitzag dan de anderen. ‘Daar wonen de oudsten. Daar gaan we heen.’ Terwijl hij dat zei dook hij naar beneden en landde soepeltjes op het plateautje dat om de boom heen hing. Ik steeg van Katsuro af en liep achter Diachi aan naar de deur, maar hij duwde me weg en beval me bij Katsuro te blijven. Vervolgens klopte hij op de deur en trad in nadat een stem hem zei binnen te komen.
‘Diachi! Oh, Diachi wat hebben we elkaar lang niet gezien!’ riep een stem vrolijk.
‘Hé, mijn jonge vriend, leuk je weer terug te zien,’ zei een andere stem.
Er klonken nog enkele begroetingen en toen klonk er een nieuwe norse stem. ‘Wat kom je ons brengen, jonge mag-aaral?’
Ik hoorde Diachi zijn keel schrapen en vervolgens vertelde hij het hele verhaal. Vanaf het moment dat ik hem gewond in het bos had gevonden tot nu, en geen detail liet hij achterwege. De dromen die ons verbonden en de eerste keer dat hij mijn bloed dronk. Toen hij uiteindelijk klaar was bleef het even stil maar algauw verbrak een stem de doodse stilte.
‘Die aanslag is wel een groot probleem.’
‘Dat is niet het grootste probleem, Araw. Ik vind het een grote zorg dat hij de Diable heeft meegenomen.’
‘Daar heb je een punt,’ zei weer een andere stem. ‘Misschien komt ze hier om te spioneren.’
‘Dat doet ze niet,’ zei Diachi abrupt. ‘Ze komt ons waarschuwen voor de aanslag.’
‘Daar heb je een punt,’ zei Araw.
‘Nee, dat heeft onze jonge mag-aaral niet. Misschien komt de Diable dat doorgeven zodat ze zich kan vestigen in Pag-Asa en onze bewegingen kan doorgeven.’
‘Dat lijkt me stug… Dat zou geen zin hebben als de Diable ons al gewaarschuwd heeft.’
‘Genoeg gezeur!’ riep een geïrriteerde stem. ‘Ik wil de Diable zien.’
Er klonk een instemmend gemompel en vervolgens werd Diachi naar buiten gestuurd om mij te halen. Ik zag hem uit de deur opening verschijnen en zijn rode ogen ontmoetten de mijnen. Uit zijn blik was niets te lezen, geen hoop maar ook geen verdriet. Maar als Diachi in mijn ogen keek zag hij waarschijnlijk angst of nervositeit en hij voelde waarschijnlijk ook mijn vingers trillen toen hij mijn hand pakte en mij zwijgend mee naar binnen trok.

37.
Toen we de kamer ingingen snoof ik een sterke gemengde geur van rozen, bloed en wierook op. Aan de ene kant maakte het me duizelig maar aan de andere kant rook het heerlijk.
Voor me stond een lange tafel met vijf stoelen, waar vier mannen aan zaten.
‘Welkom,’ zei de man die in het midden van de tafel zat. Hij zag er behoorlijk oud uit. ‘Laat ik ons eerst even voorstellen. Wij zijn de raad van het Seruen-volk of ook wel de oudsten,’ begon hij met een weids gebaar langs de andere drie mannen. ‘Ik ben Araw.’ Araw knikte kort met zijn hoofd.
‘Ik ben Tirago,’ zei de man links van hem. Hij had een nors gezicht en een baard.
‘Joë,’ zei een bijna kaal geschoren man rechts van hem.
‘En ik ben Fiar,’ zei de laatste man. Nou, eigenlijk zag hij er meer uit als een jongen. Ik schatte hem tussen de zestien en de achttien, maar schatten was nooit mijn sterkste kant geweest.
‘Helaas,’ vertelde Araw. ‘Is Luma, het laatste lid van de raad, niet aanwezig. Maar welnu, zou jij je aan ons kunnen voorstellen? Wat is je naam?’
‘Lynn,’ antwoordde ik gehoorzaam. Ik was opgelucht dat mijn stem veel zelfverzekerder klonk dan ik me voelde.
‘En, Lynn, wat doe je hier?’
‘Ik kom jullie waarschuwen voor de aanslag die de Diable’s gaan plegen.’ Ik weifelde even maar ging daarna door. ‘En Diachi en ik wilde permissie vragen om mij hier tijdelijk te laten blijven.’
‘In Pag-Asa!’ riep Tirago ontzet. ‘Een Diable in Pag-Asa? Nooit!’
‘Beheers je, Tirago,’ zei Araw streng. ‘We moeten hier met z’n alle over beslissen, niet alleen jij.’
Tirago trok een zuur gezicht naar Araw en keek me daarna met een vernietigende blik aan. Ik voelde zijn spanning en woede en hij voelde tegelijkertijd mijn opgelatenheid. Hij wendde zijn blik niet van mij af en ik voelde me steeds ongemakkelijker.
‘Weet je zeker dat de Diable’s een aanslag gaan plegen?’ vroeg Fiar.
Ik knikte. ‘Zeker weten. Ik zou geen reden bedenken waarom Sayo dat zou liegen.’ Ik voelde plotseling de vragende blikken en mompelde toen zachtjes: ‘Een vriend.’
‘En voel jij je een Diable?’
Toen stond ik even met een mond vol tanden. Voelde ik me een Diable? ‘Ik bén een Diable,’ begon ik. ‘Maar ik voel me niet verbonden met de Diable’s. Als ik nu aan de Diable’s denk voelt het niet goed aan, ze zijn slecht… Ze willen de verkeerde dingen en bedriegen iedereen.’ Wat ik zei was de oprechte waarheid. Ik was een Diable maar dat was dan ook het enige wat me met dat ras verbond. Lichamelijk was ik een Diable maar geestelijk? Wat was ik? Een mens? Een dier? Een Seruen? Of werd ik gewoon gek? (Dat laatste was natuurlijk het voor de hand liggendst.)
Araw keek me begripvol aan en richtte zich toen op de anderen. ‘Wat vinden jullie ervan? Mag ze tijdelijk blijven?’
‘Ze mag blijven,’ knikte Fiar meteen; hij gaf me een vriendelijke glimlach.
‘Ik weet het niet,’ mompelde Joë besluiteloos. ‘Het is een risico… Maar aan de andere kant…’
‘Ik vind dat ze mag blijven,’ zei Araw.
‘Nee!’ riep Tirago. ‘Dat kan niet. Het wordt onze ondergang!’
‘Tirago, rustig aan,’ suste Fiar. ‘Oké Lynn, we hebben gestemd. Je mag blijven.’
Toen hij dat zei voelde ik me buitengewoon opgelucht en het voelde alsof er een zware, héle zware last van mijn schouders af viel. Ik mocht blijven, tijdelijk weliswaar, maar ik mocht blijven zodat ik een handje kon helpen.
‘Maar als je ook maar iets doet wat verdacht lijkt zullen we je verbannen,’ gromde Tirago met een overduidelijke ik-krijg-je-nog-wel blik in zijn ogen.
Ik haalde diep adem en keek naar Diachi op; er stond een oprechte glimlach op zijn gezicht.
‘Grasya at kaligayahan,’ sprak Araw.
‘Pareho,’ prevelde Diachi terug. Hij boog voorover, legde zijn rechtervuist op zijn linkerschouder en drukte vervolgens twee vingers op zijn lippen. Tenslotte pakte hij mijn hand en begeleidde me mee naar buiten.

38.
Toen we buiten waren merkte ik ook dat de gespannen uitdrukking op Diachi’s gezicht was verdwenen en plaats had gemaakt voor opluchting. We keken elkaar even aan en ik zag Diachi’s blik over mijn buik glijden.
‘We moeten vlug naar de Gamo. Het ziet er niet best uit,’ zei hij berzorgd.
Ik keek omlaag en zag mijn geperforeerde borstkas en het gestolde bloed dat aan mijn t-shirt zat geplakt. Oh ja, dat was waar ook. Het leek wel alsof ik aan de constante pijn begon te wennen, ik voelde het natuurlijk nog maar mijn bewegingen waren automatisch heel voorzichtig zodat het zo min mogelijk pijn deed. Ik knikte en liep toen achter Diachi aan over het plateau om de boom. Hij ging over de touwbrug naar het volgende plateau. De touwbrug was wel even wennen. Het schommelde heen en weer en er zaten geen touwen aan de zijkant waar ik me aan vast kon houden. De grond was zo’n 25 meter onder me en mijn evenwicht was op het moment niet echt betrouwbaar. Diachi merkte het, sloeg een arm om mijn middel en hield mij stevig vast. Ik voelde zijn stabiele gespierde lichaam tegen het mijne en voelde met gelijk een stuk veiliger. Er kon mij niets gebeuren zolang Diachi bij mij was.
We liepen langs een hele wirwar van touwbruggen en ik was de weg allang weer vergeten. Uiteindelijk kwamen we aan bij een klein hutje dat niet op een plateautje stond maar aan een tiental dikke touwen hing. Het hutje schommelde heen en weer, gelijktijdig met de touwbruggen. Diachi klopte op de deur en trad in, met mij nog steeds aan zijn zij. Binnen rook het naar verse kruiden en vooral de sterke geur van eucalyptus domineerde. In de hoek zat een man op een kruk, hij stampte geurige kruiden in een vijzel. Ik nam hem uitgebreid op en zag aan zijn rimpels en vermoeide ogen dat hij heel oud moest zijn, maar zijn diepzwarte haar gaf nauwelijks teken van vergrijzing. Hij keek op naar ons en zijn gezicht kreeg een vertrokken uitdrukking.
‘Wat breng je me nu, bata-Diachi?’ Zijn ogen gleden over mijn lichaam en bleven steken bij de verwondingen in mijn buik. ‘Waarom breng je dit schepsel hier?’
‘Ze doet geen kwaad, Magali. Vanavond tijdens de Implyo zal het uitgelegd worden, maar tot dan zal je haar gewoon moeten accepteren,’ vertelde Diachi.
Magali knikte begrijpelijk, ook al wist hij natuurlijk niet wat er aan de hand was. Ik kon aan hem zien dat hij een goed man was, en zijn ogen vertelden me dat hij over een grootse hoeveelheid wijsheid bezat. Hij wendde zich van ons af en deed een kast open waar honderden potjes, bakjes en flesjes in zaten. Magali haalde er een klein flesje en een handje kruiden die verdacht veel op duizenblad leken. Hij pakte een schone vijzel en zette het op de houten tafel in het midden van de houten kamer.
‘Ga ergens zitten,’ stelde hij zonder ons aan te kijken voor.
Ik schoof aan op een stoel aan de tafel en Diachi kwam op de stoel naast mij zitten. We keken allebei geamuseerd toe hoe deze medicijnman vakkundig bezig was.
Magali maakte het flesje open, waar een hele sterke geur uit kwam. Het stonk en prikte pijnlijk in mijn keel. Hij deed een paar druppels in de vijzel, deed daar het duizenblad bij en begon het fijn te stampen. Toen het uiteindelijk een fijn groen papje was geworden beval hij me op de tafel te gaan zitten en mijn shirt uit te trekken. Ik deed wat hij zei maar kreeg met moeite mijn t-shirt van de plakkende wonden af. Toen het uiteindelijk was gelukt zag ik pas goed wat een diepe en smerige wond het was. Het maakte me misselijk en ik wilde er niet naar kijken dus ik richtte mijn aandacht op Magali. Hij deed een handschoen aan en nam een beetje van de groene brij in zijn hand. Het stonk en toen hij het over de wonden op mijn buik smeerde prikte het verschrikkelijk. Ik moest mijn kiezen op elkaar klemmen om het niet uit te schreeuwen toen het goedje steeds erger begon te prikken.
Maar plotseling hield het op. Het prikkende gevoel verdween en plotseling voelde het heerlijk verkoelend tegen mijn verwonde huid. Ik slaakte een zachte zucht van verlichting. De pijn die ik constant voelde verzachte en verzwakte tot het niet erger leek dan een akelige brandwond. Een brandwond deed natuurlijk ook best wel pijn, maar het leek niets bij de pijn die ik eerst voelde.
‘Zo, dat is beter hè?’ glimlachte Magali. ‘Maar als we de wonden niet snel helen komt de pijn terug. Diachi, ik heb je hulp nodig. Diable’s zijn lastig.’
Lastig? vroeg ik me in mijn hoofd af. Maar ik was te druk bezig met het genieten van het verkoelende gevoel op mijn buik.
‘Nee, Magali. Ik ben er altijd zo slecht in geweest, het gaat zeker fout,’ protesteerde Diachi.
‘Wil je haar in leven houden of niet?’ vroeg Magali rustig.
Diachi knikte overdreven. ‘Natuurlijk wel maar… Wat als ik het weer eens fout doe? Weet je nog wat er de eerste keer gebeurde?’
‘We zijn met z’n tweeën. Als jij het fout doet, hou ik het tegen. Begrepen?’
Ik had geen idee waar ze het over hadden en mijn ogen flitsten zenuwachtig van Diachi naar Magali. Wat was er aan de hand?
Diachi knikte en keek naar mij. ‘Ga maar liggen,’ fluisterde hij en braaf deed ik wat hij zei. Magali en Diachi lieten allebei hun linkerhand vlak boven de wond op mijn buik zweven en ze drukten hun wijs- en middelvinger in mijn nek. Ik lag roerloos op de tafel en voelde me plotseling heel ongemakkelijk, in mijn bh op een tafel terwijl twee mannen bezig waren met ik-wil-niet-weten-wat. Eigenlijk wilde ik iets roepen als ‘stop!’ en vragen wat ze aan het doen waren. Maar plotseling schoot er een stroomschok door mijn buik en werd ik in een diep zwart gat gezogen.

39.
Toen ik wakker werd was het alsof ik heel lang onder water vast had gezeten. Het gevoel dat ik stikte maakte me paniekerig en lieten me uiteindelijk ontwaken. Ik snakte naar adem en bleef hijgend liggen. Plotseling voelde ik een enorme hoestbui opkomen en ik sloeg dubbel op de tafel terwijl ik een paar minuten lang de longen uit mijn lijf hoestte. Na een hele tijd begon ik eindelijk bij zinnen te komen. Ik hijgde zwaar en ik merkte vaag dat er stemmen tot mij door begonnen te dringen.
‘Niet waar. Het is mijn schuld! Ik zei toch dat ik het niet moest doen!’ Het was Diachi en hij klonk wanhopig en volledig in paniek. Ik hoorde Magali hem voorzichtig sussen en daarna voelde ik een hand op mijn schouder.
‘Rustig maar meisje,’ hoorde ik Magali zeggen. ‘Het is zo weer over.’
Ik opende mijn ogen en liet me weer achterover zakken. Meteen vond ik Diachi’s glimmende ogen en ik glimlachte, maar mijn glimlach werd niet beantwoord. Zijn gezicht stond hard, boos en tegelijkertijd emotieloos. Hij wendde zijn ogen af en ging op een stoel zitten.
‘Voel je je al weer wat beter?’ vroeg Magali terwijl hij me overeind hielp.
‘Nou je het zegt,’ zei ik en ik probeerde zo opgewekt mogelijk te klinken. Op het moment dat Magali knikte voelde ik een brandende pijn over mijn hele rug, alsof iemand een gigantische gloeiende pook op mijn rug zette en mijn tere huid verschroeide. Ik gilde en trok mijn rug helemaal krom. Mijn lichaam schokte en ik kronkelde over de tafel, wanhopig proberend aan de pijn te ontkomen. Maar het verdween niet.
‘Wat gebeurt er!’ wist ik nog er uit te persen. Net voor ik van tafel viel hielden twee sterke handen mij tegen. ‘M’n rug,’ gilde ik waarna ik Diachi’s polsen vond en me aan hem vastklampte. Hij zette me rechtop zodat ik op de tafel zat en toen hoorde ik iemand naar adem snakken.
‘Kijk,’ fluisterde Magali nauwelijks hoorbaar. Ik voelde dat Diachi me losliet en naar de andere kant van de tafel liep om mijn rug te bekijken. Diachi snakte ook naar adem en kreeg met moeite mijn naam over zijn lippen.
Plotseling hield de pijn op, net zo snel als het gekomen was, en een gevoel van ongerustheid schoot door mij heen. Wat was er aan de hand? Waarom was de pijn ineens opgehouden? Waarom had ik überhaupt pijn gehad?
Ik probeerde onhandig van de tafel af te springen maar Diachi stond ineens voor me en tilde me zonder moeite van de tafel af. Ik bestudeerde zijn gezichtsuitdrukking maar er was niet veel meer te zien dan een frons. Diachi begeleidde me naar een grote spiegel die tegen de muur stond, en we werden op de voet gevolgd door Magali – die wel tekenen van emotie liet blijken en zijn geschokte uitdrukking niet verborg.
Voor de spiegel draaide ik me om en keek over mijn schouder naar mijn rug. Mijn mond viel open toen ik de enorme tatoeage zag die mijn complete rug bedekte. De lijnen waren zwart en ik volgde met mijn ogen het patroon van een ingewikkeld Keltisch teken.
‘Wat is dat?’ vroeg ik nieuwsgierig. In plaats van een schok voelde ik juist bewondering voor de prachtige tatoeage op mijn rug.
‘De Lektrica, het teken van de Seruen,’ fluisterde Magali alsof niemand het mocht horen. Op hetzelfde moment draaide Diachi en Magali de onderkant van hun rechterpols naar boven. Op hun pols zat hetzelfde teken als op mijn rug maar dan een slagje kleiner.
‘Wat betekent dat?’ vroeg ik.
Magali schudde zijn hoofd. ‘Ik heb werkelijk geen flauw idee. Maar wat ik wel weet is dat er iets vreemds gaande is.’
Diachi knikte instemmend terwijl zijn vinger over het teken op mijn rug gleed. ‘Het is exact hetzelfde,’ mompelde hij. Zijn ogen waren glazig en staarden dwars door mij heen maar al gauw kwam hij bij zinnen. ‘Ze is weer genezen,’ zei hij met een grijns tegen Magali.
Ik bestudeerde mijn buik en zag dat het nu alleen nog maar een paar opgezwollen littekens waren. Magali knikte goedkeurend en prees Diachi voor zijn daad die zijn hoofd schudde en zei dat het door Magali kwam. Vervolgens richtte Diachi zich weer op mij.
‘Kom je mee? Ik weet nog wel een plekje waar we kunnen eten en overnachten.’ Hij knikte naar Magali en we verlieten het knusse schommelige boomhutje van Magali.

Reageer (2)

  • Flux

    Ik ga misschien wel verder. Mijn vriendin heeft me wat nieuwe enthousiasme ingespoten maar het gaat een heleboel moeite kosten om er een duidelijk eind aan te breien. Maar ik zal mijn best doen, voor mijn lezertjes <3

    1 decennium geleden
  • himechan

    Dankjee!! Dat je hem er weer op hebt gezet ik was echt verslaafd aan deze story!!!
    Ga je er ook snel mee verder???

    Xxxx <3

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen