14 t/m 22 omdat het niet allemaal in één hoofdstuk past.

14.
Het voelde goed om even weg te zijn van Nozomi en te ontsnappen aan de druk. Het voelde nog beter om op Katsuro’s rug te zitten en de wereld te bekijken op zijn manier.
Ik liet Katsuro op volle snelheid galopperen maar toen hij flink begon te zweten en hijgen liet ik hem rustig stappen. Bij een beekje steeg ik af en liet ik Katsuro drinken. Ik koelde mezelf ook even af met wat water.
Toen Katsuro klaar was wilde ik opstijgen maar ik merkte dat hij heel onrustig was. Hij was helemaal verstijfd en hield zijn grote ogen strak op een stel bosjes gericht.
“Wat is er dan jongen?” vroeg ik. Ik kriebelde achter zijn oor maar hij scheen het niet te merken. Katsuro deed een stap vooruit richting de bosjes en stak onderzoekend zijn neus naar voren.
Plotseling begonnen de bosjes te ritselen en klonk er een gesmoord gekreun. Katsuro en ik sprongen allebei van schrik een paar stappen achteruit.
“Rustig maar,” suste ik terwijl ik behoedzaam op de bosjes af liep. Toen ik met trillende handen wat bladeren van de bosjes weg schoof kon ik nog net een gil onderdrukken.
Onder de bosjes lag een beeldschone engel met zwarte vleugels en halflang zwart haar. Zijn witte shirt was doorweekt met bloed.
Ik wilde doodsbang wegrennen met Katsuro. Maar zijn met pijn gevulde ogen hielden mij tegen.
Ik bleef hem aanstaren zonder mezelf te kunnen bewegen. Ik wist niet wat ik moest doen, maar ik wist wel dat deze Seruen hulp nodig had.
Er gebeurde een hele tijd helemaal niets en we bleven elkaar aankijken, maar toen zakte de Seruen ineens met een zwarte kreun in elkaar en kneep zijn ogen dicht.
Toen nam ik een besluit. Ik hurkte bij de engel neer en legde zijn arm over mijn schouder. Ik probeerde hem met al mijn kracht op te tillen maar hij was te groot en te zwaar voor me.
“Ik heb je hulp nodig,” fluisterde ik in zijn oor. Dat bleek hij te begrijpen en hij deed moeizaam zijn ogen open en keek me weer aan met zijn mooie zwarte ogen. “Ik wil je helpen. Probeer alsjeblieft op te staan.” De zwarte engel kreunde weer toen hij probeerde op te staan. Hij steunde met bijna zijn volle gewicht op mij en met moeite kreeg ik hem omhoog. Katsuro kwam aandraven en hij ging op zijn knieën liggen.
Ik legde de Seruen over zijn nek en kroop zelf ook op zijn rug. Katsuro stond op en draafde voorzichtig richting Nozomi.
“Nee, Katsuro,” fluisterde ik. “Daar kunnen we hem niet heen brengen. Daar maken ze hem af. We moeten ergens anders heen. Ergens waar ze hem niet kunnen vinden.”
Katsuro leek het precies te begrijpen en hij veranderde van richting. Algauw kwam het ravijn omhoog en ik hield de engel stevig vast toen Katsuro een snoekduik naar beneden maakte en keurig netjes op de grond landde. Hij liep langs de steile helling en duwde met zijn neus een grote struik aan de kant. Achter de struik bevond zich een inham van ongeveer twee meter hoog en breed.
Katsuro ging door zijn knieën en de engel kreunde weer toen ik hem van Katsuro af haalde en hem naar de grot sleepte. Voorzichtig legde ik hem met zijn hoofd op een kei. Hij brabbelde onduidelijke woorden alsof hij nachtmerries had.
Ik streek zijn haar uit zijn bezweten gezicht. Moeizaam opende hij zijn ogen en keek hij onderzoekend rond.
“Hoe heet je?” vroeg ik.
De engel hield zijn mond.
“Naam?” vroeg ik na een tijdje, wat dwingender.
Hij leek het te begrijpen maar zijn lippen vormden alleen maar geluidloze woorden. De Seruen haalde diep adem. “Diachi.” De woorden waren zwak en ik zag dat het hem veel moeite kostte om te praten.
“Blijf hier,” beval ik. “Ik ben zo terug.” Ik rende de grot uit en sprong in een keer op Katsuro (zonder dat hij door zijn knieën hoefde te gaan). Samen met Katsuro vloog ik naar boven waar ik weer afsteeg. Ik liep langs het ravijn en onderzocht alle plantjes. Het duurde een tijdje voordat ik het gevonden had, maar tenslotte zag ik eindelijk staan wat ik zocht. Een bosje laurier. Ik plukte het hele plantje en vloog weer naar beneden. Daar haalde ik een kommetje water en hout vuur een vuurtje. Beneden stak ik snel het vuurtje aan met een paar vuurstenen en ik warmde het water met laurierblaadjes erin op. Toen het klaar was haalde ik de blaadjes eruit en ging naar Diachi toe.
Toen ik binnenkwam schrok hij, maar hij werd algauw weer rustig toen hij mij herkende.
“Hier.” Ik gaf hem het kommetje thee aan. “Thee van laurierblaadjes helpt tegen de pijn heb ik ergens gelezen.”
Diachi stak zijn hand uit maar ik zag dat echt iedere beweging die hij maakte verschrikkelijk veel pijn deed. Ik zette het kommetje naast hem op de grond en merkte dat het al donker was. Toen ik naar buiten ging zag ik dat de zon bijna onder ging en dat betekende dat ik gauw naar huis moest voor er mensen aan mijn kop begonnen te zeuren.
Ik nam afscheid van Diachi en vloog op Katsuro naar boven. Het deed pijn om Diachi zo hulpeloos achter te laten. Maar morgen kon ik na de lessen vast wel even het bos in glippen, desnoods kon ik even een dagje spijbelen, maar ik zou Diachi niet in de steek laten.

15.
De volgende dag stond ik vroeg op en ontbeet samen met mijn vrienden. De dag verliep erg langzaam. Ik moest de hele tijd denken aan Diachi, die waarschijnlijk nog steeds lag te creperen van de pijn of misschien zelfs al dood was. Dat laatste wilde ik niet aan denken. Ik kende Diachi in principe niet maar het deed pijn om te weten dat het mogelijk was dat ik hem straks dood zou aantreffen.
Met geschiedenis behandelden we zoveel mogelijk stof over de Seruen, met name over hoe je een Seruen het best kon doden. En daar werd ik alleen maar steeds verdrietiger van. Ik sleepte me door de hele dag heen en ik hoopte dat het Yui niet zou opvallen dat ik nog geen woord had gesproken vandaag.
Na school ging ik zo snel ik kon op Katsuro naar de grot toe. Ik was nog maar net ontsnapt aan mevrouw Meijer die me streng wilde ondervragen waar ik gisteren allemaal was geweest. Maar ik was gelukkig eerder weg dan zij was gekomen.
Nog voordat Katsuro geland was sprong ik langs zijn vleugels en landde ik soepel op de grond. Snel ging ik naar de grot en schoof de struik opzij.
Ik wilde Diachi groeten maar er was niemand in de grot. Er schoot een ongerust gevoel door me heen. Waar was Diachi heen gegaan? Had iemand hem iets aangedaan en meegenomen? Was er iets ergs met hem gebeurd? Er schoten honderden dingen door mijn hoofd die konden zijn gebeurd.
Plotseling hoorde ik zware ademhalingen achter mij. Het kippenvel stond op mijn armen van de schrik. Ondanks de angst draaide ik me om.
Ik keek recht in de ogen van Diachi.
Het was me nog nooit eerder opgevallen dat zulke bloedrode ogen zo mooi en warm konden zijn. Ik verdronk bijna in zijn heldere ogen, maar het duurde niet langer dan een paar seconden voor ik weer bij zinnen kwam. Mijn ogen gleden langs zijn lichaam en de diepe wond op zijn borst was veranderd in een groot litteken. Mijn mond viel open en het kostte me even om te bedenken hoe ik hem weer dicht moest doen. Hoe kon dit zo snel gebeuren?
Het leek wel of Diachi mijn gedachten kon lezen, maar waarschijnlijk had hij mij gewoon zien kijken. ‘Seruen beschikken over een versneld genezingsproces,’ zei hij op een zachte toon. Zijn stem klonk anders dan toen ik hem voor het eerst zag. Dat kwam waarschijnlijk omdat hij nu veel beter genezen was.
‘Hoe kan dat?’ mompelde ik. Ik wist niet zo goed wat ik daar op moest antwoorden. Het voelde ook heel raar om met Diachi te praten. Ik had verwacht dat hij doodziek in de grot zou liggen en dat hij nauwelijks aanspreekbaar zou zijn.
Toen Diachi antwoord gaf bedacht ik me dat ik het eigenlijk helemaal niet wilde weten.
‘Als we bloed drinken.’ Zijn stem werd kil toen hij het over bloed drinken had en ik voelde dat ik een beetje bleek werd.
‘En… je hebt… eh… bloed gedronken?’ stamelde ik angstig. Ik wilde door de grond zakken of flink met mijn hoofd tegen een boom aan gaan staan bonken. Kon ik nou nooit eens mijn mond houden of van onderwerp veranderen?
‘Wees niet bang, ik drink niet van mensen zonder toestemming. Ik voed me zo weinig mogelijk met bloed, en als het een noodzaak is drink ik, maar dan alleen dierenbloed.’ Diachi keek me even dringend aan en ging daarna ontspannen verder. ‘Ja, ik heb bloed gedronken. Ik had geluk dat ik een gewonde ree tegen kwam anders had ik het niet gered.’
Dat hoefde ik dus helemaal niet te weten, gelukkig had ik een sterke maag anders had ik waarschijnlijk de hele boel onder gekotst. Ik wilde van onderwerp veranderen en vragen of Diachi honger had maar dat leek mij niet zo van toepassing op dit moment. Er was nog wel iets anders dat ik wilde weten.
‘Kom.’ Ik wurmde me langs Diachi de grot uit en ging buiten zitten op het gras. Diachi volgde mijn voorbeeld en ging naast me zitten. ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ik. ‘Hoe komt het dat je zo toegetakeld bent… Eh, ik bedoel was.’ Ik glimlachte.
Diachi glimlachte terug en het bezorgde me fijne kriebels in mijn buik, maar zijn glimlach verdween al veel sneller dan mij lief was. Hij sloot zijn ogen en zijn gezicht kreeg een harde uitdrukking. ‘Ik weet het niet,’ mompelde hij. ‘Ik liep gewoon door het bos samen met Tara.’ Hij opende zijn ogen en zag mijn vragend kijken. ‘Dat is mijn zusje. Maar we liepen samen door het bos en toen hoorde we een geluid. We gingen kijken wat het was en toen zagen we een Diable. Ik weet niet wat er gebeurde maar toen deed alles pijn en raakte ik waarschijnlijk buiten bewustzijn.’
‘Wat is een Diable?’ vroeg ik.
‘Iemand zoals jij.’ Zijn stem werd kil en hard. Het klonk alsof hij mij verschrikkelijk haatte en om eerlijk te zijn vond ik niet dat hij het recht daartoe had. ‘Het spijt me,’ mompelde hij zachtjes. Het leek wel alsof hij mijn gedachten kon lezen. ‘Ik haat je niet of iets dergelijks. Het zit gewoon bij mij ingebakken dat Diable’s de bad guys zijn in het geheel. Ze moorden onze soort uit en zijn constant uit op oorlog en geweld.’
Ik staarde weer in zijn glimmende rode ogen. ‘Ik begrijp wat je bedoeld.’
‘Jij begrijpt helemaal niet wat ik bedoel,’ snauwde hij. ‘Jij krijgt alleen maar te horen van je docenten dat wij slecht zijn en dat we jullie willen uitmoorden! Dat we het hoofd van ieder willekeurig persoon afrukken! Je bent net als alle anderen!’
Ik deinsde achteruit voor zijn woedende toon. Ik wilde iets als een verontschuldiging of een verdediging stamelen maar ik kon niets meer zeggen. Het lukte me niet om ook maar éen woord over mijn lippen te krijgen. Het enige wat me nog lukte was met grote ogen naar Diachi staren.
En hij staarde terug.
De woede ebde langzaam weg uit zijn ogen; hij deed zijn mond open om wat te zeggen. ‘Het spijt me heel…’ Midden in zijn zin snakte hij naar adem en zijn vingers grepen naar het litteken op zijn borst. Hij kreunde en liet zich achterover in het gras vallen, zijn ogen dichtgeknepen.
‘Wat gebeurt er?’ riep ik paniekerig.
‘Kulamin,’ kreunde hij. ‘Kulamin Diable!’

16.
‘Kulamin? Wat? Wat is er in hemelsnaam aan de hand?’ Wat was er nou aan de hand? Wat bedoelde hij met Kulamin Diable? Mijn handen trilden. Van schrik misschien, of van angst of paniek. Of misschien van allemaal tegelijk? Wat moest ik nu doen?
‘Kulamin,’ fluisterde Diachi zachtjes. Vervolgens begon hij een hele reeks onverstaanbare woorden te mompelen. ‘Kulamin makahanap ng isang paraan out. Dugo ay, dugo ay. Tumanggap ng dugo. Kunin ito ngayon.´ Na deze vreemde woorden hield hij op. Hij ontspande weer en kwam langzaam weer op adem. Plotseling ging hij rechtop zitten en vond mijn ogen en keek me dringend aan. ´Kulamin wil bloed,´ fluisterde hij. ´Als ik het hem nu niet geef gaat hij door met het volbrengen van zijn taak.´
Ik begreep het niet. Ik begreep er hélemaal niets van.
´Voodoo,´ fluisterde hij. ´Kulamin is de god van Voodoo, of eerder de duivel van voodoo. Hij heeft van de blonde Diable opdracht gekregen mij te doden.´
Ik begon het een klein beetje te snappen. Kulamin was de duivel van voodoo. Hij kon met behulp van voodoopoppen andere pijn laten leiden en blijkbaar ook doden. En Diachi was het slachtoffer van zijn voodoo-spelletjes geworden. Kulamin had van –slik- een begavigde, opdracht gekregen om Diachi te vermoorden. En als Kulamin zijn bloedoffer niet zou krijgen, zou hij Diachi doden.
Ik snapte het, maar deze keer vond ik het niet iets om trots op te zijn. Diachi kan doodgaan, galmde er door mijn hoofd. Eigenlijk was het best bijzonder dat ik nu al erg gehecht was aan Diachi. Ik kende hem sinds gisteren middag en hij had nu al een plekje in mijn hart verdiend.
Ook al schreeuwde hij tegen je? vroeg de stem. Of eigenlijk niet dé stem die normaal gesproken in mijn hoofd zat. Het klonk anders. Bezorgder en gevoeliger. En nog meer dat ik niet kon herkennen. Was er iets veranderd? Was ik veranderd?
Dat heb ik hem vergeven, dacht ik. Vergeven en vergeten.
‘Ben je er nog?’ vroeg Diachi, nu duidelijk beter bij zinnen.
Ik schrok op. ‘Eh, ja.’
‘En? Help je me?’ De smeektoon in zijn stem was nauwelijks op te merken.
‘Helpen?’
‘Ik wist dat je het niet meteen zou begrijpen,’ zuchtte hij.
Ik keek Diachi geërgerd aan wat hij beantwoordde met een verontschuldigende blik. ‘Het spijt me, Lynn.’
‘Hoe weet je mijn naam?’ Ik kon me niet herinneren dat ik hem mijn naam verteld had.
Hij glimlachte. ‘Dat is nu niet belangrijk, het bloed is belangrijk. Het moet zo snel mogelijk gebeuren.’
‘O, ja. Waar kan ik wat voor je… eh… halen of zoiets? Wat moet je hebben?’
‘Ik moet jou hebben.’ Hij keek me recht aan.
‘Mij? Wat bedoel je?’ En ik snapte er – alweer – niets van.
‘Er moet bloed geofferd worden, weet je nog?’
Ik knikte.
‘Het bloed moet afkomstig zijn van jou. Jij moet het bloed offeren.’
Mijn ogen werden groot. ‘Van mij?’
‘Ja, van jou. En je hebt geen tijd om er over na te denken. Het moet nú gebeuren!’ Het klonk niet boos maar wel heel ernstig.
Ik wist even niet wat ik moest beslissen. Ik leek wel verlamd. Maar er was maar weinig keus. Of wat bloed uitlenen aan Diachi zodat hij kon overleven, of mijn bloed veilig in mijn bloedvaten houden om Diachi vervolgens te zien sterven. Het leek een makkelijke keus maar het voelde alsof de wereld er mee zou veranderen. En zonder dat ik dat wist zou het een deel van de wereld veranderen. Later.
‘Goed dan,’ fluisterde ik onzeker. ‘Ga je gang.’
Diachi knikte. ‘Wees niet bang, mijn lief. Ik zal je zo min mogelijk pijn doen.’
Mijn lief. Zoiets had hij nog nooit tegen hem gezegd. Was hij mijn lief? Was ik zijn lief? Nee, dat niet. Althans, nog niet. Misschien later maar dat zou de tijd bepalen.
Mijn verwarde gedachten werden onderbroken toen ik naar Diachi keek. Hij pakte mijn arm en draaide het met m’n pols naar boven. Zijn ogen ontmoetten mijnen weer, en de rust in zijn ogen kalmeerde me. Plots trok hij zijn lippen op tot een soort grijns en een spierwit gebit met twee opvallend lange hoektanden blinkten naar mij. Diachi bracht mijn pols naar zijn mond en beet. Recht in mijn slagader.

17.
Ik slaakte een kreet en leunde op mijn vrije hand. Toen ik dezelfde scherpe pijn voelde het alsof alle lucht uit mijn longen werd geblazen; snakkend naar adem zakte ik in elkaar. Ik kneep mijn ogen dicht en rolde om maar Diachi’s greep op mijn hand verslapte totaal niet. Paniekerig draaide ik op mijn zij en opende heel even mijn ogen. Ik ving een glimp op van bloed, heel veel bloed. Maar er was niet genoeg tijd om mij ergens op te focussen. De pijn in mijn pols was nu verspreid over mijn hele arm en het zoog me in een tijdloos zwart gat. Mijn hoofd werd licht en mijn beeld werd zwart toen het zwarte gat mij volledig omringde.

De geur van bloed was zo overheersend dat ik telkens weer moest kokhalzen maar net niet over hoefde te geven. Ik voelde het bloed stromen door mijn lichaam. Via mijn hart naar mijn arm en tenslotte naar mijn rechterpols, om daar vervolgens mijn aders te verlaten. Het bloed gutste over mijn arm en op de grond; ik zag het niet maar ik was me er duidelijk van bewust dat ik gevaarlijk veel bloed verloor.
In het zwarte gat speelde, net als bloed, pijn een belangrijke rol. Pijn was de grootste oorzaak waardoor ik het gat in getrokken werd. Daar draaide ook alles om. De pijn was in het begin nog best dragelijk. Het voelde alsof er een enorme druk op mijn pols stond maar later werd het erger. Het leek of mijn arm in brand stond, alsof iemand langzaam mijn arm aan stukken scheurde. Stukje voor stukje, plakje voor plakje.
Ik kon niet gillen.
ik kon niet schreeuwen.
Ik kon me niet eens verzetten.
Ik kon alleen maar voelen hoe de pijn mijn pols, mijn arm en mijn ziel verscheurde.
Tot het ineens ophield. De pijn verdween. De geur van bloed niet, maar het zakte langzamerhand naar de achtergrond. Een opgelucht en koel gevoel stroomde door mij heen. Het gat leek te verdwijnen en maakte plaats voor een vaag licht.

Ik kreunde overdreven toen ik bij bewustzijn kwam, maar de pijn in mijn arm was dan ook buitengewoon ondragelijk. Door een plotselinge nieuwe steek in mijn arm rolde ik me op mijn zij waarbij ik me bewust werd van mijn pijnlijk stijve spieren. Nogmaals kreunde ik, deze keer gelukkig iets minder hard.
‘Shhht, rustig maar,’ suste een stem. Diachi legde een warme hand op mijn schouder en draaide me voorzichtig weer op mijn rug. Zijn aanraking kalmeerde me een beetje.
‘Diachi? Maar ik dacht… waar ben ik?’ Ik merkte nu pas hoe verward ik me voelde. Mijn ogen knipperden om beter te accomoderen; aan de stenen muren en grond te zien bevond ik me waarschijnlijk in een grot.
‘Stil maar. Het is al goed.’ Diachi hielp me voorzichtig overeind en wikkelde het verband om mijn arm heel voorzichtig los. De wond die eronder zat leek groter dan het was. Bijna mijn hele arm was bedekt met een dikke laag gestold bloed. Ik wendde mijn blik af toen ik misselijk werd. ‘Ik heb je behoorlijk toegetakeld,’ bekende Diachi.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ik.
Diachi pakte de bak met water die naast me stond, en duwde mijn arm in het water. ‘Ik, eh…’ Zijn stem stokte bij de gedachte. Hij pakte een doekje en begon de korst van mijn arm af te schrobben.
Ik beet op mijn lip en voelde tranen in mijn ogen prikken toen hij de eerste korst eraf viel, maar ik gaf geen kik. Er viel een lange stilte terwijl Diachi – met gebogen hoofd – mijn arm schoonmaakte.
‘Het spijt me zo,’ fluisterde hij plotseling. Zijn verdrietige toon deed me schrikken.
‘Wat is er gebeurd?’ drong ik aan.
‘Ik… Ik wilde bijten maar…’ Diachi stopte even en overwoog zijn woorden. ‘Ik weet niet goed wat er gebeurde. Nog voor ik je beet raakte ik de controle kwijt. Ik beet zo snel door… En ik raakte je slagader.’ Hij beet op zijn lip. ‘Ik heb nog nooit problemen gehad met bloed drinken…’
‘Shhhjt.’ Deze keer was ik degene die de ander kamleerde. ‘Het maakt niet uit. Is uh… Kulamin uit je lichaam vandaan?’
Diachi knikte. ‘Ik denk van wel.’
‘Je dénkt het?’
‘Ik kan het niet met zekerheid zeggen, het lijkt me dat hij weg is.’
‘Laten we dat dan maar hopen. Waar zijn we?’
Die vraag scheen hij te negeren. ‘Heb je nog pijn?’
Eigenlijk wilde ik nee zeggen om Diachi geen zorgen te laten maken, maar nu ik me er op richtte vlamden de felle steken weer op. ‘Ja,’ knikte ik.
Diachi pakte een paar grote blauwgroene bladeren uit zijn broekzak en stopte ze in een schaaltje met water. Met een stokje prakte hij ze tot moes en het geheel werd een dikke pap. Diachi nam de pap in zijn hand en met zijn andere hand smeerde hij het over mijn wond. Het kruidenmiddeltje werkte meteen. Het voelde alsof de pijn meteen verdween, en er kwam een verkoelend gevoel voor in de plaats. Ik sloot mijn ogen en zuchtte van verlichting.
Ik opende mijn ogen toen Diachi klaar was en keek hem recht aan. ‘Waar zijn we?’
Diachi deed bijna onmerkbaar een stap achteruit. Ik zag tranen in zijn ogen stromen. ‘In het dorpje waar ik en onze stam woonde.’
‘Wat is er aan de hand?’ zei ik ademloos.
‘Het is vernietigd. Het hele dorp. Iedereen is dood. Mijn ouders, mijn broertjes en zusjes, mijn vrienden en vriendinnen.’ De tranen stroomden over zijn wangen en hij wendde zich van mij af.
Ik stond op – ondanks de pijn in mijn arm en spieren – en wankelde naar Diachi toe. Voorzichtig sloeg ik mijn armen om hem heen. ‘Wat vreselijk voor je,’ fluisterde ik.
Diachi klemde me in zijn armen en begroef zijn gezicht in mijn haar. Hij snikte en ik voelde ook een traan over mijn wang rollen. Ik had geen familie maar wel vrienden, en wat leek het me vreselijk om degenen waarvan ik hield te verliezen.

18.
Diachi Kalyra

Het voelde zwak om toe te geven aan het verdriet, maar het was zo heftig. Alles waar ik van hield, iedereen die van mij hield, vrienden die mij op de been wisten te houden. Alles was zomaar weggevaagd. Mijn hele wereld stortte in een keer in. Het had niet lang geduurd of ik was de grip op mijn wil kwijtgeraakt, de wil die mijn verdriet met alle macht onderdrukte.
Het ging totaal tegen mijn instincten in om de tranen zomaar over mijn wangen te laten stromen en een persoon dat ik nauwelijks kende in mijn armen te nemen. Maar Lynn was zo’n schat, het was verschrikkelijk lief van haar om me te redden. En om wat van haar bloed te offeren.
Bij die gedachte kon ik een duidelijk hoorbare snik niet onderdrukken. De beelden flitsten weer door mijn hoofd. Het gevoel van bloedlust kolkte weer door mijn aderen. Gisteren toen ik Lynn beet… Ik wist gewoon niet meer wat ik deed. Het leek alsof ik iemand anders was geweest. Nog nooit in mijn leven had ik last gehad van bloedlust en ik had het gelukkig nog nooit ervaren, tot gisteren. Achteraf was het vreselijk maar toen ik helemaal bezeten was van Lynn’s bloed… Gadverdamme. Ik walgde van mezelf. Hoe kon ik? Hoe kon ik zo’n klein kwetsbaar meisje iets aandoen?
Ik voelde de drang die de sterke bloedlust opwekte maar ik negeerde het. Het was niet zo erg nu ik niet direct in aanraking stond met haar bloed. In gedachten zei ik tegen mezelf dat dit nooit maar dan ook nooit meer mocht gebeuren.
Ik realiseerde me nu pas dat ik hier al een hele tijd stond met Lynn in mijn armen. Voorzichtig maakte ik me los uit haar armen en keek haar aan.
‘Het spijt me zo van gisteren,’ fluisterde ik nogmaals. Ik kon er niets aan doen. Ik kon het mezelf nooit vergeven, dat wist ik nu al. Natuurlijk zou ik er alle begrip voor hebben als Lynn het mij kwalijk zou nemen maar de ze had me al meteen vergeven.
‘Het geeft niet, Diachi. Écht niet. Je deed het niet expres,’ suste ze. ‘Het is niet erg.’
Ik zuchtte diep. Er was geen touw aan vast te knopen, ze was bijna dood geweest en Lynn vond het niet erg? Ja, ik had gelijk; al vanaf de eerste keer dat ik haar zag. Lynn was anders dan anderen, heel anders.
‘Kom. Ik breng je naar huis.’
‘Naar huis?’ Lynn keek me met hele grote ogen aan.
‘Je kunt toch niet voor eeuwig bij mij blijven? Ik ben nu beter en ik heb je hulp niet nodig.’ Het voelde verschrikkelijk om Lynn te zeggen naar huis te moeten en vooral haar geschrokken blik deed me veel pijn. Maar ze kon niet bij mij blijven. Bij mij was ze niet veilig. De blonde Diable die mij had aangevallen was degene die Kulamin had bevolen mij te doden was naar mij opzoek. Dat wist gewoon zeker, ik voelde het. Als ze Lynn met mij zou vinden was Lynn ten dode opgeschreven. En mijn lot stond gewoon vast. Ooit zou een Diable me vinden en me afmaken. Maar niet nu, eerst moest ik Lynn in veiligheid brengen.
‘Nee,’ zei ze vastbesloten. Haar lip begon een heel klein beetje te pruilen.
‘Ja, je moet. Je gaat mee. Bij mij zijn is gewoon niet goed voor je, het is niet veilig. Je moet naar huis.’ De bloedlust die weer opborrelde bevestigde dat nog eens, zelfs ík was een bedreiging voor haar. Wat zou er gebeuren als ze bij mij bleef, ik haar beet en op de een of andere manier niet kon ophouden?
‘Ik blijf hier bij jou.’ Haar gezicht kreeg een boze vastbesloten blik.
Ik pakte haar hand. ‘Lynn…’
‘Nee!’ Ze trok mijn hand van haar af. ‘Ik ga niet naar huis!’
‘Hup, dan maar zo,’ mompelde ik. In een snelle beweging tilde ik met mijn linkerhand haar benen op en met mijn rechterhand haar schouders. Ze gilde geschrokken en begon toen te spartelen in mijn armen.
‘Hou op! Laat me los!’ gilde ze.
Ik negeerde haar en droeg haar naar buiten waar haar Makeat stond. Hij was meegevlogen toen ik Lynn naar mijn stam had gebracht. Hij draafde naar ons toe en brieste, blij Lynn te zien.
‘Katsuro!’ gilde Lynn. Ze wurmde zich uit mijn armen en knuffelde de Makeat die Katsuro bleek te heten. Na wat sussende woordjes en een paar aaien draaide ze zich om. Ze keek een beetje boos.
‘Naar huis,’ beval ik nogmaals.
‘Ik wil bij jou blijven.’ Deze keer klonk haar stem verdrietig en het deed me nog meer pijn dan haar woede.
‘Je moet naar huis, Lynn. Je moet mij verlaten.’
‘Maar…’
Ik drukte mijn lippen op de haren en zoende haar. Mijn laatste kans om Lynn te laten zien hoeveel ik van haar hield. Mijn hand gleed over haar rug omhoog en woelde zachtjes door haar haar. Vervolgens liet ik haar los en keek haar aan.
‘Ik houd van je,’ was het enige wat ik nog over mijn lippen kon krijgen.


19.
Lynn Wolfs

Ik had hem nooit meer willen loslaten, voor geen goud zou ik afstand van hem willen doen. Maar het moest nou eenmaal. Ik wist niet waarom maar ik had aan Diachi gemerkt dat het dringend was en er niets anders op zat. De tranen stroomden over mijn wangen maar ik was zonder tegenstribbelen op Katsuro geklommen en had afscheid genomen van Diachi. “Vaarwel” had hij gezegd en ik zei hetzelfde. Maar daar geloofde ik niet in. Dat ik vaarwel zei wilde niet zeggen dat ik het op had gegeven. Nee, zeker niet. Als er weer rust heerste rond de gebieden van Nozomi en als alles weer veilig was, dan zou ik Diachi gaan zoeken en zou ik samen met hem kunnen leven. Misschien kwam ik wel zover om iedereen op Nozomi ervan te overtuigen dat Diachi geen kwaad wilde doen en dat hij in vrede kwam. Misschien konden we wel in Nozomi leven.
Katsuro had mijn neerslachtigheid snel opgemerkt en, ondanks dat hij niet kon praten, voelde ik aan hem dat hij wilde weten wat er in mij omging. Maar ik kon er even niet over praten. Zelfs niet met de allerliefste Makeat die er bestond, zelfs niet met iemand die het niet door zou kunnen vertellen.
Ik zuchtte diep en begroef mijn gezicht in Katsuro’s manen. Ik kon niet meer huilen. Ik kreeg langzamerhand een hol en leeg gevoel in mij. Alsof ik iets miste. Ja, nou en of miste ik wat. Het liefste persoon ter wereld had mij verlaten.
Onder ons strekte het bos zich kilometers uit. Er was geen einde aan te bekennen.
Plotseling zag ik iets omhoog schieten, zo’n twee meter van mij af. Wat was dat? Er schoot nog iets omhoog, net langs Katsuro’s hals. Ik keek omhoog en zag nog net de pijl - uit waarschijnlijk een kruisboog - wegschieten.
Een derde pijl schoot rakelings langs ons en zonder op een teken van mij te wachten schoot Katsuro nog sneller naar voren. Ik hield me goed aan zijn manen vast en tuurde naar beneden. Er was niets dan de groene bladeren van bomen en planten.
Er schoot weer een pijl uit het groen van beneden en Katsuro kon nog net wegduiken voordat de pijl hem zou hebben geraakt.
‘Sneller, Katsuro, sneller,’ spoorde ik hem aan maar Katsuro ging al op volle snelheid en had geen aanmoediging meer nodig. De wind wapperde mijn donkere haren uit mijn gezicht; ik keek weer naar beneden en zag nog een pijl omhoog schieten.
Deze keer was het raak.
De pijl kwam met volle vaart in Katsuro’s buik terecht. Zijn lichaam verkrampte, tegelijkertijd met dat van mij. Ik voelde Katsuro’s pijn, evenals hij mijne voelde. Maar mijn pijn was psychisch, zíjn pijn was fysiek. Ik sloeg mijn armen om Katsuro heen en negeerde het brandende en stekende gevoel in mijn buik.
‘Kom op Katsuro, nog even.’
Katsuro probeerde uit alle macht te ontspannen en sloeg met zijn vleugels. Hij kreeg genoeg controle over zichzelf om ons niet neer te laten storten, maar niet genoeg om door te vliegen. Langzaam daalden we en Katsuro kwam met een zachte ‘plof’ neer op de grond.
Snel steeg ik af en bekeek Katsuro’s buik. Bij mij was de pijn al snel weggetrokken maar aan Katsuro te zien was dat bij hem niet het geval. Hij zakte door zijn knieën en krulde zich op op de grond. De pijl zat diep in zijn buik en had waarschijnlijk een aantal organen beschadigd.
‘Shhhjt. Stil maar. Het komt wel goed,’ suste ik Katsuro. Zo voorzichtig mogelijk probeerde ik de pijl uit zijn buik te halen maar dat was nog een hele klus. De pijl zat flink diep en ik was niet zo dol op bloed. En bloed was er hier in overvloed. Ik probeerde zo min mogelijk te kijken terwijl ik het laatste stukje van de pijl uit Katsuro’s buik verwijderde. En uiteindelijk lukte het toch. Ik liet de bebloede pijl op de grond vallen en klampte me vervolgens aan hem vast.
‘Het zit ook allemaal niet mee,’ mompelde ik. ‘Wat een rotdag.’
Ik merkte gauw dat Katsuro alles behalve ontspannen was. Hij had zijn oren gespitst en probeerde tevergeefs overeind te krabbelen.
‘Wat is er dan, jochie?’ vroeg ik.
Hij staarde angstig in het struikgewas. Mijn ogen gleden langs de planten om ons heen en toen merkte ik het geritsel in een van de struikjes op. Ik tuurde de struik in en zag bijna onzichtbaar in het duister twee bloedrode ogen.

20.
Kort bleef ik in de bloedrode ogen staren maar snel kwam ik in actie. Ik draaide me om en – tot mijn grote dank – was Katsuro overeind gekomen.
‘Rennen, Katsuro!’ beval ik. Op dat moment schoot er een pijl uit de bosjes die net naast mijn hoofd tegen een boom aankwam. ‘Rennen!’
Katsuro en ik renden zo hard als we konden en voor die arme Katsuro viel dat niet mee. Hij struikelde telkens en het kostte hem vreselijk veel moeite om overeind te blijven. Maar met al zijn wilskracht en met mijn hulp lukte het toch redelijk om vooruit te komen. We bleven rennen en vaak keek ik achterom maar de Seruen had ons niet gevolgd, hoopte ik.
We kwamen langzaam vooruit dankzij Katsuro, maar ik was ook blij dat hij bij me was. Ten eerste was ik minder bang als ik alleen was en ten tweede was Katsuro de enige die de weg naar huis wist. Makeat’s wisten altijd de weg naar hun huis, waar ter wereld je ze ook neerzette. Daar hadden ze gewoon gevoel voor, in tegenstelling tot mij. Ik had een slecht oriëntatievermogen, gedeeltelijk omdat ik het ook nooit nodig had gehad.
Alle bosjes en struikjes leken op elkaar, je zou mij zo kunnen wijsmaken dat we in een cirkel rondliepen. Tot ik in de verte door de bomen een glimp van Nozomi opving.
Ik was niet blij om weer in Nozomi te zijn. De omgeving voelde raar en vreemd en ik voelde me helemaal niet thuis. Zelfs al was ik maar een paar daagjes van huis geweest. Het alarmerende gevoel kon ik ook niet goed plaatsen.
Toen ik Nozomi binnentrad wist ik niet wat er allemaal aan de hand was. Er heerste geen rustige sfeer in Nozomi, juist het tegenovergestelde. Ik kon de spanning in de lucht proeven. Toen ik langs de woonkamer kwam viel het me op dat er niemand zat. Er zat áltijd wel iemand. Ook als het midden in de nacht was zat er wel iemand die niet kon slapen.
Snel liep ik door richting de slaapkamers maar toen ik de hoek om ging botste ik iemand tegen het lijf. Ik veegde mijn haar voor mijn ogen weg en keek recht in het gezicht van Takehi Lee. Ik stond met mijn mond vol tanden maar Takehi Lee nam het woord.
‘Lynn!’ het klonk niet bijzonder vriendelijk. ‘Waar heb jij al die dagen uitgehangen?’
‘Uh, ik was uh…’ Shit, wat moest ik zeggen? Moest ik de waarheid vertellen? Nee, ik zou hangen als ik zou vertellen dat ik een Seruen had geholpen, dat hij mij had gebeten, mij verzorgd, mij naar zijn stam had gebracht… Nee, absoluut niet. ‘Nou ik ging naar het bos. En… uh… ik was verdwaald…’ De smoes was zo slecht dat het bijna pijn deed.
‘Iedereen is er zeer duidelijk op gewezen dat het verboden is het bos in je eentje te betreden,’ zei Takehi diplomatiek. ‘Zeg op. Wat is er echt gebeurd?’ Haar stem klonk zo boos en vals dat ik er bijna bang van werd. Takehi Lee had nog nooit een greintje woede in haar stem laten klinken en nu was er niets meer van vriendelijkheid en kalmte aan te bekennen.
‘Zeg, wat is hier op school eigenlijk allemaal gaande?’ wendde ik af.
‘De Seruen hebben bericht dat ze klaar zijn voor een oorlog,’ zei Takehi Lee kortaf.
‘Wat?’ Ik kon mijn oren niet geloven. ‘De Seruen? Hoe hebben ze dat bericht?’
‘Dat doet er niet toe, jonge dame. Het belangrijke is nu waar jij drie héle dagen rond hebt gehangen! Wat heb je uitgespookt? Hoe durfde je eigenlijk zomaar de veilige school te verlaten en naar het bos te gaan, een bos vol bloeddorstige wilden!’
Bloeddorstige wilden! Ha! Hoe durft dat wijf je vriendje een bloeddorstige wilde te noemen! riep de stem.
Vriendje? dacht ik terug.
Kom op zeg. Hij zóende je!
Het was zinloos om een blos op mijn wangen te krijgen omdat ik een conversatie hield met een denkbeeldige stem, maar het gebeurde toch.
Je bent Diachi toch niet vergeten?
Nee.
Weet je nog wat hij zei? “Jij krijgt alleen maar te horen van je docenten dat wij slecht zijn en dat we jullie willen uitmoorden!” citeerde de stem.
“Stem” had gelijk. Er was geen bewijs dat Seruen iets hadden gedaan. Of toch…
Hoe verklaar je die Seruïsche boogschutter dan? dacht ik tegen de stem.
Ter verdediging. Als jij telkens aangevallen werd door de vijand zou jij de vijand toch een klap terug geven?
Inderdaad, hij had gelijk.
‘Krijg ik nog een keer antwoord?’ De scherpe toon maakte me kwaad.
‘Vertel mij eens éen reden waarom je Seruen uit zou kunnen maken voor wilden?’ In mijn stem klonk duidelijk iets als irritatie.
‘Ze drinken mensenbloed.’
‘Ze hoeven alleen bloed te drinken als ze zwaar gewond zijn en dat hoef niet eens ménsenbloed te zijn.’ Mijn argument was sterk en Takehi Lee had nu meteen al bijna geen poot meer om op te staan.
‘En ze vallen zomaar begavigden aan!’
‘Heb je daar bewijs voor? Denk je dat ik zo naïef ben om dat meteen te pikken?’
Takehi’s gezicht werd eerst wit, toen rood en toen paars. Het zou grappig zijn geweest als ze niet plotseling een mes had getrokken. Ze duwde me snel tegen de muur en legde het scherpe mes tegen mijn nek.
‘Vanaf het begin af aan wist ik al dat jij lastig zou worden,’ snauwde Takehi Lee. ‘De Seruen vallen ons inderdaad helemaal niet aan. Wij vallen hén aan. Het is jammer dat er smerig tuig zoals jij tussen onze troepen zit. Maar natuurlijk moet smerig tuig opgeruimd worden.’ Ze lachte een gemeen lachje.
Het mes drukte pijnlijk tegen mijn keel. Vielen de Diable’s Seruen aan? Wat had dat te betekenen? En waarom moest ik uit de weg geruimd worden?
Het mes sneed nog dieper in mijn keel toen ik adem hield. Shit. Hoe moest ik hier godverdomme uit zien te komen?

21.
Takehi Lee grijnsde kwaadaardig toen ze het mes steeds harder en harder tegen mijn keel begon te duwen. Tergend langzaam sneed het mes door mijn vlees, maar ik kon niet schreeuwen. Ik leek zo verlamd dat ik mijn mond niet open kon doen of mezelf kon verzetten.
In mijn ooghoek zag ik iets bewegen, maar het was niet duidelijk en belangrijk genoeg om mijn aandacht erop te richten. Ik snakte naar adem en voelde me licht in mijn hoofd worden. Ik werd omringd door leegte en ik liet me er vrijwillig door wegzuigen. De leegte verdreef te pijn, zorgen en al mijn andere gedachtes. Het voelde vreemd en heerlijk om even alles kwijt te zijn. Om even niets te weten, of te denken of te voelen. Gewoon helemaal niks.
Op de achtergrond hoorde ik de bekende stem van Takehi Lee gillen maar ik besteedde er geen aandacht aan. Al gauw verdween het geluid en verloor ik mijn bewustzijn.

‘Lynn! Lynn!’ riep een vaag bekende stem. Het liet de leegte om mij heen uiteenspatten en ik werd me pijnlijk bewust van de pijn in mijn keel. ‘Lynn, hoor je mij?’
Ik kreunde van pijn en van schrik toen ik iemands vingers over de wond op mijn nek voelde glijden. Met moeite opende ik mijn ogen en keek recht in iemands lichtblauwe ogen. Het duurde even voordat ik hem herkende.
‘Sayo.’ Ik wilde het roepen maar het kwam uit mijn mond als een bijna onhoorbaar gefluister.
‘Ja, ik ben hier.’ Sayo streek een pluk haar weg uit zijn gezicht en glimlachte lief. Maar zijn glimlach verdween algauw weer toen hij een blik wierp op mijn hals. ‘Lynn, hoe voel je je?’ vroeg hij ernstig.
‘Een beetje duizelig… En pijn…’ brabbelde ik zachtjes. ‘Wat is er gebeurd?’
Sayo’s gezicht vertrok. ‘Ik liep door de gang en zag jou en mevrouw Lee…’
‘En toen?’
‘Ik had mijn zakmes gepakt en haar van achteren uh…’ Sayo stotterde een beetje toen hij niet goed uit zijn woorden kon komen.
‘Is ze dood?’ fluisterde ik.
‘Nog niet. Maar dat gaat waarschijnlijk zo gebeuren.’ Sayo klonk heel overstuur, ook al deed hij zijn uiterste best om het te verbergen.
Met een beetje ondersteuning van Sayo kwam ik overeind. Mijn ogen gleden langs de donkere hal en ik hapte naar adem toen ik Takehi Lee zag. Ze lag op haar buik op de grond en er zat een groot gapend gat in haar nek, net onder haar haar. Over haar schouderbladen en schouders liep bloed…
En de rest hoefde ik niet meer te zien. De geur van het bloed maakte me nog duizeliger dan ik al was.
‘Lynn, ik eh… het was niet mijn bedoeling om haar te doden,’ verontschuldigde Sayo zich.
‘Maar het was wel háar bedoeling om mij te doden.’ Mijn stem klonk al veel beter en stabieler.
Plotseling klonk het geluid van een opengaande deur, stemmen en voetstappen.
‘Shit, snel weg hier,’ zei Sayo op gedempte toon. Hij hielp me overeind, en struikelend en wel snelden we naar de uitgang van het gebouw.

We gingen richting de uitgang naar de stallen, maar Sayo stond erop om nog even via de EHBO-ruimte te gaan waar hij misschien wat mee kon nemen. Gelukkig was er niemand bij de EHBO dus hij haalde stiekem wat watjes en een beetje jodium. Vervolgens gingen we door naar buiten waar hij de wond op mijn hals verzorgde. De wond deed niet zo’n pijn meer (behalve toen Sayo de jodium op de wond deed) en de wond bleek ook minder ernstig te zijn dan het zich voordeed.
‘Wat is er aan de hand op school?’ vroeg ik Sayo terwijl hij bezig was met mijn wond.
‘We worden telkens aangevallen door Seruen,’ begon hij. ‘Ze ontvoeren of vermoorden leerlingen.’ Sayo huiverde.
Ik werd pissig en tegelijkertijd een beetje zwaarmoedig toen hij het woord “Seruen” uitsprak. De haat die in zijn stem klonk maakte me pissig – meer dan dat, eigenlijk verschrikkelijk kwaad – en ik moest ook denken aan Diachi. Zou ik hem ooit nog terugzien? Was er eigenlijk iets tussen ons? Mijn gedachten dwaalden af.
Blijf er bij, Lynn. Vraag verder, beval de stem op vriendelijke toon.
‘Heb je wel eens éen van die aanvallen gezien?’ vroeg ik.
Sayo schudde zijn hoofd. ‘Nee.’
‘En geloof jij iedereen die dat zegt?’
‘Ja, jij niet dan?’
Ik schudde geïrriteerd mijn hoofd. ‘Absoluut niet! Waarom zouden de Seruen zomaar leerlingen afslachten?’
‘Waarom zouden de begavigden liegen?’
Juist, daar had hij een punt. Waarom zouden ze ons daarover bedriegen? Ik had werkelijk geen idee. Maar éen ding was zeker, ze logen. Het was niet waar wat ze zeiden. Waarom had Takehi Lee anders geprobeerd mijn keel door te snijden, toen ik haar niet geloofde en met een sterk standpunt aan kwam zetten?
Zijn ze soms uit op een abilitywar? vroeg de stem.
Zou kunnen. Maar waarom? vroeg ik.
Geen idee. Ik ben maar een onschuldig beetje water. Hoe zou ik dat moeten weten?
‘Water?’ stootte ik verward uit. Ik negeerde Sayo’s vragende blik.
Ja, water. Wat is daarmee?
‘Praat ik met water?’ vroeg ik.
Ja, natuurlijk. Je praat toch tegen mij?
‘Uh, ja, denk ik? Maar er is hier helemaal geen water!’
Natuurlijk wel. Het grondwater onder je voeten, het vocht in de lucht en in de planten en zelfs de regendruppels in de wolken. Ik ben overal om je heen!
‘Oh,’ was het enige wat ik wist te antwoorden.
‘Wat is er nou?’ vroeg Sayo voor de derde keer.
Tot Sayo’s opluchting richtte ik mijn aandacht op hem. ‘Je hebt toch de gave bliksem?’
Sayo knikte en zweeg.
‘Praat jij met de bliksem?’ vroeg ik hem.
Sayo keek me raar aan. ‘Nee, natuurlijk niet. Praat jij met water dan?’
Ik knikte.
Sayo’s keek me geamuseerd aan. ‘Je hebt waarschijnlijk een bijzonder hechte affiniteit met water als je er mee kunt praten.’

22.
‘Mag ik ook wat vragen?’ vroeg Sayo na een tijdje.
Ik knikte.
‘Waar was je al die dagen? Ik dacht dat je dood was… Ik dacht dat de Seruen je hadden ontvoerd en vermoord.’
‘Hou nou eindelijk eens op met dat soort dingen over Seruen zeggen!’
‘Jezus, sorry hoor. Ik wist niet dat je boos zou worden.’
Ik gaf Sayo geen antwoord en er viel een doodse stilte. We staarden elkaar allebei boos – of in ieder geval zeer geërgerd – in de ogen. Uiteindelijk was het Sayo die er een eind aan maakte. Hij zuchtte en begon op een vreemde zachte toon tegen me te praten. ‘Je bent zo veranderd Lynn. Je bent maar een paar dagen weggeweest, en je reageert en handelt op een manier die ik nog nooit in jou heb gezien. Wat is er nou gebeurd die dagen dat je weg was? Wat heeft jou zo kunnen veranderen?’
‘Verander?’ vroeg ik. ‘Ben ik veranderd?’
‘Draai er nou niet omheen!’ snauwde Sayo.
Ik keek Sayo lang aan voordat ik iets zei. Er gingen een heleboel dingen om in mijn hoofd, op het moment met name over wat ik moest zeggen. Of ik hem een leugentje om bestwil moest vertellen, een paar kleine feitjes die bewezen dat de Seruen niet “slecht” waren, of hoe je het ook wilde uitdrukken. Maar er was maar éen goede keuze. Wat het beste was om te vertellen was gewoon de waarheid.
Ik vertelde hem het hele verhaal. Van het begin tot het einde. Alleen Diachi’s bloedlust en het moment waarop hij mij beet liet ik achterwege. Sommige dingen hoefden niet verteld te worden.
Sayo zei geen woord toen ik het vertelde. Hij leek niet bang of boos. Alleen maar bezorgd. Behalve toen ik bijna aan het eind was. Het was moeilijk te negeren dat zijn gezicht vertrok toen ik over Diachi’s en mijn afscheidskus vertelde. Terwijl ik door ging met vertellen vroeg ik me af wat er aan de hand was. Had ik Sayo gekwetst met het vertellen over die ene kus. Het was maar een kus. Het was niets bijzonders. Toch?
Ten slotte voegde ik het stuk dat ik aankwam op school en vervolgens Takehi Lee tegenkwam er ook nog uitgebreid aan toe. En toen ik klaar was deed Sayo eindelijk zijn mond open. Hij vroeg of ik en Diachi samen iets hadden. “Iets” in een relatie of iets in die richting.
En ik wist niet wat ik moest antwoorden.
Ik had zelf geen idee. Dat was juist hetgeen wat ik me ook al een tijdje afvroeg. Hadden wij wat?
‘Ik weet het niet,’ gaf ik toe. Ik gaf Sayo de volle waarheid, maar het was kennelijk niet genoeg. Hij keek me boos en gekwetst aan, zonder dat ik enig idee had wat er aan de hand was.
‘En vind je hem leuk?’ vroeg hij vervolgens.
Ik aarzelde. Niet omdat ik twijfelde over mijn gevoelens voor Diachi, maar over wat ik zou antwoorden. ‘Ja,’ zei ik tenslotte.
Sayo staarde me lang aan, met een blik die ik niet kon plaatsen.
En vervolgens stampte hij weg.
Ik bleef hem verbijsterd nakijken.
Wat had die nou?
Had je het niet door? giechelde de stem van het water in mijn hoofd.
Wat valt er te lachen? dacht ik geïrriteerd terug.
Rustig maar. Had je echt niet door hoe Sayo naar je zat te kijken?
Huh? dacht ik dommig.
Oh my god! Je zag het écht niet? Kom op zeg, die jongen is ongelooflijk verliefd op jou! Het water voegde er weer een zacht giecheltje achteraan.
Verliefd? Is Sayo verliefd op míj?
Dat is toch niet over het hoofd te zien? Hoe hij naar je kijkt, hoe hij je bewegingen volgt, toen hij je wond verzorgde… Alles straalt liefde uit als hij bij je is! En toen jij vertelde over Diachi… O, die arme Sayo. Ik heb eigenlijk wel medelijden met hem.
De stem had gelijk. Het was niet te missen. Sayo straalde liefde uit. Hij was onherroepelijk verliefd op mij.
En ik op Diachi.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen