1 t/m 13
Lees ze!
1.
Mijn vingers tokkelden snel en soepel over de snaren van mijn gitaar terwijl de zon genadeloos op mijn huid brandde. Mijn tong voelde aan als schuurpapier, zo droog was ie. Maar ik moest doorgaan. Juist daarom. Om drinken te kunnen kopen. Alle rivieren, meren en andere waterbronnen in een straal van circa 20 kilometer waren opgedroogd door de langdurige hitte. Er was nog wel water hier in Colombia, maar dat lag in de winkels. En de prijzen van water bleven onophoudelijk stijgen. Daarom moest ik doorgaan met gitaar spelen, met geld verdienen. Om genoeg peso’s voor één of twee flessen water te verdienen.
Ik knikte dankbaar naar degene die zojuist een paar munten in mijn gitaartas gooide. Gelukkig waren er ook nog mensen die aan de wat armere mensen denken. Het meeste geld kreeg ik van toeristen. Eigenlijk haatte ik ze. De rijken. Ze gaven hun geld uit aan nutteloze dingen, spelcomputers bijvoorbeeld. Aan de andere kant kan ik niet zonder. Zoals ik net al zei: het meeste geld krijg ik van toeristen. Omdat ze zoveel geld hebben. Ik dacht dat mijn geld voor 80% van toeristen komt, de rest van de wat rijkere Colombiaanse hier, met oog voor muziek.
Mijn oog viel op een vrouw die naar me stond te kijken. De meeste mensen liepen me straal voorbij – ze moeten niets van zwervers en daklozen gokte ik – en als ze überhaupt al bleven staan was het maar voor een paar minuutjes. Deze vrouw stond er volgens mij al bijna tien minuten. Haar rode glanzende haar viel tot net op haar schouders en ze had bruine vriendelijke ogen. Haar huid was blank (in tegenstelling tot mijn huid en die van andere rasechte Colombianen) en ze had roodgestifte opgespoten lippen.
Ik keek haar kort aan en ze glimlachte naar me. Ik wendde mijn ogen af en concentreerde me op het gitaar spelen. Toen het nummer was afgelopen knikte de vrouw naar me, gooide een paar munten in mijn gitaartas en liep weg.
Ik bleef die dag stug doorspelen op mijn gitaar maar toen de avond viel en er nog maar weinig mensen in de straten waren stopte ik. Ik borg mijn gitaar op in de gitaartas en sjokte mijn steegje in. Het was aardedonker en gelukkig ook stukken koeler, ook al voelde mijn tong nog droger aan dan een paar uur geleden. Ik gleed met mijn vingers langs de broze stenen in de muur en plofte neer op mijn matras. Je kon het eigenlijk geen matras noemen, het was een oud kleed opgevuld met oude kleding en stoffen, maar het was toch best luxe voor iemand zoals ik. Iemand zonder dak boven zijn hoofd. Ik leefde hier, in dit slop. Dit was mijn eigendom, eigenlijk niet officieel maar de mensen die mij kenden wisten dat ik dit kleine steegje heb toegeëigend. Hier was ik opgegroeid, zonder vader of moeder of andere familieleden. Ik wist niet wie mijn ouders waren of waren geweest, maar ik hoefde ze ook niet te kennen. Mensen die je in de steek lieten wanneer je ze het hardst nodig had wilde ik niet kennen.
Ik spitste mijn oren toen ik een geluid hoorde. Voetstappen. Ze gingen mijn slop in en ik hoorde het getik van hakken op mijn vertrouwde bakstenen op de grond.
“Hallo?” zei de stem voorzichtig.
Ik beet op mijn lip. Wie was dat? “Wat?” snauwde ik. Ik graaide met mijn hand naar een olielampje en stak het aan. Langzaam gloeide de lamp op en ik zag de vrouw van vanmiddag staan. Rood haar en dezelfde bruine ogen.
“Lynn?” vroeg de vrouw.
Ik stond langzaam op. “Hoe weet jij mijn naam?” vroeg ik achterdochtig. Er waren wel eens meer mensen langs gekomen in mijn slop met kwade bedoelingen.
De vrouw glimlachte alleen maar en stak haar hand uit. Ik aarzelde even en schudde toen haar hand.
“Mijn naam is Takehi Lee. Maar namen zeggen niets over iemands persoonlijkheid of bedoelingen. Ik kom hier niet om kwaad te doen, Lynn Wolfs, ik ben gekomen om je te helpen,” prevelde ze snel zonder dat ik er iets tussendoor kon zeggen.
“En waar wil je me dan mee helpen, mevrouw Takehi Lee?” Het klonk niet erg vriendelijk, maar in mijn stem had zelden iets van vriendelijkheid geklonken.
Ze dacht diep na en overwoog wat ze zou zeggen. “Ik kom je helpen met een redelijk leven opbouwen en om bepaalde gaves te leren beheersen en gebruiken.”
Ik trok één van mijn wenkbrauwen op.
“We hebben een speciale school in Azië met meer kinderen zoals jij. Je zult ze aardig vinden, jullie hebben allemaal iets gemeen met elkaar,” zei ze geheimzinnig. “Morgenochtend kun je er al heen vliegen.”
“Wat houdt dit allemaal in?” vroeg ik. Ik wilde dat deze vrouw mij met rust liet maar ze had iets in mij geraakt.
“Zoals ik al zei: Je zult bepaalde gaves leren te beheersen en gebruiken. Je zult een nieuw en goed leven kunnen opbouwen en je zult hoogstwaarschijnlijk leuke vrienden en vriendinnen krijgen.”
Ik keek haar nog steeds niet-begrijpend aan.
“Ga morgen naar het vliegveld en neem je bezittingen mee. Je hebt niets te verliezen en wij hebben je nodig.” Ze gaf me een envelop aan. “Neem dit mee,” zei ze en toen liep ze weg, mij verbijsterd achterlatend.
2.
Ik strompelde het vliegveld af terwijl ik mijn versleten groene tas en mijn gitaartas achter mij aan sleepte. Het was een vermoeiende rit geweest en nog steeds begreep ik niet waarom ik had geluisterd naar de vrouw, genaamd Takehi Lee. Had zij mij hoop gegeven? Had zij mij overtuigd dat er niet alleen een leven als dakloze bestond voor mij? Ja, dat had ze gedaan. De zekerheid en overtuiging in haar stem had iets in mij losgemaakt. Mensen interesseerden mij niets maar Takehi Lee had iets in mij geraakt. Ze wist van mijn armoedige bestaan en had me weten te overtuigen dat je eigen toekomst kan bepalen.
Toen ik van het vliegveld vandaan was zag ik niet veel meer dan een lawaaiige snelweg met auto’s die voorbij scheurden.
Ik haalde het doosje dat ik van Takehi Lee had gekregen uit mijn zak en opende het. Ik schoof het vliegticket opzij, haalde er een kaartje uit en vouwde het uit. Het was een plattegrond. Aan de rand van de plattegrond stonden het vliegveld en de snelwegen. Daarnaast lag een groot bos en op een bepaalde plek in het bos stond een kruisje. Dat was de plaats van bestemming maar het was een hele weg naar dat kleine kruisje.
Ik zuchtte en hield mijn hand voor mijn ogen tegen de zon. (Het was hier in Azië gelukkig minder heet dan in Colombia.) Ik kneep mijn ogen tot spleetjes en zag in de verte een bos liggen. Ik stopte het doosje terug in mijn zak en liep langs de snelweg richting het bos.
Na twintig minuten had ik het bos bereikt en ik baande mij een weg door het dichte struikgewas. Het kostte veel moeite om alle takken aan de kant te krijgen en de twee tassen maakte het er ook niet gemakkelijker op. Mijn handen zaten nu al onder de sneeën.
Na vijftig meter kwam ik op een zandpad terecht. Ik gooide mijn tassen neer en zakte op de grond. Ik had nog geen honderd meter gelopen en ik was nu al doodop. Mijn borstkas ging snel op en neer terwijl ik het zweet van mijn voorhoofd veegde.
Plotseling deinsde ik achteruit. Voor me stond een groot zwart gestalte. Toen ik beter keek zag ik dat het een enorm groot zwart paard was. Hij snoof en boog zijn hoofd. Het leek een teken van respect en onderdanigheid maar dat kon natuurlijk niet zo zijn.
Ik krabbelde overeind en aaide het paard over zijn neusje. Het viel me op dat hij al gezadeld was en dat er een briefje aan zijn zadel hing. Ik pakte het en las wat er op stond.
$
Dit is Katsuro. Hij wist al dat je eraan kwam en heeft jou gekozen. Hij helpt je.
Hij heeft jou gekozen? Hij wist dat ik eraan kwam? Was dit briefje wel voor mij bestemd? Ach, wat zou het ook. Dit paard, Katsuro, kon me vast wel helpen met mijn tocht. Ik gaf hem een klopje op zijn hals en steeg toen voorzichtig op. In het zadel ging er plotseling een stoot van energie door me heen. Ik voelde de sterke benen van Katsuro onder mij, ik keek door zijn ogen en zag de wereld vanaf een heel ander oogpunt. Zijn ademhaling ging door mijn lichaam alsof ik zelf ademde en het ontspande me. Nog nooit in mijn leven had ik op een paard gezeten, laat staan erop gereden maar ik voelde me alsof ik een ervaren ruiter was. Ik wist precies wat ik moest doen. Met mijn hakken gaf ik Katsuro een schopje en hij kwam onmiddellijk in beweging. Ik gaf hem nog een schopje en hij ging over in draf. Met statige sierlijke passen kwam hij vooruit. Katsuro volgde het pad zonder dat ik hoefde te sturen of andere aanwijzingen te geven. Na een tijdje ging hij vanzelf over in een krachtige galop. Ik voelde de wind in mijn haren en ik sloot mijn ogen. Zo’n heerlijk gevoel had ik nooit gevoeld en ik was ook niet bang ergens tegen aan te botsen. Ik vertrouwde op Katsuro en ik zag nog steeds alles wat voor mij was. Of eerder wat voor Katsuro was. Nog steeds keek ik samen met hem door zijn ogen. Het maakte de wereld kleurijker en vrolijker. Het maakte het kleine beetje hoop dat ik in mij had steeds sterker.
Ik opende mijn ogen toen Katsuro door een beekje waadde. Zonder dat ik een teken gaf stopte hij zodat ik af kon stijgen. Ik hurkte bij het water en leste mijn dorst. Eindelijk. Water. Gulzig dronk ik tot ik eindelijk genoeg had. Vervolgens steeg ik op en we reden weer verder. Het was een lange rit en ik wist de weg niet maar uiteindelijk bereikten we een grote witte villa.
Mijn mond viel open toen ik het witte huis zag. Het was zo groot en mooi met prachtige hoge glas-in-loodramen. En op de voorkant van het huis stond in grote sierlijke letters Nozomi. Het woord voor “hoop” in het Japans.
3.
Toen ik van Katsuro afsteeg liep hij gelijk door, langs de villa. Het verbonden gevoel met hem nam af maar nog steeds leek het alsof de energie van zijn rustige ademhaling, de kracht van zijn sterke benen en de schoonheid van zijn lieve ogen door mij heen stroomde. Ik schudde voorzichtig het gevoel van mij af en trad het grote huis binnen.
De hal was heel erg groot (als het kon viel mijn mond nog verder open ^^ ). Het plafond was meters hoog en er hing een enorme kroonluchter aan. De grond was van een glad soort steen, marmer leek mij. De kamer was groot maar het enige wat er was waren een paar deuren en een grote kast met deurtjes. Ik staarde er even naar en besefte toen dat het kluisjes waren.
Ineens schrok ik van een hard geluid van achter me. Ik draaide me snel om en keek in de ogen van Takehi Lee.
“Goedenavond Lynn. Welkom in het huis Nozomi. Ik zal je een korte rondleiding geven.” Ze knikte vriendelijk. “Volg me maar.”
Gehoorzaam liep ik achter Takehi Lee aan, door een grote witte deur die leidde naar een grote ruimte met tafels en stoelen.
“Dit is de kantine,” vertelde Takehi Lee maar ze liep al gauw verder. We gingen een paar gangetjes door en liepen een trap op.
“Heb je Katsuro al ontmoet?” vroeg Takehi Lee.
Ik knikte langzaam. “Ja. Het is een bijzonder paard,” vond ik.
“Het is geen paard,” zei Takehi Lee. “Het is een Makeat. Makeat's lijken op het eerste gezicht inderdaad op paarden.”
Ik keek haar verbaasd aan. “Wat is een Makeat?”
“Het is een bijzondere diersoort. Alleen mensen met een bepaalde gave kunnen Makeat's zien.”
Ik begon nu een beetje genoeg te krijgen van dat geheimzinnige gedoe. Toen ik Takehi voor het eerst zag begon ze daar ook al over. Van binnen voelde ik me licht geïrriteerd, boos en buitengesloten maar mijn stem bleef rustig en beheerst. Het klonk zelfs nieuwsgierig – wat ik eigenlijk ook was. “Waar gaat dit nou allemaal over? Wat voor gave’s? Waar heeft u het over?”
“Lynn, ik begrijp je wel. Maar je moet wachten. Je kunt nu niet álles in een keer over je heen krijgen. Morgen krijg je je eerste lessen. De docenten zullen je alles leren en overal mee helpen. Maar je moet geduld hebben tot morgen.” Ze glimlachte vriendelijk en begripvol.
Zwijgend liepen we verder door het gebouw. Takehi Lee liet mij het hele gebouw zien en ik probeerde – tevergeefs – de weg te onthouden. We kwamen langs de keuken waar werd gekookt en corvee moest worden gedaan. Daarna gingen we langs de woonkamer. Het was (alweer) een hele grote ruimte maar hier was het in tegenstelling tot de andere ruimtes heel knus. Er brandde een warm haardvuur en er stonden een heleboel banken, stoelen en kussens. Tegen de muur stonden een paar kleine tv’s en er stonden allemaal tafeltjes.
Ik was nog niet eens uitgekeken en Takehi Lee liep al verder. We kwamen langs het “schoolgedeelte” van het gebouw. We liepen langs een heleboel lokalen en daarna gingen we naar buiten. We kwamen langs de stallen waar ik een heleboel meer Makeat's zag staan.
Mijn ogen gleden langs de verschillende Makeat's. Er waren bruine, rode, witte, beige, gele en gevlekte Makeat’s. En ook één zwarte. Ik herkende hem meteen.
“Katsuro!” flapte ik er opgewonden uit. Ik rende op de stal af aaide hem over zijn hals. Het was fijn om bij hem te zijn. Katsuro gooide zijn enthousiast in de lucht en duwde zijn voorhoofd tegen mijn schouder. Heel bijzonder om te zien en te voelen hoe er in een paar uurtjes een ongelooflijke band tussen ons was ontstaan. Ik liet mijn hand rusten op Katsuro’s neus en ik voelde weer een stroom van energie door mijn lichaam. De energie was nu nog overweldigender dan de eerste keer. Ik omhelsde Katsuro’s hals.
“Wat ben ik blij je weer te zien,” fluisterde ik.
Ik besefte ineens dat Takehi Lee nog achter me stond en ik draaide me om. Takehi Lee stond naar Katsuro en mij te kijken.
“Hoe opmerkelijk… bijzonder,” mompelde ze.
“Huh?” vroeg ik dommig.
“Niks, Lynn. Niks. Ik geloof dat jij iets heel bijzonders tot je beschikking hebt,” zei Takehi Lee zacht.
Ik keek haar onnozel aan.
“Rustig maar Lynn. Dit behandelen we een andere keer. Zeg maar dag tegen Katsuro. Morgen kun je meer tijd met hem doorbrengen. Het is al laat dus ik zal je naar de slaapkamers brengen,” suste ze.
Ik gaf Katsuro een laatste zoen op zijn neusje en liep toen achter Takehi aan. Plotseling kwam er een hele dringende vraag in mij op.
“Zijn er eigenlijk ook andere mensen op Nozomi?”
Takehi knikte. “Jazeker. Maar er was een speciale bijeenkomst vanavond. Ze zijn nu wel zo’n beetje terug.”
Ik knikte alsof ik het begreep en liep achter Takehi aan het gebouw in. Ze bracht me naar de meisjesvleugel, een gang met allemaal deuren met namen. Op één van de deuren stonden mijn naam en nog een andere gegraveerd.
Kamer 37
Yui & Lynn
Tekahi nam afscheid en liep weg. Ik opende deur en schrok me rot toen iets of iemand ineens heel hard begon te gillen.
4.
“Aáááh! Wie ben jij?” krijste iemand.
Ik deed geschrokken een stap achteruit.
Een meisje met lang blond haar stond tegenover mij. Haar haar was nat en ze had een handdoek voor.
Ik staarde haar aan.
“Hallo? Ik vraag je wat,” klonk het kattig. Ze keek me boos aan.
“Eh… Ik ben Lynn,” wist ik uit te brengen.
Toen ik dat zei werd haar blik heel vriendelijk. Het meisje schudde enthousiast mijn hand. “Mijn nieuwe kamergenote! Aangenaam Lynn. Ik ben Yui. Sorry dat ik je liet schrikken maar ik kwam net onder de douche vandaan. Als je me even excuseert, ik ben zo terug. Ze ging een deur door naar, zo te zien, de badkamer.
Ik legde mijn tassen op het voor mij bestemde bed en liet mezelf ook op het bed zakken. Ik keek de kamer rond. Het was een ruime maar eenvoudige kamer. Er stonden twee bedden, twee nachtkasjes, twee ingebouwde kasten en één bureau. Er hing een grote lamp aan het plafond en er zaten grote ramen in de muur waardoor er veel lichtinval was. Omdat het al laat in de avond was scheen alleen het maanlicht zwak naar binnen, maar dat viel bijna niet op omdat er allemaal lampjes aan stonden in de kamer.
Yui kwam de kamer inlopen. Ze had een joggingbroek en een shirt aan.
“Kom, ik laat je even wat vrienden zien,” stelde ze voor.
Ik knikte instemmend maar het liefst was ik in bed gaan liggen. Ik was zó moe. Maar ik liep achter Yui aan naar beneden.
Mijn eerste indruk was van Yui dat ze een verwend dom blondje was maar ze was in ieder geval wel aardig. Ze wilde me meteen al aan haar vrienden voorstellen. Dat zou vast wel een goed teken zijn.
Toen we in de woonkamer waren was het heel druk. Er zaten mensen in groepjes tv te kijken, te kletsen of tijdschriften te lezen. Ze leken er geen acht op te slaan er mensen binnen kwamen.
Ik liep onzeker achter Yui aan naar een grote sofa waar een jongen en twee meisjes opzaten. Ze keken op van hun boeken of tijdschriften en begroetten Yui vriendelijk. Daarna keken ze naar mij en glimlachten.
“Wie heb je nu weer meegenomen, Yui?” vroeg één van de meisjes nieuwsgierig.
“Dit is Lynn,” stelde Yui me voor.
“Hoi Lynn,” zei het meisje. “Ik ben Marlyn.” Ze knikte vriendelijk. “En dit is mijn tweelingzus Elene.” Ze wees naar het andere meisje.
“Aangenaam en welkom in Nozomi,” zei Elene.
“Ik ben Sayo,” zei de jongen.
Hij klopte naast hem op de bank. “Kom maar naast mij zitten Lynn.” Maar voordat ik kon gaan zitten ging Yui er al zitten.
“Jij gaat niet naast mijn vriendje zitten!” riep Yui. “Daar zit ik namelijk al!”
“Yui,’ zei Sayo zeurderig. “Ik ben je vriendje niet meer.”
“Wel. Je weet dat je dat wél wilt,” zei Yui met een scherpe stem.
“Yui, hou op,” zei Sayo boos en gekwetst tegelijk.
Ik plofte op de plek op de bank neer naast Marlyn en Elene. “Laat die maar kibbelen hoor,” zei Marlyn.
“Inderdaad. Het gaat nu al maanden zo,” vervolgde haar zus.
“Sayo en Yui hadden verkering,” legde Marlyn uit. “Maar dat was ongeveer twee dagen.”
Elene knikte. “Het sloeg eigenlijk nergens op, maar sindsdien is Yui niet meer van Sayo weg te slaan. Hij vindt het doodirritant – wat natuurlijk ook zo is – maar Yui houdt niet meer op.”
Ik glimlachte lichtjes en draaide me om naar Sayo en Yui. Sayo was zo te zien erg boos op Yui en Yui wist niet wanneer ze moest stoppen. Ze kibbelden nog steeds door.
Ik tikte op Yui’s schouder.
“Ben je nu eindelijk klaar? Kun je me naar onze kamer brengen? Ik ben de weg nu al weer vergeten,” zei ik.
Yui stopte meteen en liet Sayo met rust. “Natuurlijk!” riep ze enthousiast terwijl ze op sprong. “Het valt niet mee hè? De eerste dagen. Ik was helemaal in paniek en ik verdwaalde overal! Ik snapte er helemaal niets van. Maar toen kwamen Marlyn en Elene en…” Ze ratelde maar door.
“Shhhjt. Bewaar dat maar voor morgen. Ik wil naar bed.”
Yui knikte begripvol. “Ik eigenlijk ook. Kom maar mee.”
Ik liep achter Yui aan door het raderwerk van gangetjes en trappen. Uiteindelijk kwamen we weer bij de bekende meisjes gang en gingen onze kamer in.
Eindelijk.
Ik ging de kamer in en opende mijn kast. Tot mijn verbazing lag er kleding in. Dat had ik stiekem ook gehoopt. In Colombia had ik bijna geen kleding. Alleen mijn versleten broek en shirt. En nog een soort zwart jurkje voor speciale gelegenheden.
Ik graaide tussen de kleren en vond een groot zwart t-shirt. Een bigshirt zo te zien. Mijn handen gleden over het fijne katoen.
“Allemaal voor mij?” mompelde ik verbijsterd. Ik trok het t-shirt aan. Ik was blij en dankbaar met de kleren in mijn kast. Ik zag onderbroeken, sokken, rokjes, broeken, shirts en jurkjes en nog veel meer liggen. Volgens mij wist Takehi Lee dat ik niet zo veel bezittingen had. Wat was ik blij met al deze spullen…
Ik kroop in het bed. Dat was ook al zo luxe. Ik kroop diep onder de dikke dekens en nestelde me in het bed. Nog voordat ik het door had sliep ik.
5.
Het was vroeg in de morgen toen ik wakker werd. De zon scheen langs het gordijn in mijn gezicht en buiten tsjirpten opgewekte vogeltjes.
Ik stond meteen op – ik had nog nooit in mijn leven moeite gehad met opstaan. Uitslapen was ook niet echt een bruikbare optie als je de tijd hard nodig had om geld te verdienen.
Ik haalde een paar (in de ogen van een rijk persoon) eenvoudige kleren uit de kast en trok ze aan. Mijn haar deed ik in een staart met een elastiekje.
Ik hoorde mijn maag knorren dus ik ging naar beneden richting de kantine. Takehi Lee had mij verteld dat de kantine open was van 6 tot 9 uur. Het was nu half zeven dus dat kwam wel goed.
Het verbaasde me dat ik de weg in één keer kon vinden naar de kantine.
In de kantine zag ik dat op iedere tafel een schaal met broodjes en een hele hoop beleg stond. Er was maar een persoon in de kantine dus mijn nieuwe vriend Sayo was moeilijk over het hoofd te zien.
Ik schoof aan bij zijn tafel.
“Hoi Sayo.”
“Goedemorgen Lynn,” groette Sayo vriendelijk.
Ik keek verlekkerd naar de broodjes op tafel.
“Tast toe,” zei Sayo. “Daar zijn ze voor.”
Dat liet ik me geen twee keer zeggen. Ik pakte een broodje en smeerde er iets op. Het was bruin en smaakte naar chocola. Ik gokte op chocopasta maar ik had nog maar een keer in mijn leven chocopasta gegeten; dat was dus moeilijk te zeggen. Het broodje propte ik bijna geheel in mijn mond en Sayo keek toe hoe ik in een rap tempo de helft van de broodjes in de schaal wegwerkte.
“Honger?” vroeg Sayo tussen door.
“Ja,” zei ik met volle mond. “Heel erg.”
Hij grijnsde en ging zelf ook door met eten.
Even later kwamen Marlyn, Elene en Yui ook binnen.
“Goedemorgen,” groette ik. Marlyn en Elene groetten vriendelijk terug maar Yui hield haar mond terwijl ze chagrijnig voor zich uit staarde.
Ik merkte het meteen op. “Ochtendhumeurtje?” plaagde ik haar.
Haar mondhoeken trokken nog meer naar beneden (zover dat nog mogelijk was). Ze keek me even heel vijandig aan en richtte zich toen op het eten.
Na een kwartiertje was iedereen klaar met eten en Yui was al wat bijgetrokken. Ze haalde een briefje uit haar zak en gaf het aan mij.
“Je nieuwe rooster,” legde ze enthousiast uit. “Het eerste en tweede uur zitten we bij elkaar.”
Ik liet mijn ogen over het papiertje glijden en bekeek zorgvuldig het lesrooster voor vandaag.
Maandag
1e Gave-Beheersing Mvr. Lee 601
2e Geschiedenis Mr. Meijer 619
Pauze
3e Lichamelijke Opvoeding Mr. Smidt Gymzaal Noord
4e Keuzevak
Tekenen Mvr. Fay 508
of
Toneel Mr. Sintar 509
Pauze
5e Makeatleer Mvr. Timber Stallen
6e XXX
“Wat houdt het in, Gave-Beheersing en Makeatleer?” vroeg ik nieuwsgierig.
“Het leukste vak,” knipoogde Sayo.
“Gave-Beheersing is gewoon het leren beheersen en besturen van je gave,” legde Marlyn uit.
Ik trok een wenkbrauw op. “Wát is dat nou allemaal met die gave’s en dat soort gedoe?” Ik begon zo onderhand m’n geduld een beetje te verliezen. Al dat geheimzinnige gedoe, ik werd het echt een beetje beu.
“Een gave? Weet je dat niet?” vroeg Sayo verbaasd.
Ik schudde mijn hoofd.
“Het is gewoon… Het is zeg maar iets elementairs als je begrijpt wat ik bedoel. Iedereen hier heeft een elementaire kracht, een gave…” begon Sayo hakkelend. Hij wist niet goed hoe hij het moest uitleggen.
“Ik zal het wel weer uitleggen,” zei Elene met een quasigeïrriteerde blik op Sayo. “Kijk. Sayo heeft de gave Bliksem. Yui heeft de gave Licht en Marlyn heeft de gave Aarde. En ik…” Ze zweeg even alsof ze probeerde het spannend te maken. “Ik heb de gave Vuur.”
“Snap je het nu?” vroeg Marlyn.
Als er iemand een gave had om gedachte te kunnen lezen zag hij nu een erg groot vraagteken boven mij hoofd hangen.
Toen Elene merkte dat ik het niet helemaal begreep ging ze gelijk verder. “Je kunt dan dat element besturen, zeg maar. Let op.” Elene richtte zich op de kaars die op tafel stond. Ze maakte een beweging met haar vingers, waarvan je zou verwachten dat al haar vingers in de knoop zouden raken.
Het vlammetje van de kaars ging heftig heen en weer.
Indrukwekkend joh.
Elene maakte dezelfde beweging met haar vingers nog eens en het vlammetje ging uit. Het lontje van de kaars gloeide nog even na.
Was dat het? Was hier al dat geheimzinnige gedoe voor nodig? Voor het uitblazen van een kaarsvlam? Het leek wel een slechte goocheltruc of eerder gewoon een slechte grap. Als ik zo dicht bij een kaars zat en uitademde ging het vlammetje ook uit.
Het leek wel alsof Elene mijn gedachten kon lezen. “Jij bent ook niet snel tevreden, hè?” zei ze. Ze draaide zich weer om naar de kaars, draaide met haar vingers en de hele kaars, inclusief kaarsvet, vloog in brand. Dit gaf een hoge witte vlam.
“Huh?” stootte ik verbaasd uit. “Hoe doe je dat?”
“Hoezo traag van begrip,” plaagde Sayo.
“Wat legde ik je net uit over gave’s en elementaire krachten?” zei Elene droogjes.
Ik grijnsde schaapachtig. “Oh ja.”
Plotseling zoemde er een lage pieptoon uit de speakers boven ons.
“Oeps,” zei Elene die meteen opstond. “Dat is de bel. Ik zou maar opschieten voor je te laat komt bij de les.”
Yui sprong enthousiast op. “Kom mee!” kirde ze enthousiast terwijl ze met aan mijn arm meetrok.
Op naar mijn eerste les, Gave-Beheersing!
6.
“Vandaag gaan we geen theorie behandelen,” zei Takehi Lee (of eigenlijk mevrouw Lee, zoals ik haar nu moest noemen) tegen de klas. “We gaan meteen beginnen met de training. Aangezien we veel starters hebben zal Meneer Stephen jullie op weg helpen terwijl ik, mevrouw Hosh en meneer Teyan de starters gaan helpen.”
Nog voordat ze klaar was sprong iedereen enthousiast op en liepen ze naar een deur in het lokaal.
“Blijf jij maar hier zitten, je hoort bij de starters,” zei Yui voordat ze achter de meute aan liep.
Ik bleef gehoorzaam zitten tot de menigte zich door de kleine deur had geperst. Mijn ogen gleden door de klas en ik zag dat er nog een paar anderen waren blijven zitten. Een stuk of acht waarschijnlijk.
“Zo, ik zal jullie even alles uitleggen en vertellen wat we gaan doen,” zei Takehi Lee toen ze zich weer op de overgebleven leerlingen in de klas richtte. “Iedereen op deze school heeft een gave. Een element dat hij of zij kan besturen. En bij gave-beheersing leer je deze gave dus te ontdekken, te besturen en natuurlijk te beheersen. De eerste lessen gaan we besteden met uitvinden welke gave je bezit.” Ze gebaarde naar de twee mannelijke en vrouwelijke docenten naast haar. “Dit zijn mevrouw Hosh en meneer Teyan. Ik ga jullie samen met hen op weg helpen.”
Meneer Teyan knikte vriendelijk maar mevrouw Hosh bleef nors voor zich uit staren.
“Kom maar mee.”
Gehoorzaam stonden we allemaal op en
liepen we achter de drie docenten aan. Ze gingen door de deur waar alle andere leerlingen ook doorheen waren gegaan. De deur leidde naar een lange smalle hal met verschillende deuren. Takehi Lee nam een deur aan het einde van de gang en ging naar binnen, gevolgd door de leerlingen en de andere twee docenten.
Deze deur leidde naar een kamer van ongeveer 5 bij 5 meter. Aan de randen en in het midden van de kamer stonden witte tafels met krukjes. Op de tafels stonden verschillende voorwerpen. Op de tafel in het midden lag een bak met ijzerdraadjes en lampenpeertjes. Aan de tafels aan de randen waren voorwerpen zoals blokken aarde, plantenzaadjes, glazen water en waxinelichtjes.
Takehi Lee draaide zich. “Jullie zullen je vast wel afvragen wat we met al deze spullen gaan doen. Met deze voorwerpen gaan jullie kijken welke gave jullie hebben. Aangezien we maar met z’n drieën zijn kunnen we jullie niet allemaal tegelijk helpen, maar we gaan gewoon lekker beginnen.” Takehi schonk ons een vriendelijke glimlach.
De leerlingen schoven aan, aan bepaalde tafels en Takehi Lee, mevrouw Hosh en meneer Teyan stonden meteen klaar om iedereen te helpen. Ik keek nieuwsgierig toe hoe meneer Teyan een meisje probeerde uit te leggen hoe ze het zaadje moest laten ontkiemen. Toen het meisje met uiterste concentratie naar het zaadje staarde en onhandige bewegingen met haar vingers maakte gebeurde er niets en was ik mijn interesse al snel kwijt.
Ik liep door naar de tafel met ijzerdraadjes en lampenpeertjes. Ik ging op een kruk zitten en luisterde toen Takehi Lee een jongen iets uitlegde over het sturen van bliksem en elektriciteit.
“… als je dan je duimen tegen elkaar drukt kun je de energie al voelen. Probeer de energie gewoon met uiterste concentratie en met een sterke wil op te wekken. Het is heel moeilijk, maar als je gave bliksem is moet het na enige oefening toch al snel lukken.”
De jongen legde de toppen van zijn duimen tegen elkaar en keek ingespannen naar het ijzerdraadje dat voor hem lag. Na twee minuten gebeurde er nog niets, behalve dat hij ongelooflijk was gaan zweten. Zijn handen waren al een tijdje flink aan het trillen en hij hijgde ook nog eens. Het zag er eigenlijk best vreemd uit; iemand die niets anders doet dan naar een ijzerdraadje staren en daardoor begint te zweten. Ik kon nog net een lach binnen houden, ik wilde de jongen niet storen.
Plotseling veranderde er iets met het ijzerdraadje. Het begon te trillen en vervolgens heel licht te gloeien. Langzaam begon het draadje licht te geven, steeds feller en feller. Maar al veel te vlug stopte de jongen. Hij liet zich hijgend op de tafel zakken.
“Heel goed. Zeker heel goed voor de eerste keer,” prees Takehi.
De jongen glimlachte trots en hij kwam weer overeind.
Ik besefte dat mijn mond was opengevallen en ik moest even bedenken hoe ik die ook al weer dicht moest doen. Zelf bedacht ik dat ik het zelf ook wel eens zou willen proberen. Maar elektriciteit sprak me niet aan. Ik wilde graag een ander onderdeel proberen.
Ik stond op en liep rustig langs alle onderdelen. Bij de glazen water bleef ik hangen. Ik schoof aan en pakte een glas water. Meneer Teyan kwam gelijk naast me zitten om me te helpen. Hij begon me gelijk van alles uit te leggen. Na een tijdje had ik eindelijk wel genoeg van de uitleg, Teyan was een aardige vent maar hij legde overbodig veel uit. Ik vroeg of ik mocht beginnen en hij vond het een uitstekend idee.
“Je moet je handen naast het glas leggen en het water laten bewegen. Probeer maar een klein draaikolkje te maken. Ik heb al uitgelegd hoe het moet, dus als water je ding is gaat het helemaal lukken,” voegde Teyan nog even toe.
Ik legde mijn handen langs de glazen en strekte mijn vingers, zodat ze net het glas niet raakten. Met uiterste concentratie staarde ik naar het water in het glas. Ik was me totaal bewust van al het water in het glas. Het leek alsof ik elke druppel in mijn macht had. Plotseling gaf ik de druppels in het glas de opdracht om te bewegen, zonder iets te zeggen maar met mijn gedachten en mijn vingers. Ik vouwde mijn wijs en middelvinger in, precies op hetzelfde moment dat ik tegen de druppels dacht dat ze moesten gaan bewegen. Even was ik teleurgesteld dat er niets gebeurde, maar na een paar seconden begon het water wel degelijk licht te golven.
“Wat goed, dat is snel,” stootte Teyan meteen uit. Ik vond het irritant dat hij me meteen uit mijn concentratie haalde, maar gelukkig verloor ik mijn grip op het water niet.
Integendeel.
Het water voelde juist nog dichterbij dan net. Ik balde mijn handen tot vuisten en beval de druppels in het glas omhoog te gaan. De druppels water reageerden deze keer meteen. Ze kropen langs de randen van het glas omhoog tot ze de bovenste rand van het glas bereikten. Daarna dropen de druppels langzaam naar beneden op de tafel.
Uit mijn ooghoek zag ik dat Teyan’s mond was opengevallen.
Het voelde goed om dit te doen. Het voelde gewéldig. Het leek wel een droom. Dit zou me nooit kunnen vervelen. Al deed ik het een dag lang.
Na een tijdje gaf ik het water in het glas nog een andere opdracht.
Het de druppels begonnen te golven. Ze duwden tegen het glas, met steeds meer tegelijk. Steeds meer druppels water drukten tegen het glas.
Plotseling viel het glas door de druk van de druppels om. Het water liep over de tafel en over mijn handen. Ik was mijn grip op het water jammer genoeg kwijt.
Maar toen ik me omdraaide zag ik dat iedereen vol verbazing naar me zat te kijken. Zelfs Takehi Lee’s mond was opengevallen en haar ogen waren groot van verbazing.
7.
Ik trok een wenkbrauw op en vroeg me af waarom iedereen zo verbaasd was. “Wat?” vroeg ik. Eigenlijk heel onbeleefd tegen de docenten.
“Je… Dit hoort een starter nog helemaal niet te kunnen. Dat vergt járen oefening. Laat staat dat…” mijmerde Teyan.
Ik trok mijn andere wenkbrauw ook op en draaide me om. Ik schrok toen ik zag dat de hele muur aan brokken lag. Stukken hout, houtsplinters en zaagsel lagen overal op de grond. Het water in de glazen – niet alleen in mijn glas, maar in alle glazen – was ook over de tafel op de grond gelopen.
“Heb ík dat gedaan?” stootte ik uit terwijl ik voorzichtig mijn hoofd omdraaide naar de rest.
Takehi knikte ernstig, al ontdekte ik toch een glimp van bewondering in haar ogen.
“Hoe kan dat? Dat kán ik niet gedaan hebben. Dat is onmogelijk. Ik was toch bezig met dat water? Ik… ik heb niets gedaan!” hakkelde ik.
Takehi schudde haar hoofd. “Rustig maar. Het is niet jou schuld. Je kunt je gave nog niet goed genoeg beheersen, je hebt het nog zeker niet onder controle.”
“Maar… Ik bedoel… Dit kan ik toch niet gedaan hebben?”
“Lynn, je hebt alle vocht uit de muur naar je toe getrokken. Alle vloeistof en water in het vochtige hout heb je naar je toe geroepen. Het verbaasd me alleen dat je het niet merkte.”
Ik snapte er geen (bij nader inzien is hout niet het juiste woord) bal meer van. Hoe kon ik deze muur totaal verwoesten, terwijl ik bezig was met een glas water? Was mijn gave zo onmenselijk (ook al niet het goede woord, zo’n gave heeft niets te maken met menselijk) dat ik dingen kapot maakte zonder dat ik het zelf merkte?
Ik moest toegeven dat ik het zelf heel knap van mezelf vond, maar dat stopte ik weg. Ik was vooral heel erg geschrokken dat dit was gebeurd.
Plotseling stond ik op en duwde de mensen opzij. Ze gingen – uit angst volgens mij – snel voor me aan de kant. Met een korte beweging haalde ik het haar voor mijn ogen vandaan en rende zo snel als ik kon de deur uit.
Ik rende door het verlaten gangenstelsel. Er was helemaal niemand te bekennen en daar was ik blij om. Ik wilde niet praten of iemand zien. Ik wilde nu even niets, ik wilde alleen maar rennen. Dat voelde goed. Het rennen hielp me om nergens over na te hoeven denken. En dat was juist waar ik naar verlangde. Geen zorgen, geen problemen – hoop. Ik wilde alleen maar hoop, alleen maar positieve dingen. Alles moest goed gaan met mij.
Egocentrisch! Waarschuwde een stemmetje in mijn hoofd.
Juist. Het was inderdaad heel egocentrisch om zo te denken. Waar maakte ik me zorgen om? Ik leek de laatste tijd dat ik in Nozomi was wel een baby. Ik was zenuwachtig, maakte me zorgen. Liep me aan te stellen als er iets fout ging, liep me af en toe ergens achter in mijn hoofd te bekommeren om leuke jongens. Waarom was ik godverdomme nou hier heen gegaan? Waar sloeg dat nou allemaal op? Nozomi. Hoop. Dat hadden ze beter kunnen vervangen voor WANhoop. Deze rotschool waar alles alleen maar fout ging.
Ik merkte dat de tranen over mijn wangen stroomde. Met mijn handpalm veegde ik ze weg en probeerde ik mijn gedachten en woedeaanval onder controle te krijgen. Maar ik had wel gelijk. Nozomi had me veranderd. Het had me veranderd in een persoon dat zich veel te veel aanstelde.
Of misschien heef Nozomi je gewoon menselijker gemaakt, piepte een stemmetje in mijn hoofd.
“Nee,” antwoordde ik hardop. “Dat is niet waar. Ik word helemaal niet menselijker. Ik word een aanstellend kind. Net zoals die rijkeluiskindjes die alles krijgen wat ze willen.”
Je wordt wel menselijker. Je krijgt eindelijk je gevoelens. Die miste je. Omdat je geen ouders hebt, omdat je jezelf hebt moeten opvoeden. Je hebt geen liefde gekregen en hier krijg je dat wel.
Ik knalde met mijn vuist op de grond en haalde toen diep adem. Ik mocht niet weer boos worden.
“Laat me met rust.” Ik vroeg me af waarom ik tegen denkbeeldige stemmetjes in mijn hoofd praatte. Was ik gek aan het worden? Misschien werd ik wel schizofreen.
Gelukkig hield het stemmetje op. Ik was stiekem echt bang dat ik gek zou worden.
Toen ging de bel; ik wist dat ik het tweede uur geschiedenis had en ik verzamelde al mijn moed om op te staan en er heen te gaan.
8.
Het duurde niet lang voordat ik geschiedenis had gevonden. Ik merkte ook al dat ik de weg in Nozomi steeds beter begon te kennen.
Yui zat naast me en was nog net zo enthousiast als net. “En? En hoe was het?” Ze leek wel te stuiteren op haar stoel.
Ik schudde mijn hoofd en probeerde haar vraag een beetje weg te wuiven. “Bijzonder.”
“Het is leuk hè? Maar in het begin lukte het mij ook nog niet zo goed hoor. Je moet gewoon veel oefenen,” peinsde ze.
Ik was eigenlijk een beetje boos op Yui. De weg naar geschiedenis had ik al mijn ‘gevoelens’ zoals het stemmetje al zei, weggestopt. Ik probeerde dat te vergeten, ik wilde gewoon Lynn zijn. Iemand die niet zo moeilijk deed.
Jij niet zo moeilijk? Geloof je het zelf!
Ik schrok me dood. Godverdomme.
“Hou je bek,” waarschuwde ik.
“Wat zei je?” Yui keek me verschrikt aan.
Oeps. “Uh… Niks. Ik zei niks?” Ik probeerde zo onschuldig mogelijk te kijken.
“Jeesh. Ik dacht dat je zei dat ik m’n bek moest houden. Ik schrok al. Het lijkt wel of ik stemmetjes in mijn hoofd hoor.”
Ja. Oké. Best ironisch.
De docente voorin de klas schraapte haar keel. “Mag ik even de aandacht.”
Langzaam viel het stil.
“Bedankt. Oké. Vandaag gaan we verder over het Seruïsche volk. Kan iemand mij vertellen wat de ideeën van de Seruen over mensen met een gave zoals wij dachten?” vroeg ze.
Ik wist het zelf natuurlijk niet. Dit was mijn eerste geschiedenisles.
Een paar mensen in de klas staken hun vinger op.
Mevrouw Meijer knikte naar een kortharig blond meisje, vooraan in de klas. “Sterre, vertel maar.”
“De Seruen dachten heel slecht over ons. Ze dachten dat wij een soort… mutanten waren. Dat we een bedreiging waren voor de mens. Daarom wilden ze ons uitroeien. Ze waren altijd op zoek naar mensen met een gave, om deze dan zo snel mogelijk te vernietigen,” vertelde Sterre.
“Heel goed Sterre. De Seruen wilde ons dus uitroeien omdat wij de mens zouden bedreigen. Maar dat kan natuurlijk niet omdat wij zelf mensen zijn. En we hebben niets kwaads in de zin.”
“Gelukkig zijn zij zélf nu uitgeroeid,” grinnikte iemand uit de klas.
“Ja, inderdaad. Gelukkig maar.” Er viel me een vreemde toon op in de stem van mevrouw Meijer, maar misschien verbeeldde ik het me maar. “Maar goed. De Seruen waren zelf eigenlijk geen mensen. Ze zagen er menselijk uit maar hadden bepaalde kenmerken. Wat voor kenmerken bijvoorbeeld?”
Weer stak Sterre meteen haar vinger in de lucht. Het was een heel slimme meid volgens mij.
“Seruen waren allemaal beeldschoon. Ze hadden zwarte vleugels en allemaal zwart haar. Hun irissen zijn ook zwart, waardoor het hele grote pupillen lijken. En ze…” Haar stem haperde even. Van afschuw.
“En ze dronken mensenbloed,” vervolgde Meijer haar. “Wat het best vreemd maakt, aangezien ze ons wilden uitroeien omdat we een bedreiging voor de mensheid zouden kunnen vormen.”
Inderdaad. Die Seruen zijn eigenlijk best wel gek in hun hoofd.
“Waren,” fluisterde ik. “Ze waren best wel gek in hun hoofd. Ze bestaan niet meer.”
Je weet dat er vast nog een paar bestaan. Je weet nooit zeker of iets helemaal uitgeroeid is. Het is net als met kakkerlakken. Als je denkt dat ze dood zijn, blijken er nog een stuk of drie over te zijn. En na een tijdje heb je er nog veel meer dan daarvoor.
“Je loopt me te stalken en je lult alsof je dronken bent,” fluisterde ik geruisloos terug. Gelukkig hield de stem nu zijn mond.
Mevrouw Meijer vervolgde nog een stuk over de Seruen. Het was eigenlijk best interessant, totdat je wist dat ze ons wilde uitroeien. Dat maakte de les een stuk enger. Ik had het gevoel dat mijn lichaam bleef sidderen, na de opmerking van ‘de stem in mijn hoofd’ over kakkerlakken.
Al veel te snel ging de bel, waardoor ik snel weer samen met Yui naar de kantine ging. Het was nu al pauze en de dag ging eigenlijk veel te snel.
9.
De dag vloog eigenlijk heel snel voorbij. De pauze was gezellig en de stem was ik allang weer vergeten. Het voorval met de gesloopte muur had ik ergens in mijn hoofd weggestopt – ik zou er later nog wel over na denken maar nu niet. Na de pauze hadden we LO. We gingen turnen en voetballen. Turnen ging me niet zo goed af maar voetbal daaraan tegen wel. Ik was niet bang om de bal in mijn gezicht te krijgen of zo, zoals andere meisjes. Ik scoorde non-stop en het werd uiteindelijk 14-2 voor mijn partij.
Na LO had ik het keuzevak. Ik had voor tekenen gekozen omdat ik alle drama wel even zat was. Tekenen was best rustgevend. In Colombia tekende ik ook al veel. Niet dat ik er erg goed in was, maar het was wel leuk en fijn om even met wat anders bezig te zijn. We hadden het grootste deel van de les besteed aan dieren tekenen en dat deed ik ook het liefs.
Daarna kwam de pauze en tenslotte mijn laatste les: Makeatleer. Ik was erg opgewonden om Katsuro weer te kunnen zien.
“Hey Katsuro,” begroette ik de Makeat vrolijk toen ik bij de stallen aankwam. Katsuro hinnikte vrolijk en stak zijn neus naar mij uit.
Ik glimlachte en streelde zijn zwarte neus. Het voelde zo fijn om bij Katsuro te zijn, het deed me al mijn negatieve gevoelens vergeten.
Ik zag dat er meer leerlingen waren gekomen en ging bij de klas tegen de muur staan.
“Hoi,” zei een meisje naast me. Ze was klein en had glanzend zwart haar.
“Hoi,” antwoordde ik terug.
“Ik ben Stephanie.” Er klonk een erg vriendelijke en hartelijke toon in haar stem, die zorgde dat ik er meteen al aardig vond, zonder dat ik haar ook maar kende.
“Lynn,” knikte ik.
“Leuk je te ontmoeten. Ben je nieuw hier?”
Ik knikte.
“Leuk,” zei Stephanie. “Misschien kunnen we samen rijden straks en dan…”
Stephanie werd onderbroken door een lange slanke dame met een paar veel te grote paardrijlaarzen aan. “Goedemorgen iedereen. Vandaag gaan we een buitenrit maken. Nadat je je Makeat natuurlijk verzorgd hebt,” klonk het streng en toch vriendelijk.
Alle leerlingen maakten zich uit de voeten en ging snel naar de stallen toe. Ik liep met Stephanie mee.
“Kijk dit is Ringo.” Stephanie wees naar een mooie roodbruine Makeat die in de stal naast de stal van Katsuro stond. Ze kriebelde de Makeat achter zijn oren.
“Wat een schatje!” prees ik Ringo. Hij brieste zacht toen ik over zijn neus aaide.
“Welke Makeat is van jou? Ik bedoel eigenlijk: welke Makeat heeft jou gekozen?” vroeg Stephanie met een stralende glimlach.
Ik wees naar Katsuro die ons nieuwsgierig aankeek. “Deze.” Ik kon zelf ook geen glimlach onderdrukken.
“Wauw,” stootte Stephanie uit. “Hée Katsuro.”
“Hoe ken je zijn naam?”
“Zijn naam? Katsuro is de mooiste en liefste Makeat van de stal. En de meest macho trouwens ook. Hij wil altijd haantje-de-voorste zijn. Iedereen kent hem, iedereen is gek op hem.”
Ik glimlachte, trots dat Katsuro mij gekozen had.
“Kom. Ik help je met borstelen en zo,” stelde Stephanie voor. Ze gooide me drie borstels toe. “De kleine blauwe is voor zijn hoofd en manen, de groene en de rode voor zijn vacht. Eerst groen en dan rood.”
Ik prentte in mijn hoofd in wat Stephanie had verteld en begon Katsuro met de groene borstel te borstelen. Steeds met de richting van zijn haren mee, terwijl Katsuro ongelooflijk aan het genieten was.
Er viel me een vreemde textuur op, in de vacht bij zijn buik op. Langs zijn buik was de vacht dikker, gladder en een beetje ribbelig. Het leken wel… veren… Zwarte veren langs zijn buik? Vreemd. Dat zou ik een keer moeten vragen.
Na de groene borstel poetste ik de restjes stof uit Katsuro’s vacht met de rode borstel en vervolgens kamde ik zijn manen en poetste ik zijn gezicht met de kleine blauwe.
Stephanie kwam net toen ik klaar was en hielp me met Katsuro uit de stal halen. Hij liep gehoorzaam mee toen we hem aan zijn manen naar buiten trokken.
“Moet hij geen hoofdstel om of zadel op?” vroeg ik.
Stephanie schudde haar hoofd. “Nee, dat vinden Makeat’s niet fijn. Alleen de eerste keer dat je er op rijd krijgen ze een zadel en zo.” Stephanie gebaarde dat ik op moest stappen.
Zelf sprong ze behendig op de rug van Ringo maar mij lukte het niet zo goed. Katsuro was veel te groot voor mij. En ik had geen zadel of zo iets als hulpmiddel. Maar Katsuro merkte dat ik niet goed op kon stappen en hij ging – net als een kameel – netjes op zijn knieën en stond weer op zodra ik op zijn rug was gestapt.
“Zie je,” zei Stephanie. “Katsuro is echt een schat. En hij is nog slim ook.”
Ik glimlachte weer en stuurde Katsuro een paar stappen naar voren. Hij trappelde om het bos (aan de rand van de stallen) in te gaan.
“Mogen wij alvast, mevrouw Timber?” vroeg Stephanie beleefd.
“Jup. Ga maar alvast. Als je Lynn maar een beetje in de gaten houd,” antwoordde Timber.
Ringo schoot vooruit alsof hij had verstaan wat Timber zei (misschien had hij dat ook wel), en Katsuro vloog er meteen achteraan.
Het verbonden gevoel met Katsuro stroomde door mijn lichaam heen en het voelde goed. Beter dan een Makeat borstelen, beter dan voetballen, beter dan tekenen. Met Katsuro kwam ik gewoon totaal tot rust. Ik keek met de ogen van Katsuro en zag de wereld weer vanaf een totaal ander standpunt. Het was allemaal gewoon veel vrediger en fijner, zonder zorgen.
En zonder irritante stemmetjes in je hoofd.
Had ik zojuist aan vredig en fijn gedacht? Nou, not dus. Kut stem. Misschien was het een idee om die stem gewoon te negeren. Jup, dat ging ik doen. Hij zou vast wel zijn mond houden als ik hem negeerde, dus ik reed gewoon door alsof ik niets gehoord had en het stemmetje hoorde ik ook niet meer.
Katsuro rende pijlsnel achter Ringo aan en ik verwonderde me erover dat ze nog niet tegen een boom aan waren geknald, met die snelheid. Maar het waren natuurlijk ook geen paarden en als ik een poging deed om via Katsuro te kijken leek alles heel duidelijk en makkelijk te ontwijken te zijn. Ik makte me dus geen zorgen.
We reden een tijdje zo door het bos en kwamen aan bij een afgrond. Snel galoppeerden de Makeat’s langs de afgrond. Daar kreeg ik wel een beetje de rillingen van. Het liep helemaal verticaal naar beneden en het was heel diep. Ik zag beneden een klein riviertje stromen en daarachter nog meer uitgestrekte bossen.
Plotseling maakte Ringo een onverwachte beweging en hij sprong zo de afgrond in. Mijn ogen werden groot en ik wilde gillen toen ik hem met een enorme snelheid naar beneden zag vallen. Maar mijn keel zat dichtgeknepen van de schrik.
Ineens maakte ook Katsuro een snoekduik en hij schoot pijlsnel naar beneden achter Ringo aan. Ik greep me angstig vast aan zijn manen en wachtte bang op de klap die zou gaan komen.
10.
Ik was bang en beefde terwijl ik me aan Katsuro vast klampte. De grond kwam steeds dichterbij en ik begon in mijn hoofd te denken aan alle leuke dingen die ik had meegemaakt. Aan alle mensen waar ik van hield en die ik aardig vond. Aan alles wat ik goed en fout had gedaan.
Maar plotseling gebeurde er iets. Onder me kwam het geribbelde oppervlak langs Katsuro’s buik omhoog. Het waren inderdaad veren. Heel snel spreidde Katsuro zijn zwarte vleugels en we zweefden door de lucht.
“Hè?” Ik bekeek de enorme vleugels die Katsuro en mij met gemak in de lucht hielden. Katsuro klapwiekte met zijn vleugels en we gingen snel omhoog. Boven me zag ik Ringo en Stephanie.
Ik duwde mijn gezicht in Katsuro’s manen. Wat was ik opgelucht. Ik dacht serieus dat ik dood zou gaan. Maar de doodsangst was ik snel al weer kwijt. Ik duwde mijn hakken tegen Katsuro’s buik en stuurde hem naar boven. Soepel sloegen zijn vleugels tegen de wind en we schoten omhoog, richting Ringo en Stephanie.
Ze zag me al aankomen. “Gaaf hè?”
“Ja!” riep ik enthousiast.
“Wedstrijdje?”
“Dat is precies wat ik wilde voorstellen!”
Stephanie begon af te tellen, zoals in een kart-wedstrijdje. “3, 2, 1.. Go!” Katsuro schoot meteen enthousiast naar voren, tegelijk met Ringo.
“Tot die rots daar!” hoorde ik Stephanie naar me schreeuwen.
Ik knikte en concentreerde me op de grote rots die een eind verderop op de grond lag. Ook concentreerde ik me op de verbinding tussen Katsuro en mij. Ik voelde zijn sterke benen en deze keer ook zijn soepele vleugels. Met mijn gedachten liet ik de vleugels krachtig slaan en Katsuro gehoorzaamde. Nog sneller dan daarvoor schoten we vooruit en ik liet Stephanie steeds verder achter me.
Toen de rots bijna recht onder ons was klapte Katsuro zijn vleugels lichtjes in. Hij dook recht naar beneden en een paar meter voor de rots spreidde hij ze weer zodat we zachtjes neerkwamen. Katsuro en ik hijgden allebei flink en het zweet liep over Katsuro’s nek. Ik veegde het weg en gaf hem een flinke knuffel.
“Goed gedaan, lieverd. Je bent weer eens geweldig,” prees ik hem.
Even later landde Stephanie naast me op de rots. “Gefeliciteerd,” mompelde ze terwijl ze Ringo een klopje op zijn hals gaf. “Je bent echt goed Lynn, vooral voor een van je eerste keren dat je op een Makeat zit. De eerste keer dat ik op Ringo zat vond ik het doodeng en viel ik er telkens af.” Ze grijnsde en ik grijnsde terug.
“Bedankt. Ik voelde me gewoon van het begin af aan heel… verbonden met Katsuro. Het voelt gewoon telkens alsof we één zijn.”
“Alsof jullie een zijn? Kun je ook via zijn ogen kijken en hem met je gedachten besturen?” vroeg ze verbaasd.
Ik knikte. “Ik hoef niet eens iets aan te geven of hij doet al wat ik wil.”
Stephanie’s ogen werden groot. “Dat horen beginnelingen helemaal niet te kunnen. Dat kunnen alleen docenten zoals Timber.” Ze staarde me aan terwijl ze nadacht. “Misschien heb je een affiniteit voor dieren…” mompelde ze.
Ik deed alsof ik het niet gehoord had, maar ik voelde me wel een beetje trots toen ze dat zei. Een affiniteit met dieren klonk wel heel… leuk.
“Kom, we gaan naar de beek in het begin,” zei ik met een kort gebaar op Katsuro en Ringo. “Daar kunnen ze even wat drinken.”
Ringo en Katsuro stapten rustig verder naar de beek en na een minuut of vijf kwamen we daar aan. Ik stapte van Katsuro af en liet hem drinken. Zelf spoelde ik mijn gezicht even af en zei dat ik even een klein rondje ging lopen door het bos.
Het was lekker in de schaduw van de bomen. Ook al was de grond drassig, de lucht was heel heet en droog. Ik ademde de geur van de aarde diep in, daar had ik altijd al van gehouden. De geur van natte aarde, gemaaid gras…
Plotseling zag ik op de grond een paar rode vlekken liggen. Ik boog voorover en haalde mijn vinger er doorheen. Was dat bloed?
Het bloedspoor dat tussen de bomen doorliep bevestigde dat. Met trillende vingers volgde ik het spoor en toen ik langs een boom liep zag ik waar het bloed vandaan kwam.
“Stephanie!” gilde ik met een trillende stem.
Ik deinsde een paar stappen achteruit. Voor me lag een persoon met weid opengesperde rode ogen, zwarte haren en zwarte vleugels. Uit zijn borstkas droop nog een heleboel bloed maar ik zag dat hij niet meer ademde. Maar het was even angstaanjagend, dood of levend. De zwarte haren, rode ogen en zwarte vleugels konden maar op éen bepaald wezen wijzen. Een Seruen. Deze moordlustige wezens waren dus helemaal niet uitgestorven. En hun doel was zeker weten voortgezet: het uitroeiend van personen met een gave. Het uitroeien van mij en al mijn vrienden.
11.
Toen we de Seruen hadden gevonden waren Stephanie en ik zo snel als we konden omhoog gevlogen en door het bos weer naar mevrouw Timber gegaloppeerd. We kwamen haar onderweg tegen en hadden haar meegenomen naar de plaats waar we hem hadden gevonden. En het was absoluut een Seruen. Ze was erg geschrokken en dat was nog zacht uitgedrukt. Ze was haast in shock. Mevrouw Timber leek normaal gesproken een hele rustige vrouw die alles vlekkeloos kon oplossen maar nu leek ze de hele tijd angstig te kreunen en te mompelen, alsof ze een nachtmerrie had terwijl ze wakker was.
We waren daarna snel naar Nozomi gegaan en er werd van ons verwacht dat we door gingen met school en vergaten wat we hadden gezien. We mochten het niemand vertellen, alleen de docenten mochten er van weten.
Ik had gepland om extra goed op te letten tijdens geschiedenis, om er achter te komen wat er zo vreselijk was aan de Seruen. Het was inderdaad al vreselijk dat de Seruen ons wilde… uitmoorden… Maar wat was er verder aan de hand, dat de Seruen zo gevreesd werden door alle docenten. Maar de geschiedenisles ging niet over de Seruen. En ik had zo’n vermoeden dat mevrouw Meijer dat expres had gedaan om te zorgen dat we er niet verder over na gingen denken, ook al wist niemand uit de klas dat er een Seruen was gevonden.
Ik was dus op onderzoek gegaan in de mediatheek en met behulp van Google en mijn geschiedenisboek had ik wat gevonden over een oorlog tussen de begavigden en de Seruen.
Deze oorlog heette de abilitywar en het begon allemaal in 1995. In de kranten stond dat er in het Fairy-bos (het bos waarin Nozomi verscholen lag) verschillende mensen dood werden aangetroffen. Ze waren allemaal doodgegaan door vreemde omstandigheden en gevonden op vreemde plaatsen. Er waren mensen dood gegaan door uitdroging maar ook door verdrinking. Sommige mensen werden verscheidene meters onder de grond gevonden en andere helemaal bovenin een boom. Sommige mensen werden doof of blind gevonden en andere waren gestorven aan bloedarmoede. Zo ontstonden er al kleine ruzies tussen de begavigden en de Seruen. Ze gaven elkaar de schuld van de moorden en tot op de dag van vandaag was nog steeds niet bekend wie de moorden gepleegd had. De ruzies die waren ontstaan werden groter en de begavigden vormden een groep en de Seruen vormden een groep. Iedereen wist dat het er aan zat te komen en in 1997 ontstond een oorlog die 7 jaar duurde. Er werd gevochten met wapens, met elementen en met de blote handen. Er stierven vele begavigden en vele Seruen. Beide groepen leden een groot verlies aan leden. Bijna iedereen verloor wel éen of meerdere vrienden, familieleden of kennissen en sindsdien heeft iedereen verschrikkelijke herinneringen aan deze oorlog. Na zeven jaar oorlog was er geen Seruen meer te vinden op de plaats waar gevochten werd. Alleen maar lijken van prachtige engelen met zwart haar, zwarte vleugels en zwarte ogen waren te vinden. Toen werd dus vastgesteld dat de Seruen, tot op de laatste aan toe, helemaal uitgeroeid waren.
Maar blijkbaar waren de Seruen niet helemaal uitgeroeid. Wat hier lag er nog éen in de bossen van Nozomi. Dood weliswaar, maar het was een Seruen en als er één was waren er meer.
12.
Ik was samen met Yui op weg naar mijn derde gave-beheersingsles. Na mijn eerste gave-beheersings les had ik (dat was ik nog lang niet vergeten) een complete muur gesloopt, en ik mocht dus gelijk door naar de oefenarena’s voordat ik nog meer dingen zou slopen. Daar waren de muren van speciaal materiaal zonder vocht gemaakt en waren de mogelijkheden met water veel groter. De tweede gave-beheersingsles ging uitstekend. Ik kon mijn gave natuurlijk niet helemaal goed beheersen, maar het was heel duidelijk te zien dat ik een enorme kracht in mij had. Dat was natuurlijk ook al gebleken toen ik de muur had gemolesteerd.
Nu, de tweede keer dat ik in de oefenarena was, was het nog steeds heel indrukwekkend. Ik liep door naar het ‘wateronderdeel’. De ruimte was in totaal denk ik wel 2000 vierkante meter. De muren liepen ook heel hoog en overal waar je keek was wel water. Er was een zwembad in het midden van de ruimte, er waren kunstmatige riviertjes, watervallen en natuurlijk ook de glazen water.
Vorige gave-beheersingsles kreeg ik twee glazen. Eentje gevuld met water en de andere leeg. Er werd me opgedragen om het water in het volle glas in het lege glas te krijgen en dat duurde ruim 5 minuten. Dat klinkt veel, als je het met je handen doet is het natuurlijk veel sneller, maar je moest je voorstellen dat dit de tweede keer in mijn leven was dat ik dit deed en het lukte me al meteen. Het duurde bij sommige starters wel een jaar voordat ze dit konden, maar mijn gave was uitermate krachtig.
Deze gave-beheersingsles zou ik een zo groot mogelijke luchtbel in het water moeten maken.
Yui nam afscheid van me toen ze naar haar oefenarena voor licht ging. (Ik vroeg me af hoe die arena er uit zou zien… licht leek me onmogelijk te sturen.)
Ik gooide mijn tas neer in de kast (zodat niet iedereen z’n pootjes over al de tassen zou breken) en liep meteen door naar de tafel waar een bak water stond. Takehi Lee zat al aan de tafel, geduldig wachtend zoals altijd en toen ik ging zitten begon ze me meteen instructies te geven. Ik kon haar stroom van woorden over dichtheid van water ten opzichte van lucht niet helemaal begrijpen, laat staan dat ik het zou onthouden.
Ik wachtte tot haar knalrood gestifte lippen opgehouden waren met praten nadat ze had gezegd dat ik mocht beginnen.
Ik was er weer helemaal klaar voor. Ik zette mijn ellebogen naast de bak met water en duwde mijn handpalmen tegen elkaar en maakte een bolletje met mijn vingers.
Misschien had ik toch maar naar Takehi moeten luisteren, een luchtbel in het water maken leek me meer iets voor de gave lucht.
Die gedachten negeerde ik om te voorkomen dat het niet ging lukken en ik concentreerde me op het water. Ik voelde weer de druppels in het water alsof ze in mijn handen lagen. Het leken een soort machines, die op jou teken precies deden wat je wilde. Elke druppel kon ik apart sturen. Om me alvast even warm te worden liet ik gewoon een klein draaikolkje ontstaan en terwijl ik bedacht hoe ik dit moest gaan aanpakken. Het zou vast heel lastig worden.
Kom op zeg. Niet treuzelen. Dit is zo makkelijk met zo’n sterke gave.
Meteen liet ik alle druppels los en de draaikolk verdween onmiddellijk. Ik vloekte binnensmonds en was geïrriteerd omdat ik geen antwoord kon geven met Takehi naast me. Ze zou me meteen naar een psychiater sturen omdat ze dacht dat ik gek geworden was. Wat ik waarschijnlijk ook was.
Ik drukte mijn handen nog steviger tegen elkaar en leek het alsof de druppels water tussen mijn vingers door vloeiden.
Ik duwde het water tegen de randen van de bak en er stond een gat lucht in het midden, waar geen water zat. Met uiterste concentratie liet ik het water langzaam terug stromen, maar ik lette er op dat ik niet alle lucht omhoog liet ontsnappen en dat lukte. Onderin de bak zat een luchtbel. Ik voelde de bel tegen het water aan drukken omdat het omhoog wilde maar ik stond het water niet toe om te wijken voor de lucht. Ik liet juist steeds meer lucht naar de bel toe stromen en hij werd steeds groter en groter totdat het zo groot werd dat er eigenlijk niet genoeg ruimte meer in de bak was, waardoor het water wegstroomde.
Takehi was nog steeds verbaasd dat ik al zo goed met mijn gave overweg kon en ze liet me nu een bel in het zwembad maken wat uitstekend lukte. De bel werd ongeveer twee bij twee meter en ik vroeg me af of ik er in zou kunnen zitten zodat ik een onbeperkte tijd onder water kon blijven. Jammer genoeg konden we dat niet testen omdat ik ten eerste geen bikini bij me had en ten tweede moest ik door naar de volgende les.
Maar toen ik mijn tas had gepakt en door de gangen richting geschiedenis liep begonnen de speakers die door de school hingen geluid te maken. Eerst even een zoem en toen begon mevrouw Meijer door de speakers te praten.
“Beste leerlingen. Alle 2e uren worden geschrapt en jullie moeten allemaal naar de aula komen. Er is iets heel… belangrijks dat er verteld moet worden. Het is dringend. Heel dringend. Dus haast je en niet treuzelen. Alvast bedankt.”
Oké dan. Ik had hier geen goed gevoel over. En ik wist nu al zo’n beetje waar het mee te maken had.
Seruen, zei de stem in mijn hoofd. Er is waarschijnlijk iets goed mis…
13.
Alle leerlingen verzamelden zich massaal in de aula (of kantine, whatever). Ik wist niet dat we zó veel leerlingen op deze school hadden. Ik had verwacht dat er niet zo veel mensen met een gave zouden zijn, maar het waren natuurlijk wel mensen die kwamen van over de hele wereld; en dat was nogal wat.
Toen er geen leerlingen meer naar binnen kwamen en iedereen zat, kwam mevrouw Meijer vooraan op een tafel staan. Iedereen zag de ernst in haar uitdrukking en alles werd abrupt stil.
Mevrouw Meijer schraapte haar keel en begon te praten. “Jullie weten allemaal van het Seruïsche volk. De beeldschone duistere engelen die de begavigden kwamen afslachten.” Er begonnen mensen te mompelen maar Meijer ging met dezelfde ernstige toon in haar stem door. “Eergisteren is een Seruen gevonden. Dood, gelukkig. Maar het wil zeggen dat de Seruen nog leven.” Het gemompel nam weer toe en mevrouw Meijer keek ons streng aan, totdat we weer stil werden. “En gisteren hebben we een nog ergere vondst gedaan. We vonden nog meer Seruen. Levend deze keer.”
Ik keek rond en zag dat iedereen doodstil was geworden. Sommige mensen waren lijkbleek geworden en zagen eruit alsof ze elk moment konden flauwvallen.
“En we hebben ze met harde hand om het leven gebracht,” ging Meijer verder. “Dat is geen misdaad in de ogen van Nozomi. Het is om een nieuwe oorlog, een tweede abilitywar, te voorkomen. Nu wil ik jullie er op behoeden dat er waarschijnlijk Seruen door het bos rondlopen. Ze zijn verzwakt, vraag me niet hoe, maar nog altijd erg sterk. En we hebben nieuwe regels toegevoegd.” Ze hield haar blik strak op alle leerlingen gericht. “Het is niet toegestaan om in je eentje het bos in te gaan. Je moet met minstens twee gaan. Als je een Seruen tegen zou mogen komen dan vlucht je. We willen niet dat jullie risico nemen. Je meldt dan meteen waar en wanneer je de Seruen hebt gezien. Als de Seruen erg verzwakt is en je weet dat je geen risico loopt, mag je hem ombrengen.”
In mijn oren klonk het heel hard. Het was gewoon barbaars om iemand zomaar om te brengen, een duistere engel of niet. Misschien waren de Seruen wel uit op vrede. Misschien vonden ze het verlies van hun soortgenoten net zo verschrikkelijk als de begavigden en wilden ze vrede sluiten. Waarom wilde de school, zonder iets te weten, alle Seruen zomaar weer uitroeien?
Ik schudde mijn hoofd. Dit sloeg nergens op.
“Als iemand de regels overtreed,” ging Meijer verder. “Kun je zeer zware straffen verwachten. Alle lessen worden afgeschaft en onthoud: niet in je eentje naar de bossen en géén risico lopen.”
Ik zag Yui, Marlyn, Elene en Sayo. En ze zagen mij ook. Ze zaten aan een tafeltje en klopten op de lege stoel aan het hoofdeinde.
Gehoorzaam liep ik naar ze toe en ging zitten. Ik staarde naar de nerven in het hout en vroeg me af wat er allemaal zat aan te komen en dat vroegen mijn vrienden zich kennelijk ook af.
“Wat gaat er allemaal gebeuren?” vroeg Yui zacht. Net als bij meerdere mensen was al het bloed uit haar gezicht getrokken en was ze spierwit geworden.
“Ik weet het niet,” mompelde Sayo.
“Komt er een nieuwe…” Marlyn slikte, ze wilde er niet aan denken maar Elene voegde het laatste woord toch aan de zin toe.
“AW?”
Ik kneep mijn ogen dicht. Was de abilitywar niet de schuld van de begavigden? Zoals het er zo uitzag (de begavigden probeerde elke Seruen die ze tegen kwamen te vermoorden) leek dat wel zo. Misschien zat ik er naast, maar als er een abilitywar zou komen dan was het de schuld van de bewoners van Nozomi.
Ik stond op en rende de kantine uit. Het gangenstelsel in de school kende ik nu op mijn duimpje en al gauw was ik buiten. Ik rende door naar de stallen en ik greep Katsuro bij zijn manen. Ik klom op zijn rug en galoppeerde zonder om te kijken het bos in.
Reageer (2)
Afra, ik ben zeker 2 uur bezig als ik alle 40 hoofdstukken weer apart ga zetten. Dat heb ik er niet voor over Je kunt ook gewoon onthouden bij welk Hoofdstuk je bent
1 decennium geledenMerel je hoofdstukken zijn echt te lang!!
1 decennium geledenDoe het gewoon weer als je eerst had gedaan:P