Foto bij 1.

Ik zou bij hem zijn.
Als ik sprong, dan zou het niet lang meer duren. Ik zou deze pijn niet langer meer moeten lijden. De harde wind liet mijn haren alle kanten op waaien. Ik staarde naar beneden. De golven beukten rustgevend tegen de rotsen aan, alsof ze me wilden aanmoedigen hen tegemoet te springen. De soepele golven waren zo rustgevend, terwijl onder het onschuldige water een duistere, zwarte diepte schuilging. De schuimkoppen waren zo wit. Zo wit als de dood, besefte ik. Ik sloot mijn ogen. Er rolde een traan over mijn wang.
Ik verlangde naar hem, maar hij was er niet meer. Hij was er gewoon niet meer. Toch niet hier. Hij was daar, daar waar zijn ziel voor eeuwig rustte. Daar, die mysterieuze plek waar hij wachtte tot ik hem volgde. Daar,de hemel, de hel, of gewoon geen van beide. Met die gedachte, had ik mijn keuze snel gemaakt.
Alles ging plotseling razendsnel.
Ik had het ijskoud. De koude drong door mijn kleren heen naar mijn zwakke lichaam. Ik snakte naar adem, maar dat kon ik niet. De koude had me mijn adem benomen. Alles was wazig. Ik zag een lichtstraal door de miljoenen druppels schijnen, maar met elke seconde werden de stralen steeds donkerder en donkerder. De laatste zonnestralen die ik ooit nog zou zien, bedacht ik. Ik voelde dat ik door een zuigende kracht naar beneden werd getrokken.
Dit was het dan. Het zou niet lang meer duren voor ik met hem de eeuwigheid kon doorbrengen. En dat was het liefste dat ik wilde. Ik sloot vredig mijn ogen terwijl de duisternis me opslokte en mijn lichaam voor eeuwig meenam in zijn golven.

Reageer (1)


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen