19/04/2001
Vandaag is de dag dat ik weer naar beneden mag. Gister en eergister heb ik geen eten gehad, ik heb hele erge honger. Wel heb ik allebei de avonden wat drinken gehad, maar niet genoeg om geen dorst te hebben. Ik lig op mijn bed, heb niet veel energie ook al heb ik gister bijna heel de dag geslapen. Als ik alleen maar denk aan naar beneden gaan, voel ik me weer bang worden. Door het hout heb ik diepe wonden, sommigen doen pijn bij elke beweging. Ik wil niet opnieuw geslagen worden, of tegen een kast aangegooit worden. Maar toch heb ik honger. Met tegenzin sta ik op en ga mijn kamer uit, opnieuw de trap af. Op de gang hoor ik geen stemmen. Zouden ze er wel zijn? Stilletjes open ik de huiskamerdeur, door een kiertje zie ik ze aan tafel zitten. Ik open de deur verder en stap de huiskamer binnen. Tegelijkertijd kijken ze naar mij. De angst duikt weer op. ‘Goed,’ zegt mijn opa, ‘jij wilt eten.’ Ik knik voorzichtig. Hij staat op en loopt naar de keuken. Ik blijf staan, durf niet te bewegen.

Wanneer mijn opa terugkomt en een bord op de tafel zet, loop ik erheen. Een sneedje droog brood ligt erop. Even wil ik vragen of ik maar zo weinig krijg na zo'n lange tijd, maar ik bedenk me. Ik zal weer geslagen worden, als ik dat vraag. Dus ga ik maar gewoon zitten en het broodje opeten. ‘Bedankt,’ zeg ik als ik het op heb, hopend dat ze hierdoor me niet meer zullen slaan. Maar ik krijg geen reactie. Ik zucht, sta op en loop langzaam terug naar mijn kamer. Halverwege hoor ik mijn oma schreeuwen: 'Om de dag mag je eten komen halen, meer niet. Drinken brengen we je elke avond.'

20/04/2001
Ik schrik wakker. Ik hoor iemand in de gang lopen, als ik het niet mis hem richting mijn kamer. ‘Stop,’ hoor ik gefluisterd worden, ik herken de stem van mijn oma, ‘wat doe je?’ De stappen stoppen meteen en een stilte volgt. Zou het mijn opa zijn die op de gang liep? ‘Ik ga hem vertellen over morgen,’ hoor ik teruggefluisterd worden. Inderdaad, mijn opa. Ik kijk even naar mijn raam, het is nog donker buiten. Ik vraag me af hoe laat het is en waarom ze op de gang zijn terwijl het nog donker is. De stappen beginnen weer, ik weet nu zeker dat het richting mijn kamer is. Even denk ik aan wat er de afgelopen dagen is gebeurd, ik zal toch niet weer geslagen worden? Ik voel angst opkomen, maar probeer mezelf ook weer te kalmeren. Hij zei dat hij iets ging vertellen, niet dat hij me iets ging laten voelen. Even later wordt mijn kamerdeur opengedaan en staat mijn opa in de deuropening. Op de achtergrond zie ik mijn oma toekijken. Beide zijn ze in hun pyjama. ‘Dominiek,’ zegt mijn opa hardop, ‘je ouders komen morgen even langs. Jij moet hier blijven, in je kamer. Ik wil je niet horen en al helemaal niet zien. Als we je wel horen of zien, zal je voelen wat je fout hebt gedaan.’ Met deze woorden sluit hij de deur. Ik hoor zijn voetstappen. ‘Waarom?’ roep ik nog achter hem aan, maar ik krijg geen reactie.

Uren heb ik wakkergelegen, nagedacht over mijn ouders. Waarom komen mijn ouders hier? Ik dacht ze nooit meer te zien. Komen ze me halen? Nee, waarschijnlijk niet. Anders had ik wel naar beneden gemogen. Maar waarom komen ze dan wel? Komen ze zeggen dat mijn opa en oma me niet meer mogen slaan? Dat hoop ik, dat zou een hoop schelen. En dat ze me elke dag eten moeten geven, en meer drinken. Ik heb vreselijke honger en dorst. Maar ernaar vragen durf ik niet. Gisteren heb ik al mogen eten, vandaag mag het dus niet. Morgen zou ik mogen. Maar dan komen mijn ouders en mag ik niet beneden komen. Krijg ik dan geen eten?

21/04/2001
Ik hoor stemmen beneden en herken de stemmen van mijn ouders ertussen. Waar ze het over hebben weet ik niet, daarvoor is het niet hard genoeg. Mijn maag knort en ik voel me duizelig. Ik wil dolgraag naar beneden en vragen om eten, maar de woorden van mijn opa houden me tegen. ‘Als we je wel horen of zien, zal je voelen wat je fout hebt gedaan,’ herhaal ik zijn woorden fluisterend. Dat is duidelijk genoeg, als ik beneden kom gaan ze me weer slaan. Alleen al bij de gedachte word ik bang.

Langzaam kom ik overeind. Het is ondertussen donker geworden waardoor ik niet veel meer zie. Wanneer ik opsta voel ik de duizeligheid weer opkomen. De honger is te erg. Beneden hoor ik nogsteeds mijn ouders en grootouders praten. Ik wil naar beneden gaan, ondanks dat ik weet wat er dan gebeurt. Wat is er erger, geslagen worden waardoor ik de honger niet voel of duizelig blijven hoor de honger? Ik loop naar mijn deur en open het stilletjes. In de gang is het licht uit, maar het licht van beneden valt te zien. Ik sluit mijn deur achter me zonder geluid en loop stil de trap af. Zonder nog een enkel geluid gemaakt te hebben, open ik de huiskamerdeur. Helaas kraakt deze zacht. Meteen zie ik vier mensen maar mij kijken, mijn ouders en grootouders. Ik zie de woede in mijn opa's ogen en voel me niet veilig. Ondanks mijn angst loop ik de huiskamer in. Ik twijfel even wat ik moet zeggen. ‘Ik heb honger,’ fluister ik dan. Ik zie dat mijn opa wat wilt zeggen, maar voor hij dat kan zegt mijn moeder wat. ‘Dan zullen we je wat te even geven,’ zegt ze. Mijn opa springt overeind, stapt naar mij toe en pakt mijn arm stevig vast. ‘Niks daarvan,’ gromt hij, ‘je krijgt niks.’ Hij trekt me mee richting de gang. Ik begrijp wat er gebeuren gaat en de tranen springen in mijn ogen. Waarom ben ik ook naar beneden gegaan? ‘Wat ga je met hem doen?’ vraagt mijn vader, die achter ons aangaat. Mijn opa geeft geen antwoord. Hij laat mijn arm los, grijpt me bij mijn middel en tilt me hierbij op. Vervolgens gooit hij me tegen de voordeur aan. Ik geef een schreeuw van schrik en pijn. Ik blijf liggen, de tranen stromen over mijn wangen en ik snik zachtjes. Met tegenzin wacht ik op de volgende klap. Maar die komt niet. ‘Hoe durf je hem zo te behandelen,’ schreeuwt mijn vader, ‘jullie zeiden hem toch geen pijn doen?’ Ik stop met snikken, dit gesprek moet ik horen. ‘Hij verdient het,’ antwoordt mijn opa, ‘hij is net zo'n rotkind als jij was.’ Ik vraag me meteen af of hij mijn vader ook geslagen heeft. ‘Dit is genoeg,’ zegt mijn vader, ‘we nemen hem mee, hij hoeft dit niet mee te maken.’ Hij wilt naar mij toelopen maar wordt tegengehouden door mijn opa. ‘Niks daarvan,’ sist hij, ‘hij blijft hier. Jullie hadden toch geen tijd voor hem, waarom zou je dat nu wel hebben?’ Hij kijkt mijn vader strak aan. Een stilte volgt. Het enige wat ik kan doen is toekijken, ik heb het lef niet mijn mening erover te zeggen. Nadat ze elkaar een tijdje zwijgend hebben aangekeken, loopt mijn vader terug naar de huiskamer. Ik sta voorzichtig op, loop langs mijn opa de trap op. ‘We gaan,’ hoor ik mijn vader tegen mijn moeder zeggen. Ik loop mijn kamer in, vervolgens hoor ik de voordeur met een klap dichtgaan.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen