5. Het Gemeente Bestuur
“Wel,” begon hij, “we hebben je al verteld dat de Emotievoelers sterk tegen het beleid van deze gemeente is. En dat ze Helene afpersen.”
“Ja, dat heb je al eens verteld,” antwoordde ik hem, “en dat ze achter jou aan zitten.”
“Ja, je weet het dat dus nog,” ging hij glimlachend verder, “op dat stuk ga ik wat verder gaan. Weet je ook waarom ze achter me aan zitten?”
“Nee, ik denk het niet,” mompelde ik.
“Je hebt mijn vader ontmoet,” zei hij. Dat was niet het antwoord dat ik verwachtte; ik dacht aan zoiets van heldendaden en rooftochten.
“Wat heeft hij er mee te maken?” antwoordde ik verbaasd.
“Eigenlijk is hij degene die me verlinkt heeft bij het bestuur hier.”
Oké, dit had ik niet verwacht. Ik had niet echt een goed vaderbeeld, maar toch. Bij mij moest mijn vader een vriendelijke man zijn die spelletjes met je speelt. Niet iemand die je verlinkt aan de mensen die je al een tijdje zoeken. Hij keek bedachtzaam naar mij toen ik aan het nadenken was wat ik zou zeggen.
“Ja, dat klinkt raar hè?” hij glimlachte zwakjes. Ik voelde mijn kaken rood worden. Hij gniffelde even, maar keek snel weer ernstig.
“Waarom was hij eigenlijk hier? Je vader bedoel ik,” mijn stem trilde op het einde een beetje.
Hij moest mij geen antwoord geven. Ik zag het al. Ik stond in een bos, naast de liefde van mijn leven; Marcus. Hij reageerde niet toen ik zijn hand aanraakte. We waren vlak bij het huisje in het bos. Maar aan zijn kleding te zien was die fragment uit zijn geheugen toch al zeker 150 jaar geleden. Hij droeg een overhemd en een ribbelbroek. Zijn haar was iets korter dan dat ik het kende maar het stond hem vreselijk goed. Hij pakte mijn hand steviger vast terwijl hij me meetrok. Ik liet me gewillig leiden. We liepen tot er plots een stem klonk:
“Marcus?” riep er iemand aarzelend in het donker. Marcus’ gedachten zeiden me dat het zijn vader was. Maar hij antwoordde niet. Hij trok me verder het duister in. Hij opende een deur en liep verder door. Hij keek niet rond en liep echt overal tegen aan. Ik denk dat er zeker 3 stoelen op de grond waren gevallen. Ik snapte het niet.
Wie loopt er nu weg van zijn vader? Hij duwde me bruusk ergens in.
“We zijn nu in een luik onder de vloer in mijn huis,” stelde hij me gerust. Terwijl hij dit zei, kroop hij dichter naar mij. We bleven zeker enkele uren zo zitten in het donker. Op een gegeven moment gebaarde hij me dat ik mijn adem in moest houden. Er liepen voetstappen over ons.
“Marcus?!” klonk het nog al boos boven ons, “ik weet dat je hier ergens bent. Je kunt niet ontsnappen. Ze zijn er al. Je moet nu tevoorschijn komen, anders sta ik voorschut. Ik weet wel dat jij diegene bent die Helene heeft ontvoerd.”
Ik keek angstig naar Marcus. De herinnering vervaagde en ik werd terug naar de werkelijkheid getrokken.
“Wat erg,” stammelde ik. Ik voelde even aan mijn wangen. Ze waren nat, ik moest dus blijkbaar hebben gehuild toen ik naar zijn herinnering keek.
“Nu ja, zo erg nu ook weer niet.” Marcus glimlachte zachtjes. Ik omhelsde hem en kroop dichter naar hem.
“Weet jij waar de rest is?” vroeg ik, “ze waren vandaag niet op school.”
“Ja, ik heb wel een vermoeden waar ze zijn,” antwoordde hij een beetje verbaasd, “maar het is maar een vermoeden. Ik mag het eigenlijk ni…”
“Ja, je mag het niet zeggen, goed dan.”
Ik gaf hem een kus, maar hij kuste me niet met alle overtuiging die hij had terug. Ik voelde zijn angst er doorsijpelen.
“Niet bang zijn,” mompelde ik door twee zoenen in.
“Zolang jij hier nog bent, ben ik niet bang,” hij glimlachte al wat vrolijker. Ik geeuwde. Ik probeerde het niet te laten merken, maar hij had me door.
“Kom, ga maar slapen, morgen ben ik er nog hoor,” beloofde hij, “ik zweer het.”
Ik voelde nog zachtjes zijn lippen op mijn wang. Ik sloot mijn ogen en krulde mijn armen om zijn lichaam. Er werd nog zachtjes met mijn haar gespeeld toen ik helemaal wegzakte in mijn slaap.
“Ik hou van je,” klonk het zacht naast mijn oor. Ik glimlachte, geeuwde nog een keer en weg was ik.
’s Morgens merkte ik dat mijn handen iets vast hadden. Ik keek tussen mijn wimpers wat het was. Ik zag het knapste gezicht van mijn dromen, of was dit nog een droom?
“Marcus?” vroeg ik nog wat moe.
“Ben je terug wakker, liefste?” Hij pakt mijn handen steviger vast. Ik geeuwde nog een keer. Hij grinnikte om mijn gezicht. Het was best lachwekkend. Ik deed mijn ogen verder open. Het was niet mijn kamer waar ik in lag.
“Waar zijn we?” vroeg ik. Zijn glimlach verdween als sneeuw voor de zon.
“Ze kwamen me zoeken. Ze wisten blijkbaar dat regelmatig bij jou ben,” antwoordde hij verontschuldigend.
“Wie is ‘ze’?” vroeg ik. Ik had echt geen flauw idee wie hij bedoelde.
“Het bestuur.” Hij keek niet naar me toen hij dat zei.
“Oké, waar zijn we nu?” Ik had nog geen antwoord gekregen op mijn vraag.
“We zijn in het huis van Mariana,” Zijn stem brak op het einde van zijn zin.
“Niet huilen,” suste ik hem. Er liepen tranen over zijn wangen. Ik omhelsde hem en wiegde hem zachtjes heen en weer.
“Rustig maar,” zei ik bijna manisch. Er kwam iemand aan, ik zag andere herinneringen dan die van mij en Marcus. Ik ging rechtop zitten en keek een beetje onrustig naar de deur. Er werd geklopt.
“Wie is daar?” vroeg ik bezorgd. Ik keek naar de herinnering die nu overheerste. Het was een ongeruste. Ik zag mezelf in de armen van Marcus.
“Wat is er met haar?” klonk het van voor me. Ik wist niet of ik wakker zou worden, dus ik liet me in de schaduw vallen van de geopende deur. Naast me stond… Lore?! Oké, dit was dus de herinnering van Lore.
“Niets met haar, met ons. Vader is terug,” sprak de herinnering Marcus, “hij is me gevolgd op school en had me bijna toen ik haar vast hield in het bos. Ik moest haar wel achterlaten.” De herinnering vervaagde een kreeg een ongeduldig kantje. Ik had nog niet gereageerd op het geklop.
“Kom maar binnen, Lore,” antwoordde ik snel. Ik zag dat ze de deur open deed, maar ik had geen oog naar haar uiterlijk. Marcus lag nog steeds in mijn armen na te snikken. Ze keek een beetje raar naar Marcus in mijn armen.
“Wat is er met hem?” schreeuwde ze naar me in haar gedachten.
Ik schudde mijn hoofd om haar gedachte. Ze glimlachte even, maar keek toch nog bezorgd naar mij en Marcus.
“Er is echt niets met hem, gewoon wat te weinig geslapen,” stelde ik haar gerust.
“Oké dan, hoe is het met jou?” Ik zag weer mijn gezicht in de armen van Marcus.
“Ik denk dat ik nog het meeste heb geslapen van ons allemaal,” ik glimlachte wat wrang. Er ging ergens in het huis een deur open en dicht.
“Wie is hier nog meer?” vroeg ik nieuwsgierig. Ze keek even onrustig naar Marcus, maar ging toen verder:
“Eigenlijk zou ik dat niet mogen zeggen van hem... Maar je kent hem toch wel een beetje. Hij wil niet dat je betrokken wordt met al zijn problemen. Kom leg hem maar neer,” en ze wees op Marcus die nu in slaap was gevallen op mijn schouder. Ik legde hem voorzichtig neer op het kussen en liep zo stil mogelijk achter Lore.
“Vertel,” begon ze, “je hebt mijn vader ontmoet. Klopt dat?”
“Ja, ik denk het toch. Maar alles wat er gisteren is gebeurd lijkt nu meer op een enge nachtmerrie dan op de werkelijkheid,” antwoordde ik. Ik liep mijn dag nog eens door in gedachte. Onrustige Marcus bij het ontbijt, niemand van mijn vrienden op school, niemand aan onze lunchtafel, Lena die er gehavend bij zat tijdens de les, het bos, vader...
“He, wacht eens even! Lena was vandaag op school! Ze zag er wel niet echt goed uit,” riep ik naar Lore die al op het einde van de gang stond.
“Ik weet het, ze is hier net aangekomen,” en ze wees naar de deur op het einde van de gang. Ik versnelde mijn pas om haar bij te houden, man wat was dit een lange gang. Ik probeerde een beeld te krijgen van hoe dit huis er van boven in de lucht er uit zag. Het lukte niet echt. Ik stopte bruusk en boste bijna tegen Lore die plotseling was blijven staan bij een van de vele deuren. Ze klopte enkele keren en hield toen haar adem in.
“Kom binnen,” klonk het van de ander kant van de deur. Lore deed de deur open en we kwamen in een grote open ruimte. In het midden stond er een groot, bijna gigantisch bankstel met 3 mensen in. Rond de bank stonden ook nog twee andere mensen. Aan de muren hingen er minstens 7 schilderijen van allemaal bekende meesters; Picasso, Rubens, Van Gogh. Aan de muren hingen lange, bordeaux gordijnen die de gotische ramen bedekte.
“Ah, je bent wakker,” zei Tyler grinnikend, “kom maar zitten hoor. We bijten niet.” Ik liep naar de zetels en ging op een van de hoeken zitten; wachtend op wat er komen zal. Ik had een raar gevoel. Ik liet mijn blik over alle mensen glijden die zaten of rond hingen in deze kamer. Allemaal hadden ze een bezorgde uitdrukking op hun bleke gezicht staan. De blauwe ogen herkende ik meteen als die van Florence; maar er was nog een paar. En Marcus lag te slapen, wie was deze persoon? Ik rukte mijn blik los van het gezicht van de mysterieuze persoon.
“Barst los,” probeerde ik de stilte te vullen. Mariana knikte naar Tyler.
“Klopt het dat je jou vader nooit hebt gekend?” vroeg hij.
“Euhm, ja dat klopt. Maar wat heeft hij met dit te maken?” vroeg ik verbaasd.
“Wel, ik heb gehoord dat je het verhaal van de vreemdeling al kende van Florence, dus dat moet ik je niet uitleggen. Maar ik ga nog iets verder terug. Het is 1347…”
De kamer werd wazig en de herinnering overheerste mijn gezichtsveld.
“Het is nu 1347,” klonk het van ver. Deze keer stond ik alleen maar te kijken naar de herinnering. Nergens was een bekende persoon te bekennen. Ik stond daar maar wat rondom me te kijken.
“Overal bomen, bos dus,” stelde ik vast. Geknars van paardenhoeven over kiezeltjes klonk opeens opvallend in mijn oren. De stem ging verder:
“In het dorpje Gloria’s Fall, dat jij nu kent als Myths Fall, leefden iedereen gelukkig en wel. Er was geen hongersnood of epidemie. De Zwarte Dood had ons dorpje nog niet bereikt.”
De herinnering veranderde, de bomen werden huizen en ik stond aan de rand van een met kinderkopjes bedekt pleintje. De geur van vers gebakken brood drong mijn neus binnen. De herinnering verzwakte en ik stond op een afgelegen landweggetje.
“Tot plots, een oude vrouw wordt ziek. De meeste bewoners waren bang voor haar, de gene die stoer genoeg waren maakte haar uit als heks. Ze had een zoon. Op haar sterfbed gaf ze hem al haar krachten en een magische staf. In dit jaar was er een nieuwe burgemeester. Hij en zijn vrouw waren rond de eeuwwisseling hier komen wonen, niemand wist toen van een dochter.”
Ik stond voor het gemeentehuis, wel de knappe versie van vroeger. Niet de oude, verwaarloosde versie die ik kende.
“De zoon van de oude vrouw had de opdracht gekregen om de mensen die zijn moeder voor heks hadden uitgemaakt te vernietigen. Hij stuurde de Dood op het dorp af. Een groot deel van de bevolking stierf.”
Het beeld veranderde weer, het plein lag nu vol met smerige plassen vol met modder en op de hoek van de straat lagen enkele lijken. Ik kokhalsde bijna.
Langzaam maar zeker begon er iets op te klaren in mijn hoofd. Oude vrouw sterft, onsterfelijke zoon, dus waarschijnlijk van middelbare leeftijd, magisch. En vooral, ze waren beiden onbekend.
“Je kent de legende van de vreemdeling, dus dat moet ik je niet meer vertellen. Je kent ook al een stuk van het vervolg? Nee? Oké, Lena. Vertel jij maar verder…”
De wereld rondom mij werd even zwart. Toen klonk plots de vertrouwde stem van Lena, die ik zo lang niet gehoord had.
“Ik was 17 toen het verschrikkelijke deel gebeurde. Ik was mijn haren aan het kammen toen plots op de deur geklopt werd. Ik mocht van moeder me nooit laten zien aan anderen. Ik kreeg thuis les, moest je je dat af vragen… Vader deed de deur open, ik was zo nieuwsgierig. Want wie is er nu nog zo laat op stap? Ik gluurde achter de deur naar beneden in de hal. Een man gehuld in vodden stond op de stoep met een wandelstok in zijn handen. Het gesprek wat hij en vader aan het voeren waren heb ik niet kunnen volgen. Plots keek de vreemdeling me recht in de ogen. Een tel later was hij al verdwenen. Ik liep in alle haast naar mijn enige raampje op mijn kamer om te zien wat hij nu ging doen. Hij hief zijn wandelstok op en sprak in een oude vervlogen taal die ik nog nooit gehoord had enkele bezwerende woorden. Hij keek naar de hemel, draaide zich om naar ons huis. Waar zijn ogen normaal gezien zaten, zag ik enkel een gouden gloed uitstralen. Hij klopte 3 keer met zijn stok op het midden van het pleintje en liep weg. Ik hoorde kort daarna vader schreeuwen. Ik liep naar beneden om te zien wat er gebeurt was. Ik zag op de keukenvloer het levenloze lichaam van mijn moeder. Mijn vader gaf meteen de schuld aan de vreemdeling en ging hem achterna. Ik heb minstens 8 jaar op zijn terugkomst gewacht, maar hij kwam niet terug. Ik heb me tot enkele jaren geleden verborgen kunnen houden voor de vreemdeling. Tot 1992 denk ik…”
De stem vervaagde en ik werd even terug getrokken in de werkelijkheid. 1992 was het geboortegetal van mijn broer. Ik was er toen twee geworden.
“Oké, dat is een hele hoop nieuwe informatie. Mag ik eigenlijk vragen waarom ik die allemaal krijg?” vroeg ik beleefd.
“Wel,” ging Anna verder, “Maaike, Tyler, Marcus, Eduard en ik zijn jou gaan halen.” Ik keek vragend de kring van mensen rond. Wie was Eduard? Een oudere man, jongen zo zou ik hem beter noemen knikte.
“Hallo Kimberley,” sprak hij op een monotone klank.
“Meneer Steward?” vroeg ik verbaasd, “wat doet u hier?”
“Oh, nu moet je me niet meer zo noemen hoor. Het is niet eens mijn echte naam. Noem me liever Eduard, dat is makkelijker,” knikte hij opgewekter.
“Kimberley, wil je de rest van het verhaal horen?” vroeg Anna.
Ik knikte en bereide me voor op het gene dat komen zal…
“Het is nu 1992, de vreemdeling heeft het dorp overgenomen. De volgelingen, zoals wij ze noemen zijn: de bankier, de kruidenier, de kapper, de krantenjongen en natuurlijk de vader van Marc en Lore,” klonk de stem van Anna in mijn oren. Ik zag allemaal gezichten passeren voor mijn geestenogen. De eerste persoon, de bankier als ik het me nog herinnerde leek verdacht veel op Tyler.
“Marc was er achter gekomen dat de vreemdeling rond 1990 naar het zuiden was gegaan om nog oude mensen te vinden voor zijn missie te volbrengen. Hij was er ook achtergekomen dat de vreemdeling daar getrouwd was en een dochtertje had gekregen. Samen met ons allen hier hadden we een plan gemaakt. Als de dochter oud genoeg was om hier te komen strijden tegen het kwaad, moesten we haar hier krijgen. Al die jaren van wachten en voorbereiden was er minstens één iemand in de buurt om op jou te letten. Zo ook je groot tante, Sofia. Zij heeft jaren lang bij jou in de straat gewoond.”
Er verscheen een gezicht in de herinnering naar boven. Ik zag heel duidelijk mijn kinderoppas en de jonge moeder op het einde van mijn straat. Als je nu die twee beelden naast elkaar legde zag je duidelijk dat het dezelfde vrouw was.
“Toen je 16 werd begonnen we met ons plan. Kleine streken, wat graffiti op de muren. Een jaar later werden we al wat erger. Auto’s in brand steken, glazen in gooien. Nog een jaar later kreeg je les van ‘Meneer Steward’ zoals jij hem noemt. Hij is als interim in gevallen toen er per ongeluk een van je leerkrachten ziek viel voor de helft van het jaar. Hij kon je manipuleren zodat je ook mee zou doen. Het werd nog erger, of net niet. We ontvoerden hem op klaarlichte dag van de oprit van de school. Ik denk dat het zeker een week lang het hoogte punt was van het nieuws. Na een maand of twee lieten we hem weer vrij. Jij was er toen net 19 geworden. Hij manipuleert je nog eens, deze keer lukt het wel. Je doet mee, en natuurlijk zorgen wij ervoor dat jij ook in beeld kwam. De foto is je natuurlijk bekend. Dit was de enige mogelijke manier om je hier vrijwillig te krijgen. We wouden je niet echt dwingen, maar je kent ons toch al iets beter dan van vandaag…”
Ik keek nog eens de kamer rond, de andere blauwe ogen waren dus van Eduard. Tante Sofie, die mijn dode stieftante speelde en mijn oppas kende ik al. Ze was niet echt nieuw. De rest van mijn vrienden waren nu mijn levenshoop. Alleen zijn konden mij helpen. Maar, eigenlijk moest ik dit toch niet doen? Dit is toch hun probleem? Kon ik zo egoïstisch zijn? Plots viel alles op zijn plaats. Toch dat hoopte ik wel een beetje. De vreemdeling was mijn vader, Johan denk ik dat hij heette… Ik denk dat ik nu hem wel moet tegen gaan houden, hij mishandeld mijn vrienden en laat mijn lief achtervolgen. Dit moest stoppen. Maar ik wist ook als ik door zou gaan dit het einde was. Ik wist dat als we zouden sterven het laatste wat ik wou zien het gezicht van mijn geliefde moest zijn. Ik schoot overeind. Iedereen keek hoopvol naar mij.
“Ik doe mee,” sprak ik vol zelfvertrouwen, “ik ga mijn vader eens laten zien wat er van komt om kinderen zonder hun vader te laten opgroeien en hen daarna nog lastig te vallen!”
Er zijn nog geen reacties.