4. Leeftijden
Ze knikte even naar ons. Ik had gelijk wat ik daarnet zei. Ze moest ouder zijn.
“Kom,” zei Lore. Ze sleurde mij en Marcus mee. De rest volgde gehaast.
“Waar gaan we naar toe?” vroeg Maaike met aan haar arm Tyler.
“Dat kan ze jullie niet zeggen,” riep Marcus die al bij de deur stond, “vertrouw ons maar!” Ik had net een déjà vu gevoel. Dit had ik al eens mee gemaakt, ik had ook een flauw vermoeden dat we naar het huisje in het bos gingen. Het was pauze dus we kwamen ongezien de school uit.
“Van een half dagje spijbelen, gaan we vast niet dood, “mompelde ik. Ik hoopte dat ik gelijk had want ik dacht terug aan Lores woorden: de vermoordde burgemeester.
We liepen naar het parkje, ik was weer de traagste dus nam Marcus me weer in zijn armen.
“Dit gaat sneller,” fluisterde hij in mijn oor. Ik had er geen problemen mee. Bij de rand van het bos moest iedereen een eed afleggen.
“Ze hebben niet genoeg blinddoeken,” dacht ik op de reactie van Maaike. Maaike keek raar op, alsof ik haar had geroepen met naam en toenaam. Iedereen moest om de beurt plechtig beloven dat ze nooit tegen iemand hier over zouden hebben. Toen we klaar waren liepen we stug door. Ik vond het zalig in de armen van Marcus, hij keek af en toe eens naar mij. Zij blik was lichter dan dat ik gewoon was maar zijn ogen stonden nog vriendelijk. Eenmaal bij het huisje stonden we stil, ik had het gevoel dat het voor niemand echt nieuw was. Ze waren hier al eens geweest. Allemaal voor geheime bijeenkomsten waar de raad niets van mocht weten.
Plots keek Tyler mijn kant op. Ik schrok me dood.
“Wat doe jij in mijn hoofd?” grauwde hij naar mij. Maaike probeerde hem te bedaren. Maar haar poging werkte niet. Snel kwam Lore helpen met haar gave. Tyler stond aan de grond genageld toen ze hem aan raakte.
“Oké, hier moeten we het dus ook nog over hebben,” mompelde Maaike. Ze keek angstig naar mij en Lore. Waren we gevaarlijk? Ik vond mezelf er nooit gevaarlijk hebben uitgezien, en ik had nog geen verandering ontdekt aan mijn uiterlijk. Nee, ik had een gave gekregen. Zij heeft er geen. Binnen liepen we door naar de keuken. We gingen allen zitten, Lore moest Tyler op een stoel duwen. Ik probeerde niet in zijn hoofd te kijken, maar zijn gedachten waren zo interessant! De hele geschiedenis van het dorp was hij aan het vertellen in zijn hoofd.
“Kom,” zei Marcus, “Anna, wat is er allemaal gebeurd?” Iedereen hield zijn adem in en keek gespannen naar Anna. Ze slikte hoorbaar.
“Ik ben Anastacia Isabelle Smith. Ik ben geboren in 1913. Mijn ouders hebben me naar hier gebracht met de bedoeling dat ik me beter zou gedragen. Dat was rond 1930,” ze stopte even om ons aan te kijken.
Iedereen keek verbaasd naar haar buiten ik.
Ik zat ergens anders, de plek stond bekend om de tuchtschool en strenge mensen. Ik zag mensen met korsetten en hoepelrokken. Anastacia’s gedachten uit die tijd hadden me opgeslokt. Ik was nu op het grote plein vlak naast een meisje. Wat ik al geleerd had van al mijn ervaringen van iemand anders zijn gedachten te horen, was dat ik altijd naast de persoon stond. Dat was dus Anna. We liepen zij aan zij naar de school, die toen nog een kostschool was. Binnen gingen we zitten, toch Anastacia. Ik had hier geen stoel. In de klas zaten Maaike en Lore. Ze hadden beiden opgestoken kapsels en een strak korset aan zodat ze amper konden gaan zitten. Plots stonden ze allemaal terug recht. In de deuropening stond een oude vrouw met een zwarte jurk aan. Ze draaide haar gezicht naar de klas. Het was een vrouwtje dat ik al eens had geholpen in de bakkerij.
“Dag, klas,” zei de vrouw met een monotone stem. Ze gingen allen terug zitten en pakten uit hun lessenaar een snoer met allemaal parels en kruisjes aan. Ik had het dingetje nog nooit gezien, het leek op een kralenketting die ik als klein kind al eens had gemaakt.
Plots klonk het door heel de klas:
“Wees gegroet Maria, vol van genade. De Heer is met u…”
Een meisje hoestte. De hele klas zweeg, ik wist dat ik dit niet zou mogen zien van Anna.
“Wie was dat?” klonk het streng door de klas. Niemand antwoordde. Ik keek eens rond en zag dat het geluid van vlak naast me kwam. Anna had gehoest. Ze stond ineens recht.
“Ik was het, mevrouw,” sprak ze wat aarzelend.
“Ah, Anastacia toch. Je weet wat ik nu moet doen,” ze glimlachte toen ze dat zei. In haar hand lag een zwaar uitziende metalen lat. Ik wou dit niet meer zien, maar Anna hield me in haar gedachten. Ik kneep mijn ogen dicht. Zo hoefde ik het toch niet te zien, ik had nog wel mijn oren. Ik hoorde het metaal op de bank slaan en hoorde wat gekraak. Plots was ik terug in de kamer, Anna was in tranen uitgebarsten. Ik had haar verhaal gehoord zoals het echt gebeurt was. Iedereen keek naar me toen ik ook begon te wenen.
“Wat is er?” vroeg Lore, “heb ik iets gemist? Je emoties waren zeer onregelmatig.”
“Nee, er is niets aan de hand, “antwoordde ik wat schor, “mijn gave was wat wisselvallig.”
“Je gave?”reageerde Lore verbaasd, “ik wist niet dat jij een gave had.”
“Ik wel,” zei Tyler. We keken hem raar aan. Hij had nog steeds niets gezegd toen hij ‘versteend’ was.
“Hoe komt dat jij dat al weet en wij nog niet?” vroeg Maaike, “ik heb nog niets gemerkt.”
“Ik heb haar opgemerkt in mijn gedachte, waar ik haar nog niet kende,” antwoordde hij een beetje beschaamd. Ik herinnerde de eerste keer dat ik Tyler zijn gedachte las. Hij had net gekust met Maaike en ik zag de eerste keer dat hij haar zag.
“Sorry,” loog ik een beetje, “ik wist niet eens dat ik een gave had. Laat staan dat ik hem gebruikte.”
“Het is niet erg,” stelde Tyler me gerust, “ik zou me moeten verontschuldigen voor mijn reacties.” Het was even stil en toen schoot iedereen in een lachbui. We waren pas uitgelachen toen we elk naar huis gingen. Marcus bleef weer bij mij slapen. Niet dat ik dat erg vond.
“Moet jij een eigen bed?” vroeg ik beleefd.
“Nee, dat hoeft niet. Het is veel fijner om naast jou te kunnen liggen,” reageerde hij spontaan. Daar had hij wel gelijk in, ik had nog geen enkele nachtmerrie gehad sinds hij bleef slapen. Het laatste dat ik me nog herinner waren zijn zachte lippen in mijn nek.
Marcus bleef bij me het hele weekend. Niet dat ik daar iets op tegen had. Het waren de mooiste dagen van mijn leven. Jammer dat het al terug bijna school was. Maandag morgen werd ik wakker met een hongerig gevoel. Ik had de avond voordien niet gegeten. Beneden zat hij al op mij te wachten. Hij begeleidde me naar de tafel en liet me pas los toen ik zat.
“Je hoeft niet zo bezorgd te zijn,” merkte ik op, “er zal echt niets met me gebeuren.”
“Je weet maar nooit,” antwoordde hij lachend. Ik at enkele boterhammen en hij een paar muslirepen. We vertrokken redelijk vroeg naar school zodat we minder snel moesten wandelen. Dat was vooral in mijn voordeel. Niets leek erop dat dit een verschrikkelijke dag zou worden. De mensen die we tegen kwamen zeiden allen vriendelijk goedendag, op school deed iedereen nog normaal. Tot in de les wiskunde. Ik ging naar mijn plaats. Al enkele dagen was de stoel naast me leeg geweest, maar nu zat er een meisje dat ik nauwelijks nog herkende.
“Lena?” vroeg ik stomverbaasd, “ben jij het echt?” Ze draaide haar hoofd om en knikte alleen maar.
“Ik weet het, ik zie er niet uit,” antwoordde ze enkele tellen later, “ik kan het je niet vertellen hoe het komt, maar heb je mijn huiswerk kunnen afmaken voor geschiedenis?” Op dat moment kwam de leerkracht binnen, dus ik knikt even snel terug. Na de les ging ik snel opzoek achter Florence en Marcus maar ik kon hen nergens vinden. Na een lange dag was de school eindelijk gedaan, ik had Maaike en Tyler ook nergens gevonden.
Ik liep rechtstreeks naar huis om te zien of Marcus daar misschien was. Binnen lag alles overhoop, er was blijkbaar iemand binnen geweest die iets zocht. Ik zocht even om te zien of ik iets miste maar merkte niets op. In de keuken was het ook een puinhoop, net als de woonkamer en de badkamer boven. Tot mijn verbazing was er niets veranderd op mijn slaapkamer. Ik besloot dat ik naar het huisje in het bos moest gaan, want misschien waren ze daar. Ik liep en liep. De tijd vloog voorbij. Het was al donker toen ik een licht vlek zag in het midden van het bos. Ik sloop nader om te zien wat daar aan de hand was. Ik schrok me te pletter toen iemand met zijn vingers door mijn haar ging. Ik wou gillen maar er gleed een hand voor mijn mond voor er geluid uit kon komen. Ik draaide me bruusk om om te zien wie me vast hield. Het was Marcus. Er liepen tranen van vreugde over mijn wangen toen hij me voorzichtig in zijn armen nam. We liepen de andere kant uit, weg van het vage lichtje. Ik denk dat ik in slaap ben gesukkeld onderweg wat toen ik mijn ogen opende lag ik in het kleine kamertje met de kast en het bed.
“Waar ben ik?” vroeg ik schor. Ik probeerde om recht te zitten. Ik werd door iets tegen gehouden.
“Hallo, is daar iemand?” zei ik al iets duidelijker. Ik kreeg nog steeds geen antwoord. Ik draaide me om en keek nu recht naar de kast. Het was net zo’n oude kast als in de bakkerij. Ook hier stonden beeltenissen op van de geschiedenis van dit dorp. Ik bestudeerde de kast zo goed als ik kon met het licht dat ik nog had en daardoor merkte ik niet dat er iemand binnen was gekomen. De persoon ging zitten, maar ik kon niet zien wie het was. Het was donker en het enige licht kwam van buiten door de raam.
“Kimberley,” zei een stem die ik vaag leek te herinneren, “je bent in groot gevaar. Ik ben een vriend, vertrouw me. Ik weet dat je Marcus hebt gezien, vertel me. Wanneer was de laatste keer dat je hem zag?” Ik wantrouwde de stem nu al. Ik keek in zijn hoofd om te zien of ik daar iets kon uithalen. Ik zag bloed en verderf. Vloeken en toverspreuken. Wie was deze man?
“Wie bent u?” vroeg ik als reactie op mijn gedachte.
“Dat kan ik je nu jammer genoeg niet meedelen,” antwoordde de man, “zou je alsjeblieft mijn vraag kunnen beantwoorden?” Ik keek nogmaals in zijn hoofd en zag dat hij zich nu eerder bezorgd voelde, ik zag ook Marcus zijn gezicht naast dat van Florence. Ze lachten. Ik zag ze jonger worden en zag ze spelen met een bal in een plastieken zwembadje ergens in een tuin. Er stond een man en een vrouw naast. De vrouw keek bezorgd naar de twee kleintjes en de man keek mij vragend aan.
“U bent de vader van Marcus en Florence,” besefte ik. Ik herinnerde de stem van een man in de kring die Marcus en Florence riep.
“Ja,” zuchtte hij. Hij deed een klein lampje aan zodat ik hem kon bekijken. Hij leek als twee druppels water op Marcus behalve dat zijn haar blond was en zeker net zo lang was als mijn been. De ogen bewaarde ik voor het laatst. Ik keek even recht in zijn vragende ogen die er zeeblauwig uitzagen.
“Marcus heeft me hier heen gebracht,” antwoordde ik zijn vraag, “hij heeft me gevonden toen ik opzoek naar hem was in het bos.” De man glimlachte even wat schamper maar zijn ogen keken nu eerder bedroefd.
“Wat is er met hem gebeurt?” vroeg ik verbaasd, “waar is hij?”
“Wel dat vroeg ik net nog aan jou,” antwoordde hij schamper.
“Oh, nee! Wat zou er gebeurt kunnen zijn?” besefte ik waarschijnlijk veel te laat.
“Ik weet het niet. We hadden al enkele jaren een ruzie,” hij onderbrak zijn zin toen ik geeuwde.
“Denk je dat je nog alleen thuis geraakt?” vroeg hij bezorgd.
“Ja, dat lukt me nog wel,” stelde ik hem gerust. Ik twijfelde wel aan mijn woorden. Ik stond recht en waggelde naar de deurpost.
“Als ik iets meer weet, kom ik terug naar dit huisje,” zei ik nog net. Want toen zat hij er niet meer. Het kamertje was leeg. Het bed was zelfs opgedekt.
Langzaam liep ik naar buiten. Ik keek even verbaasd naar het landschap. Het pad en al de planten waren bedekt met een wit deken van verse sneeuw.
“Sneeuw in oktober?” dacht ik, “dat is toch wel een beetje heel vroeg!”
Ik liep stug door en lette op waar ik liep. Door de sneeuw kon ik het pad niet zien. Mijn voeten waren bijna bevroren toen ik eindelijk op de grote weg uitkwam. Ik voelde even in mijn zak opzoek achter een sleutel. Naast een lege muesliverpakking voelde ik iets koude en glad. Ik had hem dus nog. Ik gleed enkele keren uit op het ijs onder de sneeuw. Na de tiende keer vallen zag ik mijn huisje staan. Het leek net een sprookje, zo mooi was het. Er hingen ijspegels aan de dakgoot, op de ramen stonden ijsrozen, en raar maar waar, het padje naar de voordeur was sneeuw vrij. Ik liep nog wat langzamer dan dat ik daarnet deed naar de deur. De deur stond op een kier. Ik duwde de deur verder open. Niets te zien.
“Naar boven,” dacht ik. Ik liep de trap voorzichtig op. Ik wist ondertussen welke treden er kraakte en welke niet. De deur van mijn kamer stond open.
“Ik dacht dat ik die had gesloten,” mompelde ik, “wie is daar?” Mijn stem sloeg over aan het einde van mijn zin. Hadden ze het nu ook al op mij gemunt? Mijn kamer lag er nog steeds hetzelfde bij als toen ik er vertrok. Op een detail na dan. Op mijn hoofdkussen lag een klein briefje. Ik pakte het op en las:
Het spijt me dat ik je moest achterlaten.
Ik vertel je nog wel eens waarom.
Als je wilt kom ik vanavond nog eens langs.
Laat dan wal je raam op een kiertje staan.
Het vriest buiten snap je?
Hou van je
Marc”
Er viel een traan op het kleine blaadje. Meteen liep ik naar het enige raam in mijn kamer en zette het wagenwijd open. De wind woei binnen. Ik rilde.
Ik kroop met kleren en al onder het donsdeken. Ik viel vrijwel direct in een onrustige slaap. Ik droomde van mensen die achtervolgd werden door enkele lichtpuntjes. Sommige mensen vielen en die verdwenen dan. Ik zat bij de groep die aan het rennen was. Tot dat ik viel. Het werd donker en hoorde alleen maar mijn naam. Ik deed langzaam mijn ogen open. Er hing een bezorgd gezicht voor het mijne met blauwe ogen en gitzwart haar.
“Marcus?” stamelde ik verbaasd. Mijn ogen schoten naar het raam dat nu gesloten was.
“Ja, mijn liefste, heb ik je wakker gemaakt?” vroeg hij bezorgt, “anders laat ik je nog wat slapen.”
“Nene, dat hoeft niet,” reageerde ik. Ik duwde me recht tegen de bedrand.
“Je wou me iets zeggen. Barst los,” zei ik glimlachend.
“Het is een lang verhaal hoor,” antwoordde hij, “ben je zeker dat je niet nog wat wil slapen?”
“Nee, ik ben klaar wakker,” en bewees dat door hem te kussen.
“Oké, ik geloof je. Maar dit verhaal loopt niet goed af,” waarschuwde hij me.
“Ik denk dat ik het wel leuk vind om horror verhaaltjes te horen voor het slapengaan,” glimlachte ik wat onzeker. Hij gaf me een kus op mijn hoofd en kroop naast me onder de dekens.
“Oh, je hebt koude tenen,” riep ik toen hij zijn voeten tegen mijn been duwde.
“Sorry,” mompelde hij, “mag ik beginnen?”
“Ja,” antwoordde ik. En dat was de waarheid. Ik was nieuwsgierig geworden door alles wat ik vandaag had meegemaakt.
Er zijn nog geen reacties.