“Nee!” riep ik. Waarom moest ik toch weer het zwarte schaap zijn? Het is altijd Kimberley dit, Kimberley dat. En nooit die idiote broer van me.
“Maar, Kimberley toch,” suste mama me, “ik doe dit ook niet met plezier. Het is zo beter.”
Ik snap niet waarom ze dit mij aan doet. Ik ben toch niet diegene die de school in brand heeft gestoken of de muren van andere mensen ‘versierd’ heeft met wc-papier?! Nu moest ik van de hele buurt weg uit deze stad. Iedereen had zich tegen me gekeerd toen er foto’s waren genomen van een vandalisme streek. Er stonden mensen op die ik nog nooit had gezien, op één gezicht na, het mijne. Ik snap het nog steeds niet, maar heb me er bij neer gelegd. Door dat besluit zal ik nooit meer een bekend gezicht zien, nooit meer een bekende stem horen. Ik moest naar de andere kant van het land. Naar Myths Fall. Een mystieke plek die bekend stond om de algemene stilte en de rare bewoners.
“Nee!” riep ik nog eens. Niet dat het veel nut had. Ik had mijn koffer vast en we stonden op het vliegveld. Iedereen die ons zag, draaide meteen weg. Ik wist dat ik deze strijd verloren had. Nog een laatste kus van mama en Mike, mijn broer. Mijn vlucht vertrok over een half uur. Ik moest deze halen, anders moest ik hier nog twee dagen langer blijven. Dit was een keerpunt in mijn leven. Hier eindigde het rustige leven van Kimberley Hall.
“Nu niet beginnen wenen,” mompelde ik tegen mezelf. “Straks, op het vliegtuig, waar toch niemand zit die je kent.” Tegen mezelf praten was een gewoonte dit ik al van kinds af aan had. “Laatste passagiers voor de vlucht naar Myths Fall worden verzocht om zich naar poort 7 te gaan,” klonk het door de intercom. Nog een laatste blik op mijn familie en ik rende weg.
Nu was het met me gedaan, ik was net 19 jaar en had nog geen diploma van het laatste jaar. Iets speciaals kon ik ook niet echt. Daar zag ik hem voor het eerst. Een bleke jongen, met half lang golvend haar met o, zo’n prachtige helblauwe ogen. Toen hij merkte dat hij bekeken werd draaide hij zijn rug naar mij. Na een uur of twee vliegen landen we eindelijk. Buiten was het vreselijk mistig.
“Jammer,” zei ik tegen niemand in het speciaal, “ik had me net verheugd op overal groen. En daar stond hij ineens weer, maar toch net iets anders . Zijn ogen waren net iets donkerder.
“Dat zal wel aan deze lichten liggen,” dacht ik. Toen ik hem nog eens wou bekijken was hij weg.
Ik werd pas terug in deze mistige wereld getrokken toen ik iemand mijn naam hoorde roepen. Mama had blijkbaar iemand opgebeld om mij op te halen. Al een geluk, want ik had geen flauw idee waar ik het huisje van mijn stieftante kon vinden. De man riep nog eens. Ik stak mijn hand op, hopelijk zag hij mij door deze drukte. Ik bekeek hem met nieuwsgierige ogen, de kledij die hij droeg hoorde niet helemaal thuis in deze tijd. Ik dacht niet meer aan de man. Nu was het eerder het toeval dat mijn tante gestorven was enkele jaren geleden.
Mijn tante was 3 jaar geleden gestorven. Ik had haar nooit echt gekend en nu had ik haar huis geërfd. De man stond nu naast me en vroeg me om in te stappen. Wat kon ik anders, ik wist niet waar ik was of waar ik heen moest. Op de weg kon ik me niet echt concentreren, niet dat echt hoefde. Steeds dacht ik weer aan die mysterieuze jongen van op het vliegveld. Wie was hij? En waarom kwam ik hem overal tegen?
Er was iets met hem, iets dat ik niet kon thuis brengen. De hele rit zat ik zo te staren door de raam naar het mistige landschap dat voorbij schoot. Het enige wat ik zag waren zijn blauwe ogen.
De man moest twee keer herhalen wat hij zei voor ik het begreep. We waren er. Het kleine wit geschilderd huisje waar ik nu voorstond was het mijne. Ik stapte vol moed naar de voordeur toen ik plots besefte dat ik geen sleutel had. De man was onder tussen ook verdwenen. Daar stond ik dan, voor mijn eigen huis zonder sleutel. Bijna barste ik in tranen uit, maar dan merkte ik plotseling een schim in de reflectie van de verduisterde ramen op. Het was weer die jongen. Hij was het echt, hij had hetzelfde haar en bleke huid maar weer net iets anders. Zijn ogen waren meer zeeblauw dan het helblauw dat ik me herinnerde. Ik wou hem nog eens bekijken, maar hij was weer weg.

Plotseling zag ik iets glimmend liggen naast de bloempotten met klaprozen voor het raam. Ik raapte het op; een sleutel! Ik paste hem op de deur en die sprong open met een klik.
“Ja!” schreeuwde ik zachtjes. Binnen rook het muf, dus zette ik alle ramen en deuren open die ik tegen kwam op mijn zoektocht achter een geschikte slaapplaats. De eerste kamer die ik tegen kwam was de woonkamer. Daar stond een oude vleugelpiano. Dat instrument had me al bijna heel mijn leven geboeid, ik kon er volgens mijn oude buren prachtig op spelen. Mijn oude buren… Zij hadden zich ook tegen me gekeerd toen ik maar bleef volhouden dat ik niets met die verdwijningen te maken had.
“Oh, wat mis ik hen!” en ik barste in tranen uit.
Na mijn uitbarsting ging ik verder. De kamer daarnaast was een keuken. Deze keek uit op een verwilderde tuin. Het was duidelijk dat er hier al een lange tijd niets meer was gebeurt. Ik was blij dat ik me een half jaar geleden stiekem had ingeschreven in een plaatselijke school hier. Ik had geen idee wat ik anders nog moest doen. Ik had nog geen diploma. Dus, normaal werk vinden zou me niet lukken. Ik vroeg me af wat ze hier van me zouden vinden. Ik was niet speciaal groot of klein. Het lange, licht bruine haar paste perfect bij mijn donkere, bijna zwarte ogen. Vroeger vonden ze me maar wat eng. Tijdens het denken aan al die nare gedachten vond ik uiteindelijk een trap die naar boven leidde. Boven viel het beter mee dan ik gedacht had. Het stonk er ook, maar hier werkte de verwarming nog.
Al snel vond ik een badkamer waar ik me kon opfrissen. Ik keek eens op de klok in de hal. Als deze nog juist liep zou het 10 over 10 zijn. Ik was doodmoe, als ik geen slaapkamer vond zou ik nog zo in slaap vallen op het dikke tapijt hier boven. Ik had gelijk, een slaapkamer vond ik niet. Maar ik ging terug naar beneden. In de kamer met de vleugel stond nog een oude sofa.
Ik wist niet hoe ik er geraak was maar toen ik wakker werd, was het nog donker buiten. Plots wist ik weer waarom ik zo vroeg wakker was geworden. Ik had een nachtmerrie die ik al lang niet meer had gehad. Ik werd achtervolgd door iemand in een bos. Ik liep alsof er mijn leven vanaf hing. Ik hijgde nog wat na toen ik recht stond. Het was meer dan 24 uur geleden dat ik nog iets gegeten had. Gisteren had ik in de keuken nog wat oude droge koeken gevonden. Ik moest dringend naar een winkel gaan.
“ Welke dag is het vandaag?” vroeg ik me af. Ik keek op mijn gsm, die zei dat het vandaag 27 maart was.
“Over enkele dagen ga ik naar school,” beloofde ik mezelf, “maar eerst naar een winkel.”
Ik zocht in mijn koffer naar mijn handtas, waar mijn portefeuille in zat. Ik had nog maar 25 euro. Misschien nog meer op mijn bankrekening, maar daar kon ik niet aan. Ik vond ook nog een foto van mijn vorige school. We waren met 32 in mijn klas. Zo waren er zeker 7 in het laatste jaar.
“Hoeveel leerlingen zouden er hier op school zitten? Zou die mysterieuze jongen ook hier les volgen?” ik was verbaasd hoe dat mijn stem klonk. Normaal had ik een zachte stem, maar nu klonk die schor. Bij elk woord dat ik zei had ik het gevoel dat er met een brandende pook in mijn keel werd geduwd.
“Water,” besefte ik, “dat heb ik ook al lang niet meer gedronken.” Ik trok mijn schoenen weer aan, maar ik twijfelde of een parka meenam. Buiten was het al iets lichter geworden. Ik vroeg me af of er al een winkel open zou zijn op dit moment. Eenmaal buiten was ik blij dat ik mijn parka toch maar had aan gedaan. Het regende.
Moeizaam liep ik door tot dat ik op een grote baan uitkwam.
“Waarschijnlijk de hoofdweg,” mompelde ik.
Wat was dat? Ik dacht dat ik iets zag bewegen in het bos.
“Het zal wel een of ander beest zijn,” stelde ik me gerust. Normaal was ik nooit echt bang, maar de omgeving zorgde er voor dat ik daar toch over begon te twijfelen. Ik had geleerd om nooit alleen op weg te gaan. Nu kon ik niets anders, ik kende hier niemand. Ik besloot om deze weg te volgen tot dat ik iemand tegen kwam. Auto’s zag ik niet, of andere bewegende dingen.
Ik stopte, keek nog eens rond. De weg was echt gigantisch lang. Het deel waar ik nu stond kon ik niet zien hoe lang ik nog moest lopen of hoe lang ik al had gelopen. Ik had het gevoel dat ik bekeken werd door iets. Vlug stapte ik door. Na een lange wandeling van zeker een uur kwam ik in een dorpje terecht. Het was nog maar 7 uur in de morgen, toch waren er al mensen op weg naar hun werk of school. In het midden van het dorpje lag een verlaten kerkje met bijpassend kerkhof. Het verbaasde me dat het zo goed onderhouden leek. Ik draaide me om, ik had weer dat gevoel dat ik bekeken werd.
“Er is echt niets om je van aan te trekken,” sprak ik mezelf moed in. Ik moest nog even doorzetten, dan kon ik iets eten. Naast de kerk stond een groot gebouw.
“Het gemeentehuis,” zei ik zonder dat ik het wist. Het zag hier eigenlijk allemaal een beetje vervallen uit. Het contrast tussen de rest van het dorp was lachverwekkend. Het kerkje was kraaknet en het gebouw waar ik voorstond was kompleet verwaarloosd. Ik liep nog wat verder door. Ik kwam op een pleintje met rechts een groot bord met ‘Welkom in Myths Fall’ op. Recht over het plein was een klein winkeltje dat er nog redelijk bewoond uitzag. Ik stapte er op af, maar iets in mij zei dat ik niet rechtstreeks over het plein moest lopen.
“Ik ben gek aan het worden,” dacht ik bij mezelf, “eerst praat ik tegen mezelf en nu hoor ik ook al stemmen in mijn hoofd!”
Maar ik gehoorzaamde het gevoel toch, het was hetzelfde gevoel dat me vertelde dat ik naar hier moest komen. In het winkeltje brandde een zwak peertje. Een vriendelijke juffrouw hield de deur voor me open.
“Bedankt,” zei ik met een gesmoorde stem.
“Graag gedaan, ik ben Lena,” zei zij met een opgewekte stem op haar beurt, “waar woon je? Ik heb je nog nooit gezien.”
“Ik woon nu in het huisje van mijn stieftante op het einde van de grote weg daar,” antwoordde ik. Ik maakte met mijn hand een beweging vanwaar ik vandaan kwam.
“Ja, ik dacht al zoiets, ga jij ook nog naar school?”
Steeds als ze iets zei knikte ze met haar hoofd.
“Zie je,” mompelde ik weer, “iedereen heeft wel een rare tic. Ik hoor stemmen en zij daar knikt heel de tijd.”
Lena keek verbaast op naar buiten. Het regende nog steeds, meer kon ik niet zien. Ik draaide me om, en waar ooit Lena had gestaan was nu een lege plek. Ze had niet eens mijn antwoord afgewacht. De vrouw vroeg achter de toonbank of ze me kon helpen met iets.
“Hebt u nog brood?” vroeg ik beleefd. Ze keek me even aan alsof ik vleugels op mijn rug had. Ik voelde even aan mijn rug voor de zekerheid.
“Nee, nog geen vleugels,” merkte ik op.
“Hebt u nog brood?” vroeg ik nogmaals. Ze keek nog eens op, en antwoordde vlug:
“Ja, dat heb ik nog wel. Wat wil je hebben? Wit, grof?”
Ik was even verschoten van haar stem. Ik had me een schrapende stem van een grootmoeder verwacht, maar neen. Deze stem was gefluister en klonk bijna als gezang.
“Een wit, alstublieft,” antwoordde ik wat geschokt. Hopelijk viel het niet op.
“Weet u of er ergens fietsen verkocht worden?” Ik moest toch terug thuis geraken, of op school.
“Alsjeblieft, dat is dan 1,95 euro. En fietsen? Sorry, maar dat ken ik niet” antwoordde ze onverschillig. Ik schrok van haar antwoord. Een fiets niet kennen leek mij onmogelijk. Met het brood onder mijn arm liep ik dan maar weer naar buiten. Op het plein stonden nu enkele mensen. De meeste in groepjes, andere liepen gewoon door. Naast het winkeltje waar ik net uit kwam, stond een bank. Ik keek eens binnen, het zag er net zo verlaten uit als alles hier. Verder rond het plein vond ik nog een kruidenierszaak, een drogist en een klein doe-het-zelf zaakje. In het laatste ging ik binnen, op hoop van zegen opzoek achter een fiets.
Binnen begroette een oude man me. Ik keek wat rond en merkte dat het tevergeefs zal zijn. Plotseling stond de man naast me.
“Wat zoek je?” vroeg hij vriendelijk.
“Een vervoersmiddel om naar huis te geraken en naar school,” antwoordde ik wat moeilijk.
“Had je al iets in gedachte?” vroeg hij al iets minder vriendelijk. Dat veraste me wel.
“Een fiets of zo…,” zei ik vastbesloten.
Hij kneep zijn ogen dicht. Toen hij zijn ogen weer opende, keek hij me niet aan. Hij zei snel dat hij dat niet had, maar nog wel een paar skeelers. Ik kreeg ze zomaar voor niets mee. Hij had nog steeds die blik in zijn ogen. Ik was blij toen ik weer buiten was. Ik deed mijn skeelers aan. Een wonder dat ze pasten. Ze leken vreselijk oud. De wieltjes waren nog van metaal en piepten toen ik rechtstond. Nog steeds met mijn brood onder de arm en mijn gympen in mijn hand ging ik opzoek achter het huisje.
Na een kwartier was ik er al. De hoofdweg ging bergafwaarts. Deze keer had ik wel een sleutel. Eenmaal binnen had ik het koud, de verwarming werkte nog niet in dit gedeelte van het huis. Ik ging rechtstreeks door naar de keuken waar ik mijn brood achter liet en mijn skeelers. Snel rende ik de trap op, mijn zoektocht verder zettende. Naast de badkamer was een kleine inloopkast.
“Handig,” dacht ik bij mezelf, “kan ik hier mijn kleren bij hangen.”
Aan de overkant van de hal waren nog 3 deuren. De eerste was een kamer met een wasmachine en struikplank in, de tweede leidde naar de zolder en de derde was een slaapkamer. Daar stond een uitnodigend kingsize bed. Ik was nog steeds wat uitgeput van mijn ochtend wandeling.
“Ik denk dat ik eerst nog wat ga eten,” zei ik, “daarna kruip ik in bed.”
Al geeuwend liep ik de trap af naar mijn koffer. Nog met een droge boterham in mijn hand liep ik de trap weer op, nu wist ik waar ik moest zijn. Het laatste dat ik nog weet is hoe mijn half bevroren lichaam de warme dekens raakte. Ik sliep.

Ik werd wakker met een hongerig gevoel. Maar nu wist ik dat er brood was. Ik strompelde uit het bed en bekeek mezelf in een grote wand spiegel in de hal. Mijn haar zat vol met klitten en hing in mijn gezicht. Ik plakte ook nog eens van het zweet. Weer die nachtmerrie. In de badkamer maakte ik een lekker warm bad klaar en zocht naar een shampoo voor mijn haar. Ik vond in een van de kastjes nog een oud stuk zeep en een paar handdoeken. De shampoo die ik vond moest ik meteen weer weggooien. Hij was helemaal beschimmeld!
In mijn koffer vond ik nog een van mijn favoriete shampoos. Mama had blijkbaar nog van alles hier in gestoken. In de hal was de klok aan het luiden het was net 8 uur. Ik had dus al mijn slaap in gehaald. Vandaag was het zaterdag, dit weekend nog volhouden en maandag naar school. Ik had nog geen flauw idee waar deze zich bevond. Dat was mijn opdracht voor morgen; zoek de school. Vandaag was het nog verder het huis onderzoeken. Ik was nog niet op de zolder geweest. En de verwarming beneden moest ik ook nog proberen te maken. Toen ik in bad stapte was ik weer aan het denken. Waarom was iedereen toch zo onvriendelijk als ik over fietsen of nog algemener, hoe ik me moet verplaatsen? Waar keek die Lena naar in de bakker? Is er iets mis met me?
Na mijn welverdiende bad was ik helemaal terug opgeladen. Beneden was het nog steeds koud maar daar trok ik me niets meer van aan. In de keuken hing er een boiler, die stond gewoon niet meer aan gesloten.
“Hoe moet ik dat nu weer maken?” vroeg ik me af, ”eerst deze eruit, dan deze daar tussen, ja zo moet het kloppen.” Ik drukte hem aan en ik voelde het al warmer worden. Geweldig, zo kon ik ook in mijn T-shirts hier beneden rond lopen. Ik begon met de keuken onder handen te nemen. Ik had gisteren bij de wasmachine een bezem en een emmer met vodden gevonden, deze kon ik best gebruiken. Na enkele uurtjes blonk de keuken als nieuw. De koelkast werkte nog, dat betekende dat ik morgen ook nog even langs de kruidenier moest passeren voor vlees.
Ik vond dat ik wel een pauze verdiende, dus ging naar de vleugelpiano en begon wat te spelen. Ik merkte dat dit een goed onderhouden piano was. Elke noot die ik speelde klonk hemels. Ik raakte zo in mijn spel op dat ik de tijd uit het oog verloren was. Ik had honger, dus ging nog maar weer een droge boterham eten met wat water uit de kraan. Het water smaakte wat roestig.
“Het moet gewoon nog wat doorlopen,” zei ik toen ik het bijna moest uitkotsen,” het is al lang niet meer gebruikt.” Ik besloot om nog wat verder te spelen op mijn prachtig instrument. Ik speelde alle liedjes die ik kende.
Ik werd wakker met mijn gezicht op de piano, ik had de toetsen in mijn gezicht staan. Het was een grappig gezicht, dus besloot om er niets aan te doen. Het was zo lang geleden dat ik nog eens gelachen had, ik miste het geluid. Ik trok andere kleren aan en mijn skeelers. Ik wist dat dit iets moeilijker zal gaan dan gisteren, dit was berg op. Ik neuriede een liedje dat ik gisteren gespeeld had. Daardoor lette ik niet zo goed op, merkte ik niet dat ik bekeken werd door een paar prachtige blauwe ogen.
Op het pleintje was het drukker dan de eerste keer dat ik hier was. Ik ging meteen naar de kruidenierszaak. Ze hadden er nog voorverpakte pakken vlees en kaas. Ik sloeg meteen een voorraad koeken en muslirepen aan. Die bleven langer goed. Toen ik klaar was, was ik 10 euro lichter. Het werd tijd dat ik stilletjes aan een bankautomaat vond. Straks kon ik niets meer kopen. Met mijn rugzak met de charcuterie in op mijn rug, ging ik opzoek naar de school. Ik vond hem al snel. Je kon het grote gebouw niet missen. Naast het parkje naast het plein lag het. De plaatselijke school van Myths Fall was niet groter dan één campus bij mij thuis. Ik ging eens kijken binnen. Ik kwam uit op het secretariaat waar een vrouw me begroette. Ik stelde me voor en ze bekeek me even, maar gaf toch het lessenrooster. Ik zou nog een maand hier zitten, misschien langer. Ik werd bij de zesde klas geplaatst. Morgen moest ik gaan, ik wist niet waar ze het nu overal over hadden tijdens de lessen. Maar ik was altijd al een slimme leerlinge geweest. Zou die jongen in mijn klas zitten? Ik moest dringend eens wat opzoeken over deze omgeving. Ik begon nu wel te beseffen wat ze bedoelden met de rare bewoners. Ze waren in ieder geval niet normaal.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen