Deel 2
Ik deed niks meer. Ik liet het besturen van de winkel over aan een van de jongens van het personeel, die dat prima deed. Ik zelf zat in een hotel, want ik kon niet in het appartement blijven waar Fred en ik woonden. Er was te veel dat me herinnerde aan zijn afwezigheid.
Bovendien was de woning boven de winkel, waarvan de naam steeds pijnlijke herinneringen opriep. Herinneringen die ooit gelukkig waren geweest, maar nu enkel nog zorgden dat mijn ogen prikten. En ik wilde niet huilen, want er was geen reden voor. Fred was niet dood, dat kon niet.
En toch was het zo, waardoor de naam van de winkel nu totaal niet meer klopte. “Tovertweelings Topfopshop,” gaf het opvallende bord boven de ingang aan. Maar ik kon toch geen tweeling zijn in mijn eentje? Misschien moest ik de naam maar veranderen in “Toverenkelings Topfopshop.”
Maar dat deed ik niet. Want Fred was niet dood.
De winkel was niet het enige dat ik verwaarloosde. Ik lag hele dagen roerloos op het bed, en liet niemand binnen behalve de roomservice die af en toe wat eten bracht, waar ik nauwelijks van at. Al mijn familieleden en vrienden kwamen langs, en probeerden met me te praten, maar ik gaf alleen antwoord als ze zich begonnen af te vragen of ik nog wel leefde. Mijn moeder, vader en Angelique kwamen elk minstens één keer dagelijks langs, maar nooit tegelijk. Ook Percy kwam erg vaak, en ik denk dat hij zich schuldig voelde over Freds dood. Maar ik was dus vrijwel nooit alleen.
En toch lag er een dikke deken van eenzaamheid over me heen, waar niemand doorheen drong. Het was als een eierschaal, en ik was het kuikentje. Maar ik groeide en groeide, en de schaal wilde niet breken. Ik zou platgeknepen worden als ik niet snel vrij kwam.
Mijn moeder had net haar elfde poging binnen één week gedaan om me uit mijn kamer te lokken, toen een andere stem door de deur drong. ‘George?’
‘Harry?’ stelde ik verbaasd vast.
‘Ja, dat ben ik. Mag ik binnen komen?’
Ik aarzelde even, maar kwam toen toch traag overeind en draaide het sleuteltje om, waarna ik de deur opende. Ik kon De Jongen die Overleefde - twee keer, inmiddels - natuurlijk niet op de gang laten wachten. Bovendien wist ik dat Harry zich niet huilend in mijn armen zou werpen, zoals mijn moeder zou doen als ik haar de volgende keer zag zonder deur tussen ons.
Harry schrok waarschijnlijk van mijn uiterlijk, dat moest eigenlijk wel, maar hij liet niks merken. Hij kwam binnen en ging op een van de verschrikkelijke gekleurde, harde stoelen zitten. ‘Hoe gaat het?’ vroeg hij gewoontjes.
‘Prima hoor,’ antwoordde ik, net zo alledaags. Ik liet me op de bank zakken. ‘Een beetje eenzaam, maar verder is alles goed.’ Er viel een stilte, waarin Harry me heel precies in zich op nam. Voor een van de eerste keren in mijn leven voelde ik me ongemakkelijk, dus vroeg ik, veel te laat en ongeïnteresseerd; ‘En met jou?’
‘Met mij gaat het niet zo goed,’ antwoordde hij, tot mijn verbazing.
‘Echt? Wat scheelt eraan?’
‘Het is niet iets fysieks hoor, niet iets waarvoor ik naar de dokter moet. Hoewel het soms wel bijna zo voelt. Maar ik geloof dat ik ongeveer hetzelfde heb als jij; ik mis mensen die ik eigenlijk om me heen wil hebben, maar die niet meer terug zullen komen.’ Het liefst wilde ik Harry nu weer over de drempel gooien en de deur voor zijn neus dichtslaan, maar ik had dit kunnen verwachten. Natuurlijk spande hij samen met alle anderen. En waarschijnlijk voelde hij zich schuldig over wat mij was overkomen, want hij was zo iemand die alle schuld altijd op zichzelf probeerde te schuiven. Een edele Griffoendor. Ik leek nu meer op een laffe Zwadderaar. Maar eigenlijk was dat ook geen goede beschrijving van mijn houding, want Zwadderaars wilden altijd kostte wat het kost zelf overleven. Ik had mezelf al lang opgegeven.
‘Harry -’ begon ik onwillig, maar hij onderbrak me.
‘Het was leuk even met je te hebben gepraat, George.’ Ik keek licht verbaasd toe hoe hij opstond en naar de uitgang van de kamer liep. Normaliter was ik waarschijnlijk veel verbaasder geweest, of had ik er grapjes over gemaakt, maar ik kon sinds het einde van de Tweede Tovenaarsoorlog bijna geen emoties meer voelen, en grapjes had ik al een eeuwigheid niet meer gemaakt.
‘Ga je al?’ vroeg ik dus, futloos.
‘Ja. Ik kwam eigenlijk alleen even langs om je te vertellen dat Fred morgen officieel wordt begraven. Er is eindelijk tijd voor de ceremonie. Om twaalf uur, op de begraafplaats in Zweinsveld. Doei.’ Hij liep snel de deur uit, en sloot die achter zich. Ik liet me languit op de bank zakken. Volgens mij was Harry bijna net zo verknipt als ik. Hij zat ook enorm met alles wat er was gebeurd, en kon dat niet gemakkelijk achter zich laten. Op een vreemde manier gaf dat me een goed gevoel te weten dat ik niet de enige was die zich raar gedroeg.
Maar Harry zou er vast wel weer boven op komen, want hij had al heel veel doorstaan. Of ik deze depressie ooit nog zou wegdringen betwijfelde ik heel erg.
Toen dacht ik aan de boodschap die hij had overbracht, en omsloot de duisternis en eenzaamheid me weer. Ik had nooit verwacht dat je iemand zo erg kon missen, maar blijkbaar was het wel mogelijk.
Reageer (23)
wow wat vreselijk mooi geschreven!
1 decennium geledenEcht zielig:|
Het is zo zielig voor George!
1 decennium geledenSuper mooi geschreven!
Snel verder!
Het is zo zielig voor George, maar ik vind dat hij er echt weer boven op moet komen. Het was weer heel mooi geschreven! <3
1 decennium geledenJe hebt me echt aan het wenen gekregen(huil), Fred mocht niet doodgaan, Lupos, Tops, Sirius, allemaal zijn ze voor hun tijd gestorven door die stomme loserdooddoeners Ik vind het allemaal zo zielig!
1 decennium geledenAls ik ooit James Phelps zie spring ik op hem af, sla ik mijn armen om hem heen en roep ik de hele tijd: 'Fred is niet dood, hij leeft nog! Hij leeft nog!' Echt, dat zie ik mezelf nog doen hoor.
Ga alsjeblieft snel verder met dit verhaal <3
Zo zielig!
1 decennium geledensnel verder!
Kan je hier geen story van maken?