De ontmoeting
Mijn leven was geen lolletje. Ik was een dief. Ik ging elke avond stelen. De hele wereld vreesde mij. Door dit vak ontmoette ik ook hem. De man van mijn dromen. Hij is een premiejager. Iemand die op mensen jaagt die door de politie worden gezocht.
Ik was 21 jaar. Ik was een meesterdief. Deze nacht zou ik de juwelen van madame Bouvarie stelen. Die juwelen bezaten edelstenen die een miljoen euro waard waren. Madame Bouvarie hield zo veel van haar juwelen dat ze ze wilde tentoonstellen. De politie wist dat ik van glimmende dingen hield en dat ik mijn slag zou slaan, dus hadden ze iets geregeld. De politie heeft al z’n 5 jaar geprobeerd mij te pakken. Wat de politie vandaag had geregeld voor mij was een premiejager. Hij was goed. Deze man had al heel veel van mijn collega’s te pakken genomen, maar mij zou hij nooit krijgen. Ik was helemaal in het zwart gekleed en liep de straat in die grensde aan de straat van madame Bouvarie huis. Ik zag over politie en een sportwagen. Ik huiverde. Ik wist dat hij er was, maar hij zou me niet te pakken krijgen. Om de tuin van madame Bouvarie lag een muur. Ik gooide een touw over de muur en glipte over de muur. Ik vond het verbazend makkelijk gaan. Ik had wel wat meer moeilijkheden verwacht. Meestal als het zo gemakkelijk ging, zat er altijd iets achter. Ik keek met me infrarood-bril of ik iemand zag. Dat was niet zo! Dit maakte het alleen maar angstaanjagender. Ik sloop door de schaduw naar het huis. De deuren zaten pot dicht. Ik zuchtte. Al die brave mensen dachten dat ze met gesloten deuren dieven konden tegenhouden. Ik vond dat zo dom. Ik pakte mijn speld. Deze speld had ik zelf gemaakt. Ik kon daarmee alle deuren mee openmaken. Er klonk een zacht klinkje door de nacht. Ik glimlachte. Ik deed de deur open en en liep zachtjes naar binnen. Het was donker. Ik deed de infrarood-bril op. Er was weer niemand! Ik liep voorzichtig naar voren. Ik zag de juwelen liggen. Ze lagen onder glas. Ik pakte mijn diamantenring van één van mijn vorige klussen. Het zijn echt ongelofelijke dingen. Je kunt er van alles mee doen, ook door glas snijden. Ik sneed een gat in het glas. Snel haalde ik daarna de juwelen eruit en deed ze in mijn tasje. Ik had al van te voren het alarm uitgezet. Ik liep achteruit en boste tegen iemand op. Mijn hart stond stil. Ik deed mijn armen naar achteren, pakte de genen die achter me stond en smeed hem over mijn schouder. Ik deed het allemaal heel snel, zodat hij niks kon doen. Ik voelde dat het een hij was door het gewicht en grote. Een vrouw kon nooit zo zwaar en groot zijn. De man kwakte op de grond en ik hoorde iemand kreunen. Ik keek door mij infrarood-bril wie het was. Het was een politieagent. De alarmbellen begonnen bij mij te rinkelen. Hoe kwam hij hier binnen. Opeens voelde ik een koude lucht langs me glijden. Ik keek om. De deur stond open. In de deuropening kon ik hem. Het was een gespierde man met sluik zwart haar. Hij had een enorme sigaret ik zijn mond en een geweer op zijn rug. Hij moest z’n 25 zijn. Hij keek me met een brede grijns aan. Ik was in de val gelopen. Hoe stom kon ik zijn. Het was ook allemaal heel gemakkelijk gegaan. Hij zei: ‘Zo meisie, geef je over. Het huis is omsingeld. Je kan nergens heen.’ Ik wist niet wat ik moest zeggen. Wat een bluf. Ik zei: ‘En waarom denk jij dat ik me ga overgeven? En als ik me overgeef, als, wil ik wel eens weten wie dat zegt.’ Ik giechelde. ‘Ik ben Alexander Greco. En wat is uw naam, madame?’ Ik schudde mijn hoofd. Dit was gewoon te belachelijk voor woorden. ‘Mijn naam is Susana Rossini.’ Hij knikte. Ik liep naar achteren. Ik fluisterde: ‘Denk maar dat je me te pakken krijgt.’ In het midden van de kamer blijf ik staan. Alexander had nog niet bewogen. Hij dacht zeker dat ik geen kant op kon. Dat was niet zo. Ik had in die 5 jaar dat ik dief was geleerd, dat er in een huis van een rijkaard altijd een geheime gang was. Ik wist waar de geheime gang zat. Ik het dit huis van te voren helemaal onderzocht. Ik was zelfs kamermeisje geweest. Ik stond op het luik. Ik keek Alexander aan. ‘Ik hoop dat we elkaar nog eens zien.’ Zijn ogen werden groot en sprong naar voren. Ik lachte en sprong. Het luik dat onder mij zat viel met een klap open. Ze hadden nog een veilingmaatregel er bij gedaan. Als het luik open ging kwam er rook uit de randen van het luik. Geweldig! Niemand zag je dan in het luik verdwijnen. Ik gleed door een tunnel. Het laatste wat ik hoorde was gevloek. Die Alexander was toch niet zo goed als hij dacht. Een overwinning voor mij!
Reageer (1)
Verder?
1 decennium geleden