De reis naar de Zon en de Maan
Dagenlang is er al het gevoel alsof je in een kooi gezet bent, geen kooi van hout, of van ijzer. Nee, het is een levenskooi. Het is al weken donker, alsof de zon opgebrand is. Het is koud, zo koud dat je zou denken dat het sneeuwt, maar het sneeuwt niet, noch regent het. En de lucht is beklemmend. Alsof er elk moment iets uit de lucht kan springen om met je te spelen, het iets is wel iets jongs, waardoor ze veel leuke dingetjes uitproberen. En vluchten? Dat woord bestaat niet.
"Maar gelukkig zitten wij hier gezamenlijk in een warm knus hol. Het vuur hoog opgestookt. De geur van hooi met ingetrokken bier zweeft om ons heen en bedwemelt ons. En om ons heen zien we dronken lui die dagelijks naar dit herberg gaan om zichzelf te bezatten. Wij gaan ons niet bezatten kinders, wij gaan luisteren naar een verhaal. Maar wel één ding, laat het hooi naast het ruiken naar bier, niet ook nog naar kwijl ruiken. Dus mondjes dicht."
Op een avond, werd Derbrír wakker, al lag hij al wakker en wist hij nog niet eens of het avond is. Er is geen zon meer, waardoor het altijd nacht blijft, en de nachtjagers geen slaap meer krijgen omdat dat iets tegen hun natuur is. Derbrír is zelf ook een nachtjager, geen slechte, geen goede. Hij staat op zich zelf, en daar is hij trots op. Alsof hij alle touwtjes in handen heeft. Maar de laatste tijd heeft Derbrír ook wel beseft dat dat niet zo is, en raakt gefrustreerd. Er staat namelijk iets boven hem, een onnatuurlijke kracht. Ook staan de nachtjagers niet meer bovenaan in de in de keten van de sterkste wezens. Ze worden niet meer als angstaanjagend gezien. De “zonder naam” is bevreesder. En eigenlijk mag je hun nog niet eens zo noemen. Hun zijn zo gevaarlijk dat hun te vergelijken zijn met een vloek. De gevreesde vloek! Daarom noemen we ze: Hun. De gevreesde Hun.
Hun die onverwachts uit de lucht komen springen, meester over het geluid, meester van onzichtbaarheid en meester van de tijd. Alleen waar Hun geen macht over hebben, is het innerlijke gevoel. Ze stralen iets uit, waardoor mensen al gealarmeerd worden voordat er iets gebeurt. Maar voor de mensen is het dan al te laat wanneer ze voelen dat Hun er zijn. En zullen niet meer kunnen ontsnappen. Maar Derbrír is een nachtjager en nachtjagers zijn van nature ook sterk. De nachtjagers hebben een bouw wat lijkt op die van een mens, wat wij zijn. En de bouw van een elf. Maar de mensen en elfen hebben grotendeels van nature een wit huid, de nachtjagers niet. De nachtjagers zijn grauwig, kameleons in het donker. Wat ik eerder ook al vertelde is dat nachtjagers overdag slapen en ‘s nachts gaan jagen. Dit is omdat de Nachtjagers op één of andere manier direct in slaap vallen wanneer er ook maar een klein straaltje zonneschijn op hun huid komt. Zonder waarschuwing, vallen ze in slaap, en voor buitenstaanders lijkt het alsof het standbeelden zijn met een vredig lachje. Daarom ook dat de nachtjagers zich hoog in de bomen nestelden wanneer het dag werd. Zodat hun geen prooi konden worden van mensen of andere organismen die op de grond leefden. De mensen en de anderen waren ’s nachts bang voor de nachtjagers, en andersom. Dat zorgt natuurlijk niet voor goede banden. De slimmeriken onder ons zullen nu denken: “Maar dan zijn de mensen dus nu: en bang voor de Hunnen en de nachtjagers?”. Dat is dus niet meer zo, de mensen kregen andere zorgen. Hun zijn nog veel gevaarlijker, en ook kan er geen graan meer verbouwd worden voor hun brood, en daardoor slinkte al heel snel de voedselvoorraden totdat er nog zo weinig was, dat er zelfs te weinig was voor de muizen zelf. Daarom dat de nachtjagers met rust werden gelaten.
Maar er moest dus iets gebeuren, het kon niet zo langer meer doorgaan. En Derbrír besloot op pad te gaan. Op zoek naar het bron der Levens. Het bron der levens is iets, wat alleen de Zon en de Maan kan snappen, verder niemand. Het bron der levens en de zon en de maan zijn namelijk nauw met elkaar verbonden. En misschien, besloot Derbrír: “Kan ik eindelijk er voor zorgen dat ik mijn slaap terugkrijg.” Nachtjagers staan namelijk heel erg op zich zelf, en denken alleen maar aan zich zelf. Maar Derbrír is niet de ergste, en dacht er meteen achter na: “Al moet ik dan wel weer elke dag in de bomen gaan klimmen.”
16 dagen lang bewoog hij zich als een kameleon door het schemer en de mist. Het mist, de absorptie van elk geluid en warmte. Hij daalde af in de laagste dal, en besteeg het grootste berg. En sloeg meermaals een wesp dood die eens nachtjagersbloed wilde drinken. De reis drukte zwaar op Derbrír, het constante gevoel alsof Hun ineens uit een struikje konden springen met de slogan: “Boeh, heb je nog een laatste wens? Ja? Pech gehad dan”. Maar dat gevoel van steeds belaagd te kunnen worden, en ook dat hij niet wist waar hij moest zijn, maakte hem al snel oud. Zijn zwarte haar doortrokken met grijze haartjes, terwijl hij nog maar 9 jaar oud was. Nachtjagers leven tenslotte maar 30 jaar, mits ze gezond blijven. En ook zijn gezicht begon te tekenen met diepe fronzen, van alles waar hij over na dacht. “Waarom zou ik niet snel verlost willen zijn van al dit gedraal? Waarom ga ik niet op een heuvel staan en schreeuwen: STELLETJE LAFFE HONDEN ZONDER NAMEN, KOM ME HALEN DAN EN LAAT ZIEN HOE STERK JE WEL NIET BENT! Maar wat zou me dat eigenlijk helpen… behalve dat ik dan niet naar het 2e leven mag…” Uiteindelijk besloot Derbrír dat dit alles niet hielp en besloot deze gedachten uit zijn hoofd te zetten. Hij moest een doel halen: het bron vinden. En dat zou niet werken als hij zo ging denken. “nooit opgeven” zij zijn vader altijd. En besloot dus dat hij dat ook niet zou doen. Zijn vader zou ook hetzelfde hebben gedaan als Derbrír. Helaas stierf hij al toen zijn zoon 6 werd.. 3 jaar geleden. De moeder van die zoon stierf 10 dagen later aan verdriet. Toen Derbrír aan zijn ouders dacht besefte hij dat hij zijn bloedlijn zou moeten voortzetten, en besloot dat ook als doel te zetten. “seks, slapen, seks, eten” bedacht hij, “klinkt best goed eigenlijk”. En zette koers naar het laatste plek waar het bron kon zijn.
5 dagen later over de 16 dagen kwam hij in “Eléondíor”, de plaats van de sterren. Eléondíor is een bos met loofbomen. Maar het waren geen loofbomen zoals mensen ze graag zien, met groene bladeren. Nee het waren bladeren met een onbeduidend kleur, je zou ze haast als zilver willen beschrijven, maar dat was het ook niet. Het was ook geen grijs. “De fabel bestaat dan ook uit de suggestie dat de bladeren sterrenstof zijn” dacht Derbrír. “Vandaar dat al die mensen; vooral degenen die denken dat ze slim zijn, steeds in de bomen klimmen om een blaadje ongeschadigd er uit te kunnen halen, maar die zogenaamde slimmeriken beseffen niet dat ze zo het blaadje doden, en dus beschadigen, stelletje handigerds ook” vulde Derbrír zijn gedachten cynisch aan. Maar je kan alleen maar in het diepste kern van Eléondíor komen wanneer je een pure overtuiging hebt, en dat had Derbrír.
Je moet beseffen dat wanneer je in het bos bent, je het gevoel voor tijd verliest. Je ziet alleen maar grote bomen treurig op je neerkijkend. En ook de bladeren hingen er bij alsof ze geen levensinhoud meer hadden, ergens logisch omdat ze niet meer konden werken, want er was geen zon meer. Al die treurigheid kwam ook terecht bij de volhoudende reiziger, en zijn haren werden grijs vermengd met een beetje het kleur van de sterrenstof, hoe dat is eigenlijk een raadsel. Maar ergens logisch als je doorzettingsvermogen combineert met twijfels, treurigheid, angst… en de atmosfeer zelf.
Maar zijn dappere doorzettingsvermogen bracht hem ineens naar een plek waar de loofbomen ineens een andere kleur hadden. En besefte dat hij in een ander plaats terecht was gekomen, een plek dat nog nooit eerder een naam heeft gekregen. En plek met bomen die afwisselend een haast goudachtige kleur hadden en een parelwitte kleur. En zo besefte Derbrír dat hij eindelijk zijn plaats van bestemming had bereikt. Eindelijk na 21 dagen was hij er. “Maar waar is de bron? Het enigste wat ik zie zijn bomen met verschillende kleuren dan eerst. De sterren; de maan en de zon, is het leven. Maar waar is de bron!?” Dacht hij vertwijfeld en speurde het hele gebied af tot hij weer in Eléondíor kwam en liep weer terug. “Zon, Maan, Waar bent u? Ik heb u nodig!” riep hij uit. Maar hoorde niks en liet zich uitgeput op het grond zakken. En zei stamelend en vertwijfeld zonder over formaliteiten te denken: “waarom heb ik dit verdiend? Het enigste wat ik wilde was Slapen.. meer niet. Het leven is verstoord. Waarom laat u zich niet meer zien zon? Wij hebben u nodig. Hun overheersen de wereld. Mensen kunnen geen gewassen meer verbouwen. Wij kunnen zo niet meer leven. Waar bent u!? Alsjeblief doe wat!” En viel weg in een droomloze slaap, althans kan je het zo wel noemen? Het is alsof er een deken over je gelegd wordt, dat je niks meer kan waarnemen, en denken.
Maar ineens kwam er een stem door het deken wat zei: “je hebt gehoord, en je wens wordt vervuld, er is lang gewacht op dat er eindelijk iemand het doorzettingsvermogen had om een lange reis te kunnen maken. Het enige wat er is, dat je maar half beloond zal worden. De zon zal wederkeren, en er zal iets met jou gebeuren.”
“Zo kinderen… jullie konden blijkbaar niet aan jullie afspraak houden en nu ruikt het hier naar iets meer dan bier. Toch zal ik het maar als een compliment opvatten…”
“Heer de verteller… zou ik u misschien een vraag mogen stellen? Waarom draagt u altijd een monnikenkap?”
Reageer (1)
Wow, echt mooi!
1 decennium geledenx