Foto bij Deel 1

De Slag om Zweinstein was voorbij. De “goeden” hadden gewonnen. Voldemort was dood en Harry Potter leefde nog.
Dus waarom voelde ik me dan niet goed? Sterker nog, waarom voelde ik me nog slechter dan hiervoor, toen het er alle schijn naar had dat Voldemort zou winnen en zijn dictatorschap dit keer, bij zijn tweede poging, wel zou kunnen doorzetten?
Ik wist het antwoord wel, maar wilde het niet onder ogen zien. Ik wilde niet geloven dat het waar was, want het was niet mogelijk. Ónmogelijk. Impossible. Unmöglich, zoals een Duits dreuzelmeisje ooit had gezegd toen ik haar handtas in een rat had veranderd. Net zo ongelovig als zij toen reageerde stelde ik me nu op tegenover wat er was gebeurd.
Maar hoe hard ik het ook probeerde te ontkennen, het was wel waar, en daar zou ik niets aan kunnen veranderen. En ik voelde me nu zo verschrikkelijk omdat ik ondanks alle vreugdevolle roepen van overwinning en zegevierende tovenaars toch had verloren. Ik was alles kwijt. Mijn wereld. Mezelf. Hij had alles meegenomen.
Niet Voldemort, maar Fred. Fred was dood. Hij lag in de Grote Zaal, waar we vroeger een keer een voedselgevecht hadden ontketend. En ik lag niet naast hem, maar ik zat op de grote trap in de hal van Zweinstein. Ik was niet dood, hoewel ik dat wel hoorde te zijn. Dat wel wílde zijn.
Wanhopig greep ik met mijn handen mijn haar vast, terwijl mijn ellebogen op mijn knieën steunden. Ik ademde diep in en uit, maar het hielp niet. Ik begon steeds sneller adem te halen, tot ik bijna hyperventileerde.
Fred en ik werden altijd als één gezien. Als sinds we geboren waren, waren we altijd samen. Iedereen verwisselde ons altijd, en we zaaiden zelfs expres verwarring. Nu was dat afgelopen. Niemand zou me ooit nog met hem verwisselen. Ik was alleen.
Officieel was Fred de enige die was omgekomen, maar het voelde alsof hij de helft van mij met zich mee had genomen. En hoe kon dat ook anders? Wij waren tenslotte onafscheidelijk, en we zouden elkaar nooit in de steek laten.
Maar dat was nou precies wat we net hadden gedaan.
‘George?’ vroeg een zachte, lieve stem.
Ik keek niet op, maar trok nog iets harder aan mijn haar. Het deed pijn. Dat voelde goed, en het leidde me af. Misschien kon ik zo wel mijn hersenen eruit trekken, aan mijn haar. Zonder brein zou ik dood gaan, en dat was het enige wat ik op dit moment wilde. Met heel mijn hart.
‘George, ik weet hoe moeilijk het voor je moet zijn. Ik heb zelf ook dierbaren verloren,’ ging de stem verder, maar ik probeerde er niet naar te luisteren. De persoon die erbij hoorde kwam dichterbij. Volgens mij ging ze naast me zitten. Opeens voelde ik een hand op mijn rug, die voorzichtig op en neer ging. Ze aaide me, probeerde me op mijn gemak te stellen. Tevergeefs. Ik zou me nooit meer op mijn gemak voelen.
‘Kijk me aan,’ beval ze, hoewel het bijna smekend klonk. ‘George, het is verschrikkelijk wat er gebeurd is. Je moet het eruit laten. Je moet huilen, openlijk laten merken dat je verdriet hebt. Zo krop je het alleen maar op.’
Ik kon het niet meer aanhoren, en het blokkeren van haar toenaderingspogingen was ook mislukt. Ik ging met een ruk recht overeind zitten, waardoor haar hand geschrokken van mijn rug gleed en ze hem snel op haar schoot legde. Ik keek haar emotieloos aan. ‘Angelique.’ Ik had kunnen weten dat zij het zou zijn. Angelique Jansen, het meisje uit mijn oude Zwerkbalteam waar ik ooit verliefd op was geweest. Voor dit gestoorde gevecht mijn leven verwoestte.
Wie zou me anders ook komen zoeken? Mijn familie was bij Fred, maar ik was weggeslopen om aan de zware sfeer te ontkomen. En om hem niet te moeten zien. Want zijn lichaam was veel te tastbaar, een veel te duidelijk bewijs van zijn dood. En ik weigerde dat te accepteren.

Reageer (32)

  • WildDreamer

    Wauw, dit is mooi geschreven... Ik heb zooo'n medelijden met George x(

    1 decennium geleden
  • laboum

    awwwh (H)

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen