- 6
Nog steeds onbekend persoon
Fluitend loop ik over de weg, waar nu toch niemand rijdt, terwijl ik wat steentjes wegschop met mijn gehakte schoenen. Dan ruik ik mensen. Een meisje. Een erg lekker ruikend meisje, om precies te zijn. Ik grijns. Een toetje kan er ook nog wel bij. Vrijwel meteen verander ik in de jager die ik ben, mijn prooi in de gaten houdend. Het meisje loopt een paar meter verderop, nietsvermoedend, waarschijnlijk ook op weg naar haar huis. Het is jammer dat ze daar nooit zal komen.
Met een grauw spring ik op haar en probeer in haar nek te bijten, maar ze protesteert en maait haar handen door de lucht. Door puur geluk krabt ze me met haar nagels in mijn gezicht en ik krijs. Dit laat ik niet over me heen komen. Grauwend krab, sla en schop ik haar terug, zodat er een mooie schram verschijnt bij haar mond. Er welt wat bloed op uit de wond, en ik steek mijn tong uit en lik het op. Dan ga ik naar achteren en verdwijn weer. Het meisje heeft me niet gezien – ik pak haar later wel. Ik ben niet in de stemming voor weerstand. Terwijl ik naar achteren loop, hoor ik een doffe klap, en ik zie het meisje op de grond vallen. Mooi zo, denk ik. Ze zal zich niets van dit gevecht herinneren. Ik twijfel. Zal ik dan toch…? Maar ik houd mezelf tegen. Teveel bloed is niet goed, zeg ik tegen mezelf, en ik giechel om het rijmpje.
Dan ga ik naar huis.
[RHAE]
Zachtjes loop ik langs papa, die op de bank ligt te slapen. Ik wil hem niet wakker maken. Mijn kamerdeur valt met een klap achter me dicht, en uitgeput laat ik me op mijn bed vallen. Deze avond heeft zijn tol geëist. Raar, aangezien ik amper iets heb gedaan, naast socializen en rondwiebelen op mijn hakken. Ik zucht diep en schop mijn hakken dan uit. De volgende keer loop ik wel gewoon weer op platte schoenen. Met een bevredigend geluid vallen de schoenen op de grond en ik glimlach. Dan ga ik weer achterover liggen en denk na over vanavond. Over mijn bijna-nieuwe vrienden, Bonnie die opeens zo bezorgd deed – en over Damon. Vooral over Damon. Damon, met zijn donkere ogen, zijn zwarte kleding en zijn charmante grijns. Hoe ik hem mijn nummer gaf. Hoe nonchalant hij was. En zijn ogen. Zijn ogen, die donkere ogen, waar ik in was verdronken als hij was blijven staan..
‘Rhae!’ hoor ik iemand opeens roepen. Dromerig kijk ik op, en zie mijn vader in de deuropening staan. Blijkbaar ben ik in slaap gevallen. Ik rek me uit en glimlach dan naar mijn vader. Maar hij glimlacht niet terug. In plaats daarvan kijkt hij verschrikt naar me, zijn mond geopend in een geluidloze ‘O’. Vragend kijk ik hem aan. ‘Papa? Wat is er?’ Maar mijn vader schudt alleen maar zijn hoofd en wijst dan naar de spiegel. Verward sta ik op en loop naar de spiegel. Ergens in mijn achterhoofd, merk ik dat pijn heb. Mijn gezicht doet zeer. Mijn heupen ook. En mijn hals voelt beurs aan. Maar als ik in de spiegel kijk, begrijp ik pas waarom.
Reactiegevers ook (:
Reageer (7)
verdeeeeeeeeeeeer
1 decennium geledenals jij het volgende hoofdstuk schrijft ben je ook heel lief
1 decennium geledenje schrijft echt goed!