Hoofdstuk 10 - The odds are a little bit more in my favor
Delphino draait zich met een ruk om. Jared en Julie komen grijnzend de open plek op gelopen.
‘Delphino! Mijn goeie vriend. Wat ben ik blij je te zien!’ zegt Jared spottend. ‘Hoe gaat het met jou, als ik vragen mag? Geen schuldgevoel?’
Bij het woord schuldgevoel krimpt Delphino ineen en hij denkt weer aan Piscesa. Nu Johanna hem verlaten heeft, lijkt het alsof hij alleen meer spijt heeft van zijn daad.
Snel kijkt hij om zich heen, zoekend naar een weg om te ontsnappen. Maar de hele plek is omringd door de dichte muur van struiken en het enige stukje wat al een beetje begaanbaar is gemaakt, ligt nu achter Jared en Julie.
‘Met mij gaat het wel goed,’ zegt Delphino dan maar. ‘En met jullie?’
‘Ook goed,’ zegt Jared terwijl hij zijn speer in gevechtshouding neemt. Ook Julie pakt haar goedendag steviger vast.
‘Zeker nu we jou hebben gevonden,’ zegt Julie dreigend.
Delphino’s hand gaat naar zijn zwaard. Dit wordt knokken. Behalve als hij vlucht. Delphino vindt dat vluchten eigenlijk voor lafaards is, maar als hij dit gevecht aangaat verliest hij.
Snel schat Delphino de situatie in. Een gevaarlijk plan ontstaat in zijn brein, maar het is zijn enige kans…
Als een gek sprint Delphino naar de poel en duikt er met een sierlijke duik in. Jared lacht en rent hem achterna, net als Julie. Zij kunnen ook zwemmen, geleerd in de zwembaden van de trainingszalen in District 1. Jared en Julie springen ook de poel in en zwemmen zo hard als ze kunnen Delphino achterna.
Delphino is net aan de overkant als het water begint te klotsen. Hij trekt zich snel het water uit en rent terug naar de andere kant van de poel, waar zijn spullen liggen. Jared en Julie zien het en ze zwemmen zo snel mogelijk terug. Maar het water begint steeds erger te klotsen en het wordt steeds lastiger om terug naar de kant te komen.
Delphino is nu weer bij zijn spullen. Hij propt zijn slaapzak in één van de rugzakken en slingert daarna beide rugzakken over zijn schouder. Jared is inmiddels, ondanks het hevige klotsen van het water, bij de kant gekomen en hijst zichzelf het water uit. Hij wil net achter Delphino aan als Julie hem roept.
‘Jared! Help!’ roept Julie wanhopig. Het water begint nu echt te stromen en te golven en het lukt haar maar niet om bij de kant te komen.
Jared staat in tweestrijd. Moet hij achter zijn aartsvijand aan of red hij zijn bondgenoot?
Hij kiest voor het laatste; Delphino is lastiger te vangen in z’n eentje en Julie kan Delphino’s spoor vast wel weer volgen. Ze is veel te waardevol om dood te laten gaan.
Hij rent snel terug naar de poel en steekt zijn speer uit. Dankbaar pakt Julie de speer vast en Jared trekt haar snel het water uit. Als hij zich omdraait ziet hij nog net Delphino de struiken in rennen.
‘Verdomme! Lafaard!’ roept Jared boos. Hij wil erachteraan, maar Julie is te uitgeput om mee te gaan. En in zijn eentje kan Jared misschien wel winnen, maar hij zal minstens gewond raken. Delphino heeft niet voor niets jaren getraind.
‘Verdomme! Ik haat je, Delphino! En ik zal niet doodgaan voor ik je vermoord heb!’
Ik word wakker door fel licht dat in mijn ogen schijnt. Ik open ze en merk meteen dat ik veel te lang heb geslapen. Elke willekeurige tribuut had me kunnen zien, de boom in kunnen klimmen en me zo kunnen vermoorden.
Snel klim ik de boom uit en eet een ontbijtje van eend en bessen. Eten heb ik nog genoeg: 14 ziplock-zakjes vol met eten. Ik drink snel nog een paar slokken en ga daarna op pad. Ik moet zo snel mogelijk zo ver mogelijk bij de open plek vandaan komen.
Ik ga rennen. Een kwartiertje later wordt dat joggen. Nog een kwartiertje later wordt het weer rennen. Daarna weer joggen. Daarna weer lopen.
Dit kan ik uren volhouden. Maar daar heb ik geen zin in. Het liefste wil ik nu gewoon een lekkere kop thee drinken bij het haardvuur. Voor de zoveelste keer vervloek ik die stomme Hongerspelen. In mijn gedachten zie ik die rare snuiters die van de Spelen houden, de inwoners van het Capitool. Ik beeld me in hoe ze juichend voor de tv zitten, tatoeages laten zetten van de naam en afbeelding van hun favoriete tribuut, hoe ze zelfs wedstrijden houden wie het meeste op één van de tributen lijkt. Hoe ze wedden om wie er blijft leven, en dan een feest houden als blijkt dat hun favoriet weer een dag heeft overleefd. Hoe alle kranten vol staan met nieuws en updates van de Spelen, zoals onderzoeken welke tribuut de meeste kans maakt en wie de grote favoriet is. Er zijn zelfs speciale kranten over de Spelen. Elke tv-zender zal over de Spelen gaan. Zelfs nationale sport, Capibal (een soort hockey, maar dan vanaf vliegende bestuurbare platforms en een hele lange stick), wordt stilgelegd tijdens de Spelen. Alles draait om de Spelen.
Soms vraag ik me af hoe de wereld zou zijn zonder de Spelen, de tijd van voor de opstand. Een tijd die veel gelukkiger is dan nu. Maar dan bedenk ik me dat er voor mij geen plaats is in een gelukkige wereld. Ik ben niet gelukkig; ik ben afstandelijk en sarcastisch. Sommige mensen zien dat als onafhankelijk en sterk, maar ik weet wel beter. Ik en gelukkig is als water en vuur. Hoe zou ik dan ooit kunnen leven in een gelukkige wereld?
Ik kijk om me heen. In gedachten verzonken, heb ik niet gelet op mijn omgeving. Die is radicaal veranderd. De grond is een beetje rotsachtig geworden, met hier en daar nog stukken zachte bosgrond. Overal staan grote rotsblokken. En het mooiste, een woeste beek krioelt hier door het land. Ik was zo verdiept in mijn gedachten dat ik hem niet eens heb gehoord.
Ik loop naar de beek toe en zie dat hij krioelt van de vissen. Hier en daar zie ik een zalm uit het water opspringen, vechtend tegen de sterke stroom. Maar ook vissen die ik niet ken springen op uit het water. Ik wil wedden dat Delphino ze wel kent. Hoe zou het trouwens met hem gaan? Ik hoop echt dat hij begrijpt waarom ik ben weggegaan.
Ik loop verder langs de beek en plots ben ik benieuwd waar hij vandaan komt. Ik klim in de hoogste boom die ik zie en klim zo hoog als ik kan. Vanaf hier kan ik alles goed zien en ik heb een geweldig uitzicht. Ik ben blijkbaar in de hoogste boom in de wijde omtrek geklommen, want ik kan helemaal kijken tot aan de zee. Dan kijk ik in de richting van de beek.
De beek slingert als een glinsterend lint door het bos. Hij komt uit de heuvels, waarvan ik nog niet wist dat die er waren. De heuvels waar de beek vandaan komt zijn rotsachtig, net kleine bergjes. De heuvels daar omheen zijn allemaal bedekt met sappig groen gras. Er zijn ontzettend veel heuvels, zover ik kan zien. Maar een paar daarvan zijn rotsachtig, namelijk alleen maar de heuvels waar de beek doorheen stroomt.
Ik vraag me af of er al andere tributen zijn die weten van de heuvels. Vast wel.
Ik verwonder me over de vreemde rotsen die naast de beek staan. Sommigen zijn wel vijf meter hoog en breed, sommigen hebben vreemde vormen, sommigen zijn helemaal hol van binnen en anderen zijn helemaal overwoekerd door klimplanten zoals klimop. Ik loop op een steen af die de vorm heeft van een gigantisch ei van ongeveer vier meter hoog. Hij is helemaal overwoekerd met klimop. Ik laat mijn hand over het oppervlak glijden, als plots mijn hand door de klimplanten heen schiet. Van schrik trek ik snel mijn hand terug en kijk dan nog eens goed. Ik duw wat klimop opzij en zie dan dat de steen helemaal hol is. Ik maak voorzichtig een redelijk grote opening en kruip dan naar binnen. Dit is een perfecte schuilplaats: ruim, droog, vlak bij water en eten en de opening is volledig gecamoufleerd. Ik besluit om voorlopig hier te blijven.
Ik leg mijn slaapzak neer en zet mijn tas tegen de wand. Daarna ga ik weer naar buiten, met het net wat ik bij de poel heb gemaakt.
Ik loop naar de beek en ga er op mijn knieën naast zitten. Onhandig probeer ik met het net in het woeste water een vis te vangen. Wat tot mijn grote ergernis niet lukt.
Het moet lachwekkend zijn geweest om naar mij te kijken, denk ik. Als ik thuis had gezeten en een tribuut zo onhandig met een net zien omgaan, zou ik me dood lachen. Nu wordt ik alleen maar chagrijnig. Mijn blijdschap is dan ook groot als ik eindelijk een vis vang. Maar mijn vreugde is van korte duur als blijkt dat het zo’n mager geval zonder vlees is. Geërgerd gooi ik het beest terug in de beek.
Na nog een half uurtje heb ik eindelijk een dikke zalm gevangen. Zijn huid is helemaal rood verkleurd, doordat hij zo nodig terug moet zwemmen naar zijn geboorteplek. Van het zoete water kleurt zijn huid dan rood. Maar dat betekent niet dat hij minder eetbaar is.
Ik probeer nog meer vissen te vangen, maar het wil niet lukken. Op een gegeven moment wordt mijn net meegetrokken door het water. In mijn pogingen om het te pakken te krijgen, wordt een deel van mijn kleren helemaal net. Gelukkig krijg ik het nog wel te pakken als het blijf haken achter één van de vele rotsen in de beek. Wat me op een idee brengt.
Met wat extra touw bind ik mijn net vast tussen twee rotsen, zodat de vissen vast komen te zitten in de mazen zodra ze er door heen willen zwemmen.
Ik ga langs de oever zitten en maak de zalm alvast schoon. Terwijl mijn kleren opdrogen in de zon sprokkel ik een beetje hou bij elkaar en stook een heel klein vuurtje. Ik bak de vis alvast, ander is hij straks niet meer goed. Ik stop de vis in een ziplock-zakje en ga dan kijken bij mijn net. Tot mijn grote vreugde zitten er twee vissen in. Ik haal ze eruit en maak ze schoon. Daarna bak ik ze. Terwijl ik zit te wachten tot de vissen gaar worden, vallen er een paar druppeltjes. Ik haal snel mijn net weg en doe de nu gare vissen in een ziplock-zakje. Het begint harder te regenen en met mijn spullen ren ik mijn grot in. Ik plof net neer als de hemel al het water wat hij in zich heeft laat vallen.
Door het dikke gordijn van klimplanten kan ik nog net de hevige hoosbui zien. Wie daar buiten is, is binnen een minuut tot op zijn ondergoed doorweekt. Ben ik even blij dat ik een schuilplaats heb. Ik grinnik inwendig bij de tributen die nu geen schuilplaats hebben. Pech voor hen. Ik zie ze al als zielige natte hoopjes onder een boom zitten. Moet dan net daar de bliksem inslaan. Helaas gebeurt dat in het echt niet zo snel. Maar in de Hongerspelen kan alles.
Ik zie hoe de dag langzaam verstrijkt en ik verveel me dood. Op een gegeven moment begin ik de zaklamp maar op te winden, maar daar is al snel de lol van af. Ik bekijk alle mogelijkheden van het zakmes. Het zijn er meer dan zestig en er zitten handige, maar ook nutteloze tussen. Van tandenstokers tot stiften, van hamertjes tot nagelschaartjes, van mesjes tot priemen, van vijltjes tot flessenopeners. Ik haal de stift uit het zakmes en bekijk hem. Het is zo’n permanent marker, die goeie die niet meteen weggaat als hij nat wordt. Uit verveling begin ik tekeningetjes te maken op de grond. Ik ben redelijk goed in tekenen. Ik moet alleen uitkijken dat ik geen sadistische tekeningen maak, of zo, anders is mijn tactiek naar de knoppen.
Op een gegeven moment krijg ik honger en ik weet wat. Het zowat het spannendste wat ik heb gedaan sinds het regenen begon.
Het wordt donker en het volkslied klinkt. Niemand verschijnt aan de hemel. Verveeld kruip ik mijn slaapzak in en val tot mijn verbazing redelijk snel in slaap.
Als ik weer wakker word regent het nog steeds, maar het is al weer licht. Voor zover je het schemerige licht wat door de dikke wolken heen komt licht kan noemen. Ik begin weer met tekenen en een heel net van bloemetjes, wolkjes, rare Capitoolbewoners, vissen, bomen, aardbeitjes met gezichtjes, ijsjes, dat soort dingen. Ik verveel me dood.
Ook deze 6e dag in de Spelen gaat voorbij. Waarschijnlijk ben ik de saaiste tribuut ooit. Ik eet als ik honger krijg, drink als ik dorst krijg, teken een beetje als de verveling me te erg wordt en slaap een beetje, in de hoop om iets minder moe te worden en omdat de tijd sneller verstrijkt. Als het avond wordt, ben ik blij dat ik kan gaan slapen. Ik hoop dat die stomme regen morgen eindelijk eens een keertje ophoudt. Nog meer verveling en het wordt mijn dood.
Het volkslied klinkt en weer niemand verschijnt. De regen zorgt ervoor dat er of een heel bloederig gevecht is, of dat er juist niks gebeurd. Ik denk dat het laatste het geval is. En aangezien iedere tribuut ook weer drinkwater heeft, zal er ook niet zo snel eentje doodgaan van de dorst.
Ik kruip mijn slaapzak in en merk na twee seconden al dat ik deze nacht niet in slaap zal vallen. Tenminste, niet zonder een hulpmiddeltje. Ik kruip mijn slaapzak weer uit en zoek op de tast in mijn rugzak naar de EHBO-doos. Ik maak hem open en pak een slaappil. Ik stop hem in mijn mond en hij smelt weg. Ik voel me meteen slaperig en kruip mijn slaapzak weer in. Voor deze ene keer ben ik het Capitool dankbaar, dat ze zulke goede medicijnen maken. Dan val ik in slaap.
Als ik de volgende morgen wakker wordt, na een week in de Arena, regent het nog steeds. Maar als ik door de klimplanten heen naar buiten kijk, zie ik in de verte blauwe lucht. Lang kan het dus niet meer duren.
Ik dood de tijd met het opwinden en aanklikken van de zaklamp. Het is gewoon vreemd wat verveling met je kan doen. Je gaat er zelfs de minst vermakende dingen leuk van vinden.
Na wat volgens mij een uur is, breekt het hendeltje af waarmee je het ding opwindt. Wat een flutkwaliteit.
Ik ga nog een keer alle opties van mijn zakmes langs, en merk dat er een minikammetje in zit. Ik begin de klitten uit mijn haar te kammen en merk dat dat nog niet meevalt. Op een gegeven moment breekt het kammetje ook af, het afgebroken stuk hangend in mijn haar. Weer flutkwaliteit. Kan het Capitool nou niet eens iets beters geven?
Ik trek de afgebroken kam uit mijn haar en borstel het verder met mijn vingers. Zo, nu zijn de ergste klitten er tenminste uit.
Ik was zo bezig met die vreselijke kwaliteit van mijn spullen, dat ik niet heb gemerkt dat het langzaam stopt met regenen. Het miezert nu nog maar een beetje.
Terwijl ik wacht tot het helemaal droog is, check ik de kwaliteit van mijn andere spullen dan maar.
De zaklamp is natuurlijk slecht, en als ik de zuidwesterhoed in de miezerige regen houdt, wordt de binnenkant meteen nat. Heb je lekker veel aan. Bij het zakmes doen de overbodige opties het slecht - de stift is nu al op - maar de handige dingen als messen doen het wel heel goed. Ik pak het petje en zie dat de klep halflos zit. Ik heb hem een paar keer opgehad en is daarna denk ik kapot gegaan in mijn rugzak. Voor de rest zijn mijn spullen wel van goede kwaliteit.
Mijn maag knort, als teken dat ik eten nodig heb. De eend is inmiddels op, net als twee vissen, en ik heb nog maar een klein beetje van de wortels, bessen, bloemen en noten. Mijn twee crackers heb ik wel nog.
Ik eet de laatste vis, samen met de laatste bessen. Ik spoel de maaltijd weg met wat water, als ik merk dat het is gestopt met regenen. Het werd eens tijd.
Waarschijnlijk was het Capitool begonnen met zeuren, dat het saai werd dat sommige tributen bijna doodgingen van uitdroging. Daarna gaven de Spelmakers ons regen, maar ook dat werd weer saai. Ik vraag me af wat ze nu weer hebben bedacht.
Ik pak alle spullen die ik nodig heb en loop dan naar buiten. De beek is flink aangezwollen door de regen en de weinige zalmen die nog proberen tegen de stroom in te zwemmen, worden vroeg of laat genadeloos meegesleurd met de stroom. Als ik dan mijn net span, dan worden ze recht mijn net in gevoerd.
Eerst moet ik nog wat anders doen. Ik pak de zaklamp, de zuidwesterhoed en het petje en graaf dan een gat in de grond. Ik stop de spullen erin, gooi het gat dicht en camoufleer het dan zo goed als ik kan. Ik wil geen onnodige sporen achterlaten, en als ik die waardeloze spullen hier laat liggen, doe ik dat juist wel.
Daarna loop ik naar de beek toe. Het is ontzettend lastig om mijn net te spannen in de woeste beek en ik wordt kleddernat. Gelukkig zal de zon mijn kleren snel drogen.
Als het me eindelijk is gelukt om het net te spannen, laat ik me vermoeid zakken op de grond. Ik voel me de grootste kluns op aarde. Waarom had ik tijdens de trainingen niet een beetje meer tijd besteed aan het vissen?
Ik leun met mijn rug tegen een rotsblok, terwijl de zon mijn huid streelt. De beek ruist rustgevend op de achtergrond. Dit is zo’n typisch moment waarop je in slaap kan vallen. Als je de nacht daarvoor tenminste geen slaappil hebt gehad die ervoor zorgt dat je oogleden niet eens een heel klein beetje zwaar worden.
Plotseling hoor ik een bulderend geluid en ik sta op. Ik loop snel naar die hoge boom waar ik een paar dagen geleden in ben geklommen om de beek te zien en klim er in. Helemaal bovenin kan ik de Arena weer helemaal zien, en ik zie nu ook waar het geluid vandaan komt.
Een gigantische vloedgolf rijst langzaam op uit de zee. Het is een vreemde, heel smal en hoog. Dan raast de enorme golf op het land af.
De vloedgolf lijkt heel doelbewust. Als de golf het land raakt, wordt het water niet verspreid over het land. Nee, de golf raast gewoon door, zonder dat het water ergens anders heen gaat. Ik vraag me af wat de Spelmakers van plan zijn, want zij hebben deze golf natuurlijk gemaakt. Ik weet het niet, maar als het voor een andere tribuut bedoeld is, kan het alleen maar in mijn voordeel werken. Dus ik lach.
Kyle is ook in een boom geklommen. Tijdens de regen had hij gelukkig nog een redelijke schuilplaats gevonden, dus erg nat was hij niet geworden. Nu zit hij door zijn verrekijker heen zijn omgeving te bekijken, maar vooral de golf.
Kyle ziet met zijn verrekijker de andere tributen, te ver weg om met het blote oog iets anders te zien dan een zwart stipje. Elke tribuut die ook maar een beetje kan klimmen is in een boom geklommen, kijkend naar de monstergolf.
Waarschijnlijk weten de andere tributen niet wat er aan de hand is, denkt Kyle. Hij weet het wel. Hij heeft de Beroeps niet voor niets dagenlang bespioneerd. Alleen is hij ze kwijtgeraakt tijdens de regen. Niet dat dat nu wat uitmaakt. Kyle weet waar de golf op af gaat en dat is genoeg om zijn maag salto’s te laten draaien van blijdschap. Blij dat hij nu weer een kans maakt. Want de golf gaat recht op het voorraadkamp van de Beroeps af.
Jared en Julie lopen ook door het bos als ze het gebulder horen. Tijdens de regen waren ze alvast teruggelopen naar hun voorraadkamp, want het eten raakte op. Dankzij hun hypermoderne regenpakken zijn ze niet nat geworden.
Julie klimt meteen in een boom als ze het geluid hoort, want zij is de lichtste van hun twee. Toch kraken de takken nog steeds gevaarlijk onder haar voeten. Op een gegeven moment is ze hoog genoeg om de golf te zien. En ook zij weet meteen waar de golf op af komt.
Snel klimt ze weer naar beneden.
‘Er komt een reuzegolf op ons kamp af!’ roept ze hijgend en Jared trekt wit weg. Meteen begint hij te rennen en Julie rent hem meteen achteraan. Jared is haar leider, ze zal gaan waar hij gaat, staan waar hij staat, doen wat hij doet. Ze is bereid om alles voor hem te doen. Ze aanbid hem. Deels daarom, en deels omdat hun voorraad straks wordt weggespoeld, rent ze hem achterna. Maar ze weet in haar hoofd dat ze niet op tijd zullen komen.
Ze rennen zo hard ze kunnen, tot het lijkt of hun longen ontploffen. Toch rennen ze door.
Opeens bereikt het gebulder een hoogtepunt, en daarna sterft het geluid langzaam weg. Vijf minuten later komen ze aan op de plek waar hun kamp stond. Het enige wat over is, zijn een mis en een spartelende vis. Geen wapens, geen eten, zelfs het geavanceerde beveiligingssysteem wat ze bij de Hoorn hadden gevonden is weg.
Van woede loopt Jared op een jonge boom af en breekt hem doormidden. Daarna smijt hij het bovenste deel met een woedende brul weg. De jonge stam kom trillend tot stilstand tegen een andere boom, waar meteen een zwerm vogels uitvliegt. Julie legt haar hand op zijn schouder.
‘Rustig Jared,’ zegt ze kalm. ‘Je jaagt al het eten weg.’
Jared kijkt haar aan, terwijl tranen van woede in zijn ogen staan. Typisch Julie, ze past zich meteen aan aan de nieuwe omstandigheden. Hij snuift één keer diep en antwoordt dan.
‘Je hebt gelijk,’ zegt Jared zo kalm als hij kan, wat niet erg kalm is.
Julie kijkt in zijn ogen en ziet de vastberadenheid waar ze van houdt, de reden waarom ze hem aanbidt. Ze knikt en een gemene grijns glijdt over haar gezicht.
‘Ik heb altijd gelijk, Jared,’ zegt ze. ‘En nu wordt het tijd dat we eens op iets kleinere prooien gaan jagen dan waar we eerst op joegen. Al kunnen we die grotere prooien ook nog vangen.’
Jared grijnst en pakt zijn speer. ‘Denk jij wat ik denk?’
‘Vanavond gebakken konijn en gebakken tribuut,’ zegt Julie vastberaden.
‘Gebakken Delphino, bedoel je,’ verbeterd Jared met een wrede grijns. Dan draaien beiden zich tegelijk om en lopen het bos in, klaar voor de jacht.
Reageer (1)
OMG OMG SPANNEND
1 decennium geleden