Foto bij Hoofdstuk 9 - Leaving

wow, ik zit nu echt al m'n hoofdstukken te plaatsen xD
hihi:)

Tips, reacties, Kudo's, abo's, alles is welkom. Kritiek ook, als ie maar opbouwend is ;)

Delphino heeft het allemaal gezien.
Nadat hij Johanna was gevolgd door de muur van struikgewas, had hij Johanna bespioneerd. Hij vond het wel vreemd dat er zo ontzettend veel voedsel op één plek was, maar dacht er verder niet over na. Hij keek alleen maar hoe Johanna al het eten verzamelde en klaarmaakte. Haar blije gezicht toen ze de vissen en de eend ving. Haar oogverblindende lach, die de hele tijd op haar gezicht stond. Tot het moment.
Johanna ging in het gras liggen, maar stond opeens op. Ze kleedde zich uit, tot ze alleen nog maar ondergoed aanhad. Daarna liep ze de poel in en begon te zwemmen. Delphino wist niet hoe ze had geleerd, maar ze kon het redelijk.
Plots begon het water te kolken, te veranderen in een draaikolk. Johanna probeerde om terug bij de kant te komen. Tevergeefs.
Het water slingerde haar heen en weer en ze ging kopje onder. Ze kwam weer boven water, om daarna weer naar beneden getrokken te worden. Naar boven kwam ze niet meer.
Delphino heeft het allemaal gezien. En nu staat hij als versteend, te kijken hoe het water langzaam kalmeert. Het water is bijna helemaal stil, als iets in Delphino ontwaakt. Johanna’s kanon is nog niet afgegaan. En voor Delphino het weet heeft hij zijn rugzakken afgegooid, zijn jas uitgerukt en rent hij naar de poel. Het volgende moment ligt hij in het water.
Hij ziet Johanna meteen in het redelijk heldere water van de poel. Met een paar krachtige slagen van zijn armen en benen is hij bij haar. Haar ogen zijn gesloten en er ligt een vredige uitdrukking op haar gezicht. Bijna blij, blij om verlost te zijn uit deze wereld.
Delphino is niet blij. Hij kan dit meisje niet zomaar laten sterven. Hij grijpt haar net vast als hij wat merkt. Het water begint weer te kolken.
Snel trekt hij Johanna weer mee naar de oppervlakte. Het is zwaar, want het water begint steeds heftiger te kolken. Met een uiterste inspanning van kracht komt hij weer boven water. Nu nog terug naar de kant.
Delphino heeft geluk dat hij maar twee meter van de kant boven water is gekomen. Hij hoeft nu minder ver te zwemmen, maar het water wordt woester en woester. Het water begint nu echt rond te draaien en Johanna wordt bijna uit zijn armen gerukt. Delphino geeft nog één keer alles wat hij heeft en hij komt een meter vooruit, net genoeg om bij het ondiepe stuk te komen. Met Johanna in zijn armen waadt hij het laatste stukje tegen de sterke stroming in, die hem telkens bijna terugsleurt. Maar hij haalt het. Uitgeput laat hij zich zakken op de grond, Johanna voorzichtig naast zich neerleggend. Het liefst wil hij nu uitrusten, maar dat kan hij niet. Hij moet en zal dit meisje redden.
Snel begint Delphino met reanimeren. Hij begint met de hartmassage. Met een regelmatig ritme duwt hij met zijn handen op Johanna’s borst. 1, 2, 3, 4… Als hij daarmee klaar is veegt hij het haar uit Johanna’s gezicht en drukt zijn lippen op Johanna’s blauwe lippen, het leven weer in haar blazend.

Ik zweef in het diepste zwart dat ik ooit heb gezien. Het ligt als een warme deken om me heen en geeft me een vreemd gevoel. Het laat mijn ledematen tot in mijn vingertoppen tintelen, maar het is een stuk aangenamer dan een slapende voet of hand. Ik voel me zo licht als een veertje en ik zweef met gemak door de duisternis. Voor mijn gevoel zweef ik zo uren door, tot ik een lichtpuntje zie. Het licht wordt steeds groter en is fel wit. Ik word er naartoe gezogen en ik vind dit gevoel niet fijn. Ergens in mijn hoofd rinkelt een alarmbelletje, ergens in mijn hoofd denk ik aan blije zomerdagen in District 7. Toen ik en een paar mensen uit mijn werkgroep grapjes maakten over één of andere Capitool soap waarin ze zeiden: ‘Don’t go into the light!’ Het licht, wat zich nu recht voor mij bevindt.
Ik trappel met mijn armen en benen, alsof ik van het licht wil wegzwemmen. Het helpt niks. Ik trappel harder en nog steeds helpt het niks. Het wit vult nu bijna mijn hele blikveld, als ik het gevoel krijg dat iemand me heel hard tegen de borst duwt. Ik vlieg een paar meter achteruit, een paar meter van het licht af. Ik krijg nog een duw tegen mijn borst en ik kijk om me heen wat dat kon veroorzaken. Ik zie niks, maar ik ben wel een stukje verder van het licht af. Zo gaat het door en het licht wordt steeds kleiner. Ik zweef weer door het zwart, blij dat ik van het licht weg ben.
Ik zweef zo nog een tijdje door, tot ik iets voel. Een zuchtje wind. De wind wordt steeds harder en vult mijn longen helemaal. Dan blaast de wind me met een misselijkmakende snelheid terug, nog verder weg van het licht. De wind blaast nog steeds en ik voel me steeds zwaarder worden. Ook begin ik dingen te voelen.
Kou. Nattigheid. Gras dat mijn rug kietelt. Iemand die in een regelmatig ritme op mijn borst drukt.
Ik ben me steeds meer bewust van dingen. Dat ik lig op de grond. Dat iemand wat haar uit mijn gezicht veegt. Lippen die zich op de mijne drukken. Wacht eens even. WAT?!
Mijn ogen vliegen open en een fel licht verblind me. Even ben ik bang dat ik weer bij het witte licht ben, maar ik merk snel dat dit een ander soort licht is. Voor ik iets kan doen, lig ik al op mijn zij, bezig al het water uit te kotsen wat ik heb binnengekregen. Naast me zie ik een schaduw van iemand die op zijn hurken zit, een jongen. Zou hij degene zijn die me gekust heeft?
Ik kots het laatste water uit en blijf nog heel eventjes liggen. Dan draai ik me snel om en sla de jongen keihard in zijn gezicht, zonder te kijken wie het is. De jongen slaakt een kreet van pijn en schrik en valt achterover. Dan zie ik pas wie het is. Delphino.
‘Waar was dat nou weer voor nodig?’ klaagt hij. ‘Ik heb net je leven gered !’
‘Hoe dan?’ snauw ik. ‘Door als een prins het prinsesje wakker te kussen?’
Delphino snuift. ‘Ik kuste je niet. Ik gaf je mond-op-mondbeademing.’
‘Wat jij wil,’ mompel ik. Dan besef ik wat Delphino net zei. Hij heeft inderdaad mijn leven gered.
‘Bedankt dat je me hebt gered,’ mompel ik niet al te enthousiast.
‘Wat zei je? Ik verstond je niet!’ Delphino zegt het op een plagerige toon en ik weet zeker dat hij me wel heeft gehoord. En ik ben niet van plan om zijn spelletje te spelen.
‘Je hebt me wel gehoord en ik heb geen zin om het nog een keer te zeggen. Ik ben moe en ik heb het ijskoud.’ Ik ben me nu pas bewust van de koude wind en de zon die nu al bijna onder is. Ik ril en kom moeizaam overeind. Ik loop naar mijn kleren toe en trek ze aan. Op mijn ondergoed na zijn mijn kleren droog, in tegenstelling tot Delphino. Zijn kleren zijn helemaal nat en hij staat te trillen als een rietje. Plots heb ik best wel medelijden met hem. Hij heeft me gered en hij krijgt stank als dank.
‘Ik weet niet of je zelf nog droge kleren hebt, maar ik heb deze voor je,’ zeg ik terwijl ik mijn rugzak open rits. Ik pak het fleece-vest eruit en gooi het naar hem. Hij vangt het en trekt zijn natte shirt uit. Dankbaar trekt hij het vest aan.
In de paar seconden dat zijn bovenlijf ontbloot was, kon ik zijn atletische lichaam pas echt goed zien. Ik ben verwonderd over de spieren die hij heeft. Maar dat komt waarschijnlijk omdat hij een Beroeps is en ik wil wedden dat Jared meer spieren heeft.
‘Wat heb jij eigenlijk nog meer voor spullen?’ vraagt Delphino nieuwsgierig. Ik glimlach en pak mijn spullen. Als eerste laat ik mijn eten en drinken zien: de twee flessen met water, de twee crackers, de eend, de bloemen, de noten, de bessen en de wortels. Daarna de rest van de spullen: de aansteker, de dubbele schede met de messen, mijn bijl, het werpmes, de dunne groene slaapzak, de zuidwesterhoed, de zaklamp, de ziplock-zakjes, het petje tegen de zon, de EHBO-doos zit, het Zwitserse zakmes, het pannetje, het dunne touw en de waterzuiveringspillen. En natuurlijk de rugzak zelf.
Delphino’s ogen zijn groot geworden bij het zien van al mijn spullen. Het zijn er natuurlijk ook best veel.
‘En wat heb jij?’ vraag ik net zo nieuwsgierig als Delphino net.
Delphino pakt zijn rugzakken en maakt ze open. Uit de eerste rugzak haalt hij twee mueslirepen, een slaapzak, een mes, een tweeliterfles die nog voor een kwart vol zit, ook een aansteker, een pakje pleisters, een dik touw, een dik stuk kaas, een brood, een inklapbare hengel en een bakje met aas. Uit de tweede rugzak haalt hij nog een slaapzak, een zakje met M&M’s, een spiegeltje, halve literfles die nog helemaal vol zit, twee messen, een halfvolle zak chips, een nachtkijker en een kladblokje met pen. Als laatste haalt hij zijn zwaard van zijn riem en laat het zien.
Vreemd, twee totaal verschillende rugzakken. Waarom heeft hij er eigenlijk twee?
‘Waarom heb je eigenlijk twee rugzakken?’ vraag ik aan Delphino. Hij slaat meteen zijn ogen naar beneden, alsof hij is betrapt.
‘Eentje was van Piscesa,’ zegt hij zachtjes.
‘Hoe kom je er dan aan?’ vraag ik, al heb ik wel een akelig voorvermoeden.
Delphino slaat zijn ogen nu op en kijkt me recht aan. Zijn ogen staan verdrietig, maar hij zegt het luid en duidelijk.
‘Omdat ik haar vermoord heb.’

Jared is chagrijnig. Het spoor van Delphino wordt steeds vager en momenteel is er helemaal niks wat aanwijst welke kant hij op is gegaan. Jared weet ook niet meer goed waar hij vandaan kwam: oriëntatie is nooit zijn sterkste punt geweest. En al die rotbomen lijken op elkaar!
‘Jared, kom eens kijken!’ Jared kijkt op bij het horen van de stem van Julie.
‘Wat!’ antwoord Jared chagrijnig.
‘Ik heb wat gevonden,’ zegt Julie met een glimlachje.
Zuchtend loopt Jared naar haar toe. Hij heeft er eigenlijk helemaal geen zin meer in. Waarom zou hij haar niet nu al gewoon vermoorden?
‘Kijk!’ zegt Julie en ze wijst naar een ronde platte steen. ‘Zie je dat?’
‘Nee.’ Jared doet niet eens de moeite om beter te kijken.
‘Nou daar,’ zegt Julie en ze wijst naar een vlekje waarvan Jared dacht dat het modder was. ‘Zit bloed. En ik wil wedden dat het van Delphino is.’
Nu lacht Jared weer.
‘Goed werk, Julie,’ zegt hij tevreden. Kijk, daarom zal hij haar voorlopig nog niet vermoorden.

Diana struint door de bossen. Eten heeft ze genoeg. Want zij is Diana, de godin van de jacht! De jacht, dat is waarmee District 9 zich bezig hoort te houden. In jagen is ze geweldig, de beste van haar leeftijd. Maar wat het Capitool niet weet, is dat ze de dochter is van de gevreesde wapensmokkelaar in District 9. Hij heeft haar leren vechten. Aan hem heeft ze haar leven te danken.
Liefdevol streelt ze haar twee kromzwaarden. Gemaakt uit één zwaard, daarna perfect doormidden gespleten en in een prachtige schede bij de Hoorn gelegd. Wachtend tot zij, Diana, ze zou pakken. En er mee zou moorden.
Diana moet lachen als ze terugdenkt aan dat jochie uit District 7. Dat zwakke, niets kunnende, jochie. Dat toch besloot om naar de Hoorn te gaan. Je had z’n gezicht moeten zien toen Diana haar zwaarden door hem heen stak!
Diana geeft niks om een dood mens. Moorden is voor haar net zo makkelijk als ademen. Ze is als een Beroeps: ze jaagt op de zwakken en heeft plezier bij het vermoorden van ze. Maar ze veracht de Beroeps. Omdat ze een pact hebben. Pacten zijn voor lafaards, vindt Diana. Haar districtsgenoot, Deer, wilde eigenlijk een pact met haar, maar Diana heeft hem heel erg uitgelachen. Wat dacht hij wel niet?
Hij leeft trouwens alleen nog maar omdat hij zo snel is als de herten waarnaar hij is vernoemd. En omdat hij kan jagen, net als iedereen uit District 9. Maar niemand kan zo goed jagen als Diana!
Diana trekt haar rugzak van haar rug en rommelt even door de spullen die er in zitten. Dan heeft ze het gevonden: het waardevolste bezit in heel de Arena. Een digitale kaart, waarop ze kan zien hoe de Arena er uit ziet en hoe groot hij is. Dus ook waar water is, of juist een heel voedselrijke plek. Maar het mooiste moet nog komen: ze kan zien waar de tributen zijn. Dankzij hun volgchips, die eigenlijk bedoeld zijn om ze in de gaten te houden met de camera’s. Maar één of andere slimme Spelmaker heeft dus bedacht dat je er ook een kaart mee kon maken. Diana lacht terwijl ze kijkt naar de roze en blauwe stipjes met de nummers eronder. Ze ziet het meisje uit 7 en de jongen uit op één van de hotspots zitten: één van de paar weinige vruchtbare plekken in deze bijna voedselloze Arena. Diana zelf is ook op weg naar een nieuwe hotspot. Bij elke hotspot zit een val, heeft Diana gemerkt. Bij de eerste scheurde de grond opeens open, zodat er een gapende kloof in de grond kwam. Bij de tweede vlogen de bomen in brand zodra ze beekje aanraakte wat erbij lag. Momenteel is ze op weg naar haar derde hotspot. Er mag dan wel weer een val bij zitten, maar dat is het waard. Op de hotspots en de zee na is er maar één andere plek in deze Arena waar water is.
Diana kijkt weer naar de kaart. Beide tributen uit 1 lopen doelbewust door het bos, alsof ze iets op het spoor zijn. De jongen uit 10 loopt er vlak bij, achter ze aan. Diana denkt dat hij ze bespioneert. Deer loopt ook rond in de bossen, ver weg van alle andere tributen. Diana verbaast zich over hoe dicht de andere tributen wel niet op elkaar zitten. De tributen uit 1, 4, 7 en 10 zitten alle vijf binnen een straal van één kilometer. Alleen zij, Deer en het meisje uit vijf zitten verder weg. Het meisje uit vijf loopt op de met gras bedekte heuvels die achter het bos liggen. Nog niemand heeft ze ontdekt, behalve zij. Diana wil wedden dat er vaal schapen zitten en begrijpt daarom ook dat het meisje van vijf daar is. District 5 is immers het District van de schapenhouderij.
Diana kijkt op de kaart naar haar eigen stipje. Het is nog maar eventjes lopen naar de volgende hotspot. Waarschijnlijk is ze er voor het helemaal donker is.
Tevreden stopt ze de kaart weer in haar rugzak. Met die kaart is zij de machtigste tribuut in heel de Arena! Diana weet het zeker; samen met deze kaart zal zij de Spelen winnen.

Ik staar al een tijdje naar Delphino. Sinds hij heeft verteld dat hij Piscesa heeft vermoord, heeft hij geen woord meer gezegd. Ik weet niet wat ik met hem aanmoet. Hij heeft drie keer mijn leven gered. Hij heeft zijn districtsgenoot vermoord voor mij. Dat kan niet anders. Een akelig gevoel begint aan me te knagen. Stel nou dat hij verliefd op me is!
Ik haat liefde. Ik ben het zelf nog nooit geweest, maar ik snap niet wat er zo bijzonder aan zou kunnen zijn. Als ik voorbij een zoenend stelletje loop, dan wend ik snel mijn blik af. Veel te zoet en klef. Precies het tegenovergestelde van wat ik ben.
Waarschijnlijk wil Delphino nu ook een pact met me. En bij pacten vertel je elkaar meestal je tactiek en verzin je samen een betere. Dat kan ik niet doen! Ik kan niet in een pact zitten zonder mijn geheim te vertellen. Delphino zal vast wel sterk en aardig zijn, maar ik kan geen pact hebben!
Ik kijk nog eens goed naar Delphino. Ik moet wat verzinnen. Als ik nu wegloop, komt hij me meteen achterna. Ik moet weggaan wanneer hij het niet merkt, als hij slaapt bijvoorbeeld.
Het volkslied klinkt en Piscesa verschijnt aan de hemel. Volgens mij probeerde ze sexy te kijken of zo, maar het is haar niet erg goed gelukt.
Ik stop al mijn spullen weer in mijn rugzak en ik zie dat Delphino mijn voorbeeld volgt. Als ik alles heb ingepakt, kijk ik weer naar Delphino. Hij heeft donkere kringen onder zijn ogen en kijkt heel moe. Hij heeft vast slecht geslapen. Ik ben redelijk uitgerust door die slaappil, al is dat fijne energieke gevoel al lang weg.
‘Ga jij maar slapen,’ zeg ik tegen Delphino. ‘Dan houd ik de wacht wel.’ Wacht. Ook al zo’n stom nadeel als je een pact hebt.
‘Nee, ik houd de wacht wel,’ zegt Delphino. ‘Ik heb toch al in geen tijden goed geslapen en ik ben vrijwel zeker dat het vannacht niet anders zal zijn.’
‘Daar weet ik wel wat voor,’ en ik loop naar mijn rugzak. Ik wroet er een beetje in en pak dan de EHBO-doos. Ik pak een slaappil eruit en loop terug naar Delphino.
‘Hier, neem deze’ zeg ik terwijl ik de pil aan Delphino geef. ‘Het zorgt voor een goede nachtrust en maakt je erg energiek.’
Een beetje aarzelend pakt Delphino de pil aan, maar stopt hem dan toch in zijn mond. Daarna kruipt hij in zijn slaapzak en ik ga naast hem zitten, wachtend tot hij in slaap valt.

Jared en Julie zitten samen rond het kampvuur. Ze hebben Delphino nog niet gevonden, maar Julie heeft bewezen een waardevolle spoorzoekster te zijn. Jared is ervan overtuigd dat het niet heel lang meer zal duren voor ze hem vinden.
Vanuit de struiken vijftig meter verderop zit Kyle de Beroeps met zij verrekijker te bespieden. Ze doen niet erg veel, vindt hij. Ze lopen alleen maar. Al staan ze wel stoms stil. Dan kijken ze naar bloedvlekjes en platgetrapte plantjes. Dat meisje heeft bewezen dat ze goed sporen kan zoeken, want zij vind steeds de aanwijzingen. Nu zitten ze samen rond het kampvuur, een beetje wat te eten.
Kyle denkt na. Hij zou één van de Beroeps nu kunnen vermoorden. Gewoon een mes in zijn of haar borst werpen. Maar Kyle verwerpt het idee al snel. Hij werpt wel gericht, maar niet heel snel. Zodra hij één mes heeft geworpen, zal de andere Beroeps meteen achter hem aan komen. En hij wil niet eindigen als Tyron.
Kyle kijkt weer door zijn verrekijker. Het meisje maakt zich nu klaar om te slapen en de jongen doet zijn nachtkijker op, klaar om de wacht te houden.
Kyle sluipt langzaam maar zeker weg. Hij loopt drie minuutjes en zoekt dan een schuilplaats tussen de struiken. Daar gaat hij liggen, terwijl hij zijn dekentje uit zijn tas haalt. Langzaam maar zeker valt hij in slaap.

Het is nu een half uur geleden dat ik Delphino de slaappil heb gegeven. In de tussentijd heb ik de laatste plantjes, besjes en nootjes verzameld. Ik heb nu waarschijnlijk een voorraad voor minstens drie dagen. Mijn flessen zijn helemaal gevuld en gezuiverd. Ik ben klaar om weg te gaan. Ik moet alleen nog maar één ding doen.
Ik pak Delphino’s rugzakken en zoek het schrijfblokje en de pen. Piscesa’s dagboek staat er voorop het schrijfblokje. Nou dat kan me niks schelen. Ik zoek een leeg blaadje en begin te schrijven.

Lieve Delphino,

Ik weet dat je veel voor me hebt gedaan, maar ik kan gewoon niet in een pact zitten. Ik hoop dat je het begrijpt, ik ben gewoon niet zo’n soort type voor een pact. Het spijt me heel erg.

Johanna.


Ik vouw het briefje op en stop het in Delphino’s hand. Dan zal hij het vast en zeker wel vinden.
Ik loop naar de rand van de open plek en kijk nog één keer naar Delphino. Mijn fleece-vest heeft hij nog aan, maar dat mag hij van mijn part houden.
‘Vaarwel Delphino,’ zeg ik. Dan draai ik me om en loop weg.
Ik loop ongeveer drie uur door. Dan kan ik mijn ogen gewoon niet meer open houden. Ik klim in de dichtstbijzijnde boom en val er nog bijna uit door vermoeidheid. Maar het lukt me om erin te komen en mezelf in m’n slaapzak te wurmen. Ik gesp mezelf vast en val bijna meteen in een diepe slaap.

Als Delphino wakker wordt is het ongeveer 8 uur ‘s ochtends. Hij knippert met zijn ogen tegen het felle licht en kijkt om zich heen. Dan valt hem iets op. Waar is Johanna?
Hij voelt iets in zijn hand en kijkt wat het is. Een opgevouwen papiertje. Hij vouwt het open en leest de paar regels die erop geschreven zijn.
Nee. Dat kan niet.

Jared en Julie lopen nu alweer een paar uur. Het spoor van Delphino is nu best duidelijk en Jared heeft goede hoop dat ze hem vandaag gaan vinden.
Na nog een half uurtje komen ze bij een muur van struiken. Er is een duidelijk pad door heen gebaand. Jared grijnst naar Julie en begint dan zo stil mogelijk te lopen.

Ik hoop dat je het begrijpt. Delphino begrijpt het niet. Hij begrijpt er helemaal niks van. Waarom is ze nou weg gegaan? Delphino heeft zoveel voor haar opgegeven en zij heeft hem in de steek gelaten. Hij begrijpt het niet. Plots klinkt er een bekende stem. Een té bekende stem.
‘Kijk eens aan wie we daar hebben!’

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen