Hoofdstuk 8 - Sun shining through the water
Ik schrik wakker van het kanon. Ik open snel mijn ogen en zie tien meter voor me Piscesa liggen, met een gapende wond in haar buik. Haar prachtige gezicht is verwrongen in een pijnlijke grimas, met haar ogen wijd open. Uit haar mond loopt een straaltje bloed.
Van schrik slaak ik een kreetje en loop dan naar het levenloze lichaam van Piscesa toe. Ik heb plotseling medelijden met dit meisje gekregen. Ze mocht dan arrogant en moordlustig zijn, maar ze was ook nog maar een kind. Een kind wat het niet verdiende om te sterven in deze gruwelijke Spelen. Als straf voor iets wat zesenzestig jaar geleden is gebeurd.
Ik hurk neer naast Piscesa’s lichaam en sluit haar ogen. Dat is wel het minste wat ik kan doen.
Ik sta op en kijk nog één keer op Piscesa neer. Het prachtige meisje, wat nu dood op de grond ligt. Haar wapens, een gebroken speer en een bijl, die om haar heen liggen. De gapende wond in haar buik, de pijnlijke grimas op haar gezicht. En al het bloed.
Haar kleren zijn doorweekt en de grond is zacht en modderig geworden. Overal is bloed. Alles ruikt naar bloed. De geur maakt me misselijk en ik weet dat ik hier niet langer kan blijven, anders ga ik overgeven.
Ik wil net mijn spullen gaan pakken als ik me wat bedenk. De bijl!
Ik ren terug naar Piscesa en pak de bijl van de grond. Ik zie dat ze op haar rug een bijlhouder heeft, dus die pak ik ook. Ik gesp de band die om haar schouder zit los en sjor dan de houder onder haar vandaan. Het is net een pijlenkoker, met één band die over je schouder moet. Alleen gaan er geen pijlen in, maar een bijl.
Ik stop de bijl in de houder – hij past precies – en slinger hem over mijn schouder. Ik gesp de band vast en loop dan naar mijn rugzak. Ook die doe ik om en daarna ga ik weer op pad. Weg van deze vreselijke plek.
Het is al aan het eind van de middag en ik heb honger. Nog steeds. Ook wordt mijn keel steeds droger en ik heb barstende koppijn. Ik moet snel water vinden, anders ga ik nog dood.
Ik loop nog een paar uur rond, op zoek naar eten en water. Het resultaat: twee noten, een handvol besjes en geen water.
Als het begint met schemeren ga ik zitten. Ik pak het laatste stuk brood, de besjes en de crackers. De noten heb ik onderweg al opgegeten.
Het brood is oudbakken en ondanks mijn honger krijg ik het nauwelijks weg. Daarna eet ik de besjes, maar de crackers bewaar ik. Ik heb er nog maar vier en het is mijn laatste eten.
Als ik klaar ben met eten, ga ik op zoek naar een slaapplaats. Het begint koud te worden, dus ik doe mijn fleece-vest en mijn jas aan.
Na een paar minuten heb ik een goede boom gevonden en ik klim erin. Ik zoek een goed vertakking, leg mijn slaapzak neer en kruip erin. Ik gesp mezelf vast en wacht dan op het moment dat de doden getoond zullen worden.
Niet veel later klinkt het volkslied en Piscesa verschijnt aan de hemel. Ik vraag me af wie haar vermoord heeft. Misschien het meisje uit 9?
Dan besef ik wat. We zijn nog maar met zijn achten. Op dag drie. Het Capitool zal nu mijn ouders en mijn vrienden gaan interviewen, ook al heb ik niet echt vrienden.
District 7 zal door het dolle heen zijn. Niet heel vaak komen onze tributen tot de laatste acht en ik wil wedden dat veel mensen me zullen toejuichen. Al zou het dan wel handig zijn als ik meer eten en drinken had.
Het Capitoolembleem verschijnt weer, begeleid door het trompetgeschal. Daarna is alles weer donker, op de maan en sterren na.
Ik probeer in slaap te vallen, maar mijn ogen weigeren zwaar te worden. Mijn rommelende maag en mijn droge keel helpen ook niet echt. Tussen de bladeren door zie ik hoe de maan steeds verder verschuift. Had ik nu maar die valeriaan die Tilmer me gaf in de nacht voor de Spelen.
Ik ga schiet overeind. Misschien heb ik die wel!
Ik pak mijn rugzak en zoek naar de EHBO-doos. Na een paar minuten heb ik hem gevonden en ik kijk wat erin zit. Verband, koortsverlagende pillen, pleisters, jodium, een zalfje wat de wond helpt genezen… Daar, slaappillen! Het is niet hetzelfde als wat Tilmer me gaf, maar dit werkt ook.
‘Eén pil is goed voor acht uur slaap,’ staat er op het doosje. Ik zal daardoor waarschijnlijk doorslapen als het licht wordt, maar ik heb mijn slaap hard nodig.
Ik haal een pil uit de verpakking en stop hem in mijn mond. De pil smelt weg op mijn tong en ik voel me gelijk slaperig worden. Ik kruip weer in mijn slaapzak en binnen tien seconden slaap ik.
Als ik weer wakker wordt, zie ik aan de zon dat het ongeveer negen uur is. Ik ben helemaal uitgerust en voel me zelfs hyper. Ik stop mijn slaapzak in mijn rugzak en klim snel de boom uit.
Eenmaal op de grond sta ik bijna te springen van energie. Wat zat er in vredesnaam in die slaappil, dat ik nu zo vol met energie zit?
De vreselijke honger van gisteren is weg, maar ik heb nog steeds dorst. Niet dat ik daar veel van merk. Ik heb zin om juichend en springend door het bos te rennen, de hele dag lang. In plaats daarvan eet ik een cracker. Snel kauw ik op het droge ding.
Het begint al weer warm te worden, dus ik trek mijn vest en mijn jas weer uit. De zon is zo fel dat ik mijn petje opzet. Het helpt een beetje.
Ik begin met lopen. Nou, eigenlijk snelwandelen. Daarna joggen. Ik moet mijn energie gewoon kwijt. Ik begin sneller te rennen, daarna begin ik met sprinten. Ik lach; het doet me goed om zo uitgerust en energiek te zijn.
Een tijdje later blijf ik hijgend staan. Ik heb weleens gehoord dat winnaars verslaafd raken aan medicijnen als deze. Nu snap ik waarom. Wat een heerlijk gevoel!
Tegelijkertijd denk ik na over serieuzere zaken. Op de gevechten na zijn deze Hongerspelen best saai. En als er de hele tijd zoveel tributen sterven, zullen de Spelen binnen een week voorbij zijn. Maar aan de andere kant zullen de Spelmakers voor iets spectaculairs moeten zorgen, iets waardoor het minder saai wordt. Maar dan zullen er waarschijnlijk weer tributen sterven. Waarschijnlijk hadden ze niet verwacht dat we elkaar zo snel zouden afslachten en weten ze nu niet of ze het wel of niet moeten doen. Het is nu pas dag vier. Misschien vinden ze het een beetje vroeg en kijken ze wat er gaat gebeuren. Misschien hebben ze juist zin om ons uit te moorden. Wie weet.
Als ik uitgehijgd ben, ga ik weer op pad. Ik moet me concentreren op het vinden van water en eten, niet als een gek lachend door het bos rennen.
Een tijdje later kom ik aan bij een groepje beuken. Blij raap ik zoveel mogelijk beukennootjes op als ik kan. Ik plof neer op de grond en wil er net een paar in mijn mond doen, als ik wat zie. De beukennootjes zien er anders uit, ze zijn niet dezelfde als in District 7. Voor de zekerheid knijp ik er eentje fijn. Er loopt melkachtig sap uit, samen met een vreemde larve. De larve bijt in mijn vinger, en nog een keer, en nog een keer. Snel knijp ik de larve fijn en trek hem uit mijn vinger, waar hij al een aardig gaatje had gemaakt. Fijn, als ik deze nootjes had opgegeten, zou mijn buik vol zitten met vleesetende larven. Leuk geprobeerd Spelmakers, maar hier trap ik niet in.
Ik sta weer op en loop verder. In deze Arena is niet veel voedsel zeg. Alleen wat besjes hier, wat plantjes daar. En als je dan eindelijk wat meer eten tegenkomt, zitten er meteen vleesetende larven in. En van water is geen spoor.
Ik loop ongeveer nog een uurtje voor ik ga lunchen. Ik eet één cracker. Ik heb er nu nog maar twee over. Mijn keel en mond zijn onaangenaam droog; ik heb echt water nodig.
Na de lunch ga ik weer op pad. Maar mijn energieke gevoel van vanochtend is weg en ik heb zin om gewoon de hele tijd op de grond te liggen.
Toch loop ik stug door, op zoek naar water en eten.
Delphino loopt langzaam door het bos. Erg moe is hij niet en hij heeft goeie spullen, waaronder water en eten voor een paar dagen. Maar hij voelt zich schuldig. Niet tegenover Piscesa, maar tegenover haar familie en vrienden. Wat zal hij veracht worden als hij terugkomt in District 4. Hij heeft zijn eigen districtsgenoot aangevallen en vermoord. Weliswaar om Johanna te beschermen, maar hij heeft het gevoel dat District 4 hem niet snel zal vergeven. Als hij al terugkomt.
District 7 zal waarschijnlijk nu wel voor hem juichen, dankbaar dat hij hun tribuut heeft gered. Die gedachte laat Delphino zich iets minder schuldig voelen. Hij heeft zijn districtgenoot vermoord, maar hij heeft het meisje waarvan hij houdt gered.
Jared is al de hele dag woedend. Woedend op Delphino. Die stomme verrader!
Vanaf het moment dat Piscesa in de lucht verscheen en Delphino maar niet terugkwam, wist Jared dat Piscesa was vermoord door Delphino. Wie anders kon het zijn geweest?
Maar nu zijn de Beroeps nog maar met z’n tweeën! Alleen hij en Julie zijn nog over. Niet dat hij verdrietig is door Piscesa. Nee, dat wijf doet hem niks. Maar ze kon goed vechten en ze kon goed overweg met die bijl en die speer van haar. Maar als ze beter was geweest waren ze nu nog met z’n drieën.
Delphino zou Piscesa nooit zomaar vermoorden. Er moest een goede reden zijn waarom Delphino het heeft gedaan. Piscesa is niet begonnen met vechten; nee, zij geloofde heilig in de principes van de Beroeps. Zwakkeren opjagen, en als er nog een paar over zijn, uit elkaar gaan. Piscesa zou Delphino nooit nu al vermoorden. Dus Delphino begon het gevecht. Dat is één ding dat zeker is. Nu wil Jared nog weten waarom. Vanwege iets of iemand heeft Delphino Piscesa vermoord. Waarschijnlijk iemand. Misschien moest die ‘iemand’ maar eens dood.
‘Julie!’ roept Jared. ‘We gaan op jacht. Nu.’
Kyle kijkt door zijn verrekijker naar de Beroeps. Hij bespioneert ze nu al sinds ze Tyron hebben vermoord. Al de hele dag loopt die jongen uit District 1 stampend van woede door het kamp. Ook Kyle heeft gezien hoe het meisje uit 4 gisteren aan de hemel verscheen. En toen die jongen uit 4 maar niet terugkwam, wist Kyle genoeg.
De jongen uit 1 loopt plots naar zijn districtgenoot en het meisje staat op. Ze pakken hun wapens en pakken hun rugzakken. Daarna vertrekken dan snel.
Kyle laat zijn verrekijker zakken. Waarom zouden de Beroeps opeens zo snel weggaan?
Snel stopt hij de verrekijker in zijn tas en begint de Beroeps te volgen.
Delphino is gewoon aan het lopen als hij wat hoort. Snel duikt hij achter een boom en kijkt er dan voorzichtig langs. Ongeveer vijftig meter verderop loopt een tribuut. Doordat er veel struikgewas tussen hem en de andere tribuut staat, kan hij de tribuut niet goed zien. Delphino gaat weer achter de boom staan en wacht even. Dan kijkt hij weer. Het struikgewas is opgehouden en Delphino kan nu goed zien wie het is. Het is Johanna! De bijl van Piscesa hangt op haar rug en ze loopt vastberaden door het bos. De wind laat haar haren wapperen en dat laat haar er nog mooier uitzien dan ze al is.
Misschien kan het geen kwaad haar te volgen.
Het is al aan het eind van de middag en ik heb nog geen eten en water gevonden. Het is me eigenlijk nu pas opgevallen hoeveel giftige planten hier wel niet staan. Iemand die niet veel van planten weet zou binnen drie seconden dood zijn in deze Arena. Als hij tenminste geen ander voedsel heeft.
Ik wil eigenlijk stoppen met het zoeken naar eten en gewoon even wat anders doen, maar aangezien er niks anders is om te doen, loop ik toch door.
Na een uur heb ik echt geen zin meer. Ik leun tegen een boom aan en laat me langzaam zakken, tot ik helemaal tegen de grond aanzit. Ik rits mijn rugzak open om een cracker te pakken, als ik wat hoor.
Het geplas van water.
Ik schiet overeind en doe mijn rugzak weer dicht. Snel ren ik in de richting waarvan het geluid vandaan kwam en ik kom aan bij een soort muur van dicht struikgewas. Ik aarzel niet en worstel me door de struiken heen. De takjes prikken in mijn lijf en sommige struiken hebben dorens, maar ik stop niet. Ik hoor nu duidelijk het gespetter van water. Ik worstel me nog door ongeveer tien meter struikgewas en daarna worden de struiken minder dicht. Ik ren nog een paar meter door een stukje met struiken en bomen en dan wijken de bomen uiteen.
En ik sta op de prachtigste plek op aarde.
Johanna leunde tegen een boom aan en zakte langzaam naar beneden. Ze ritste haar rugzak open, maar hield plots haar hoofd scheef, alsof ze iets hoorde. Toen rende ze snel weg en dook in de muur van struiken een eindje verderop.
Dat is wat Delphino heeft gezien. Hij blijft even verbaasd staan, zich afvragend waarom iemand zich zomaar in een muur van struiken zou werpen.
Delphino blijft nog even staan, maar gaat dan achter Johanna aan. Wat de reden ook is, Johanna zal vast een goede reden hebben om zomaar de struiken in te rennen.
Jared en Julie zijn inmiddels op de plek aangekomen waar Piscesa is vermoord. De gebroken speer ligt er nog en er is een roestkleurige vlek op de grond.
‘Dat is Piscesa’s speer,’ zegt Julie. Jared knikt. Dat had hij ook gezien. Julie loopt naar een struik toe en bekijkt hem.
‘Jared, kom eens?’ vraagt ze. Jared loopt naar haar toe en ziet dat een takje van de struik is geknapt. Een paar meter verderop is een plantje vertrapt. In de zachte grond zitten sporen van een rennend persoon.
‘We zitten op het goede spoor,’ zegt Jared en hij grijnst. Dit is Delphino’s spoor. Hij en Julie zijn dan misschien op pad gegaan om degene te doden waarvoor Delphino Piscesa doodde, maar als ze Delphino zelf vermoorden kan het ook geen kwaad.
‘Volg mij,’ zegt Jared en hij loopt achter het spoor aan.
Ik kan mijn ogen niet geloven. Ik ben op een prachtige open plek aangekomen, begroeid met gras. Aan de andere kant van de open plek is een grote poel, waar eenden en meerkoeten vrolijk met water zitten te spetteren. In de poel zelf groeien waterlelies en pijlkruid en aan een kant groeien lisdodden tussen het riet. Ik kan de vissen vanaf hier zien zwemmen.
Het gras is bezaaid met paardenbloemen, viooltjes, klaver, en madeliefjes. Hier en daar groeien bosaardbeien – dit keer geen schijnaardbeien. Aan de randen van het gras staan struiken met kruisbessen, bramen, appelbessen en aalbessen. De bomen die de open plek omringen herken in ook; het zijn tamme kastanjes, hazelaars en sparren.
Ik lach hardop. Het kan me geen fuck schelen of iemand me hoort, want dit is waarschijnlijk de voedselrijkste plek in de hele Arena. En ik heb hem gevonden.
Als eerst loop ik naar de poel toe en vul mijn flessen. Ik haal de waterzuiveringspillen uit mijn rugzak en lees de gebruiksaanwijzing.
Eén pil per liter water. Wacht twee minuten. Daarna is het water drinkbaar.
Ik stop één pil in de fles van één liter en twee in de tweeliterfles en wacht dan eventjes. Daarna drink ik de hele fles van één liter leeg. Daarna drink ik de tweeliterfles halfleeg. Ik vul de flessen opnieuw en zuiver ze weer. Dan ga ik het eten verzamelen.
Ik pluk zowat alle klavers, paardenbloemen, viooltjes en madeliefjes. Ik pluk ook bijna alle bessen en bramen van de struiken en verzamel alle bosaardbeitjes. Dan loop ik weer naar de poel en graaf de wortelstokken van de lisdodden op. Ook de wortels van het pijlkruid en de waterlelies graaf ik op. Ik verzamel alle tamme kastanjes en de hazelnoten van de hazelaar en loop dan weer terug naar de poel. Van mijn touw maak ik een net waarmee ik met gemak twee dikke vissen vang. Met hetzelfde net vang ik ook nog een eend. Van het riet vlecht ik een mat en ik stook een vuurtje. Ik rooster alle wortels, de vissen, de kastanjes en de eend boven het vuur. Ik heb de mat weer op een stellage van takken boven het vuur om de rook tegen te houden. In een opwelling vul ik mijn kleine pannetje met water, zuiver het en doe er sparrennaalden in. Ik zet het boven het vuur en kook het. Vijf minuten later is het klaar en heb ik lekkere sparrenthee. De wortels, de vissen, de kastanjes en de eend zijn inmiddels ook klaar.
Ik eet beide vissen, wat wortels, wat bessen en een kleine salade van de noten en de bloemen. Tot slot drink ik mijn thee op. Het eten wat ik overhoudt stop ik in de ziplock-zakjes. Daarna doof ik snel mijn vuurtje.
Ik ga languit in het gras liggen. Ik zit propvol en mijn dorst is gelest. En op zo’n mooie plek als deze zijn de Spelen niet eens zo slecht. Ik ben het eens met de Spelmakers, wat het maken van deze plek betreft. In zo’n Arena met weinig voedsel mag er ook wel een plekje zijn met heel veel voedsel.
Ik kijk naar de lucht. Het is nu ongeveer zes uur, maar het is nog steeds heel warm. In District 7 ging ik op dagen als deze zwemmen in de meertjes in de bossen. Zwemmen heb ik geleerd van mijn vader, die soms hout moest hakken bij de mangrovebomen. District 7 heeft veel verschillende bomen en bij sommige wordt het klimaat beïnvloed zodat ze ook in District 7 kunnen groeien. Hoe dan ook, mijn vader moest werken bij de mangrovebomen, die met hun wortels in het water staan. Van de gemeente kreeg hij een paar zwemlessen zodat hij niet zou verdrinken als hij het hout kapte. En hij heeft het toen aan mij geleerd.
Plots krijg ik een idee. Hier kan ik ook zwemmen!
Snel trek ik mijn kleren uit, tot ik alleen nog maar in mijn ondergoed sta. Ik loop naar de poel en stap erin. Het koele water voelt heerlijk tegen mijn warme huid en ik loop snel naar het diepere stuk. Deze poel is best diep en al gauw ben ik aan het watertrappelen. Wat is het water heerlijk! Ik zwem een paar slagen en ga dan op mijn rug liggen. Zo blijf ik een tijdje liggen, terwijl ik naar de hemel kijk.
Plots voel ik wat. Het water, wat eerst stilstond, is een beetje aan het klotsen. Dat is geen goed teken. Ik wil terug naar de kant zwemmen, maar het klotsen wordt steeds erger en een stroming trekt me terug naar het midden van de poel. Het klotsende water veranderd al snel in grote golven die over me heen slaan. Uit alle macht probeer ik terug te komen naar de kant, maar het lukt gewoon niet. De stroming in het water wordt steeds sterker, begint rond te draaien als een draaikolk en trekt me onder water. Onder water wordt ik heen en weer gesmeten en dan wordt ik door het water weer omhoog geduwd. Ik hap naar adem en zie dat de poel is veranderd in één grote draaikolk. Dan wordt ik weer onder water getrokken.
Ik tol rond en ik weet niet wat onder of boven is. De stroming smijt me tegen de modderige grond en van schrik doe ik mijn mond open. Het water stroomt naar binnen en ik doe snel mijn mond weer dicht. Ik moet hoesten van al de water en nog meer water stroomt naar binnen. Mijn lucht raakt op en ik kan niet meer helder denken. Het enige waar ik aan kan denken is dat ik lucht moet krijgen.
Het water blijft kolken en ik het lukt me niet om omhoog te komen. Het water blijft me op de bodem drukken en mijn zuurstof is nu bijna op. Ik ben opeens heel rustig. Ik weet dat ik hier zal sterven en ik accepteer het. Het is alleen jammer dat bijna niemand nu zal weten hoe ik werkelijk ben.
Ik voel hoe het water stopt met kolken, maar om nu omhoog te zwemmen is te laat. Mijn zuurstof is op en al zou ik het proberen, dan zou het me nog niet lukken om omhoog te zwemmen.
Ik kijk nog één keer naar boven door het nu rustige water. De zon schijnt nog en laat het water glinsteren. Dit is waarschijnlijk één van de mooiste dingen die ik ooit heb gezien, en ik ben blij dat ik het heb gezien. Dit is een mooi einde, vind ik.
Dan wordt alles zwart.
Er zijn nog geen reacties.