Hoofdstuk 1 - Those damned tears
Ik ben gekozen om mee te doen aan de Hongerspelen.
Dit is mijn verhaal.
(P.S. Het eerste hoofdstuk is nogal slecht, sorry. Ik ben al langer met het verhaal bezig, maar ik heb pas net een Quizlet account. Ik vind zelf dat mijn hoofdstukken wat beter worden naarmate het verhaal vordert. Dus nog even verder lezen he?)
Ik wordt wakker door de zon die door de versleten gordijnen piept. Ik open mijn ogen en ga recht op zitten. Ik stap mijn bed uit en open de gordijnen. Half verblind door het plotselinge felle licht doe ik een paar stappen achteruit. Zodra mijn ogen gewend zijn aan het licht, kijk ik naar buiten door het raam van ons kleine huisje. Ik kijk uit over de bossen van District 7, en blijf verbaasd over zijn grootte. De zon staat er een beetje boven, het is rond 10 uur. Ik zucht. Over 4 uur is de boete. Ik vervloek de boete, de Hongerspelen en het Capitool. Welk moordlustig brein heeft deze straf nou weer verzonnen? Het is dat ik enigskind ben, anders zou ik elke dag vrezen voor het leven van mijn broertje of zusje. Ik snap niet hoe moeders dat vol kunnen houden. De kans mag dan klein zijn, er blijft altijd kans dat juist jouw kind wordt getrokken en zich doodvecht in de bloedige Arena. Maar zover zal het voor mij niet komen. Ik neem nooit kinderen.
Ik loop weg van het raam en loop naar mijn klerenkast. Wat zou ik aan doen vandaag? Niet dat het me iets scheelt, maar ik ben van mijn moeder bijna verplicht om iets moois aan te doen voor de boete. Alsof het een feest is. Ammehoela, ik kijk wel uit! Als de Hongerspelen een feest is ben ik president Snow.
Ik woel door mijn korte haren. Ik zal toch iets moeten uitkiezen om aan te trekken? Ik kijk naar wat ik heb. Wat broeken, een paar houthakkershemden, een versleten zomerjurkje (niet dat ik die vaak draag, zo’n soort type ben ik niet) en een blauwe jurk die mijn moeder heeft gemaakt toen ik 12 was. Mijn eerste boete jurk. Heel vaak versteld en vergroot, al ben ik niet meer zo gegroeid sinds mijn 13e. Ik pak de jurk uit mijn kast, trek hem aan en bekijk mezelf in de spiegel. Goed genoeg. Met mijn haar doe ik niets, dat is te kort om iets te doen. Ik laat mijn haar nooit groeien; lang haar is gevaarlijk in de bossen. Een meisje met lang haar kwam een keer met haar haren tussen een van de weinige kettingzagen te zitten die dit district heeft. Ze hebben de andere helft van haar schedel ergens in een struik 13 meter verderop teruggevonden.
Ik loop mijn kamer uit, de gang door naar de woonkamer. Een trap hebben we niet; ons huis is niet meer dan een klein hutje met alleen een begane grond.
Ik loop naar het kleine keukentje en zet thee. Geen echte thee, dat is te duur. Gewoon heet water met gedroogde kruiden uit de bossen.
Ik loop naar de tafel en zie dat er wat op licht. Een stuk brood en drie vijgen. Vijgen! Er ligt een briefje naast:
Voor jou, onze lieve Johanna.
Omdat je er zo van houdt en omdat je op een dag als deze wat speciaals verdient.
Kusjes,
Je ouders.
Ik ben dol op vijgen! Wat lief dat mijn ouders dat voor me hebben gedaan! Dat moet zoveel gekost hebben! Ik pak het stuk brood en eet het alvast op. Dan pak ik een mes en snij de vijgen doormidden. Met de punt van het mes wip ik het vruchtvlees eruit en stop het in mijn mond. Hmmm… Heerlijk…
Als ik alles op heb schenk ik een kop thee in en drink het op. Ik kijk op de oude klok en zie dat het elf uur is. Nog 3 uur. Ik heb geen flauw idee waarmee ik die tijd door moet brengen. Vriendinnen heb ik niet echt, thuis is er ook niks om me te vermaken en attracties en andere leuke dingen hebben we hier niet. Dan maar een beetje wandelen door de bossen.
Ik loop naar de voordeur, doe mijn sandalen aan en loop naar buiten. De lucht is helder; het belooft een warme dag te worden. Stomme boete, het verpest meteen een mooie dag.
Ik loop langs de huizen van onze ‘straat’ en sla het pad in naar de bossen. De buurvrouw groet me nog maar ik heb geen zin om te antwoorden. Blijkbaar ben ik niet in de stemming.
Tussen de bomen kom ik vrijwel meteen tot rust. Ik voel me hier echt thuis. Ik vraag me af wat er zou zijn gebeurd als ik bijvoorbeeld in District 12 zou wonen. Zou ik me dan thuis voelen in die benauwde kolenmijnen, diep onder de grond? Ik betwijfel het.
Na ongeveer een uur lopen besluit ik om terug te gaan. Het is ook nog een uur terug en ik wil niet te laat zijn voor de boete. Daar staan vreselijke straffen op.
Snel loop ik terug en ik kom rond kwart over 1 op het Grote Plein aan. Het is al erg druk, en ik loop snel naar de inschrijftafels. Daarna loop ik naar het vak van de 15-jarigen. Ik ben de kleinste; qua lengte ben ik ongeveer even groot als een kind van 12, misschien 13 jaar.
Terwijl ik wacht tot de boete begint denk ik na. Hoe vaak zit ik nu in de pot? Vier keer omdat het moet, dan nog bonnen voor mij, mijn vader en mijn moeder, drie keer vier is twaalf, plus vier is zestien. Er zijn kinderen die vaker in de pot zitten.
Dan begint het. De nog enige mentor van District 7 zit op een van de stoelen op het podium. Het is een oud mannetje van 76, hij heet Bear Chappin. Ik hoop voor het ongelukkige kind dat gekozen wordt dat hij nog niet dement is.
Dan komt Fiona Fletcher het podium oplopen. Ze zwaait naar de camera en geeft een knipoog.
Dan slaat de kerkklok 2 uur en het begint. De burgemeester, een klein kaal mannetje, begint met die stomme preek over de Donkere Dagen, hoe goed het Capitool wel niet voor ons is en meer van dat soort lariekoek. Blablabla, dat heb ik veel te vaak gehoord.
Eindelijk is hij klaar en Fiona staat op. Haar veel te zongebruinde huid lijkt nep en haar gouden haar en make-up staan daar niet mooi bij. Over haar strakke glimmende zilveren jurkje kan ik niet oordelen, want verstand van mode heb ik niet.
Fiona glimlacht en begint met praten:
‘ Hallo mensen! Mijn naam is Fiona Fletcher, maar mijn vrienden noemen mij FF.’
Ik snap niet waarom ze dat nou altijd zegt. Wij zijn haar vrienden toch niet?
‘Dit is zo’n heuglijke gebeurtenis, en straks gaan wij onze tributen uitzoeken! Wie zal jullie gaan vertegenwoordigen?’ roept ze met een grote grijns en dat vreselijke Capitool accent in de microfoon.
‘Laten wij beginnen met onze vrouwelijke tribuut!’ Ze loopt naar de grote bollen met lootjes.
‘En de vrouwelijke tribuut is… Johanna Mason!!!’
Nee. Niet ik. Dat kan niet. En voor ik dat kan denken glijd de eerste traan al over mijn wang. Nee! Niet huilen! Dat is wat ik roep tegen mezelf. Maar ik kan er niks aan doen. Al snikkend loop ik naar het podium. Op het podium slaat Fiona een arm om me heen.
‘Niet huilen, meisje! Over een paar weken sta je hier misschien wel als winnaar! Sshht. Niet huilen.’
Fiona klopt op mijn rug. Wat ze niet weet is dat ik geen huiltype ben. Ik brak een keer mijn been en huilde niet. Mijn vinger kwam onder een boom en ik huilde niet. Mijn beste vriendinnetje ging dood aan een vreemde ziekte en ik huilde niet. Maar nu, juist nu, gedraag ik me als een huilebalk. Zo krijg ik nooit sponsors.
Ik laat me neer ploffen op een van de stoelen en kijk met betraande ogen de menigte in. Ik zie minachting, verbazing bij de mensen die ik ken en sommige schudden hun hoofd vol medelijden. Want ze weten hetzelfde als ik weet. Sponsors zullen nu met een ruime boog om mij heen lopen.
Ondertussen is Fiona naar de bol met lootjes gelopen voor de mannelijke tribuut.
‘En de mannelijke tribuut is… Henry Tuppet!’ Fiona zegt het extra blij.
Ergens uit het vak van de 13-jarigen klinkt een schreeuw. Ik zie een heel klein bleek mager kind naar voren lopen. Hij heeft rode haren en veel sproeten. Ik ken hem niet echt, maar ik weet dat hij last heeft van een soort allergie van de zon. Nou, pech voor hem.
Ook bij Henry stromen de tranen over de wangen. Hij weet dat hij sowieso doodgaat. Ik misschien niet. Ik kan redelijk met een bijl overweg. Maar hij heeft nog nooit in de bossen gewerkt vanwege zijn vreemde allergie. Hij had een baantje als sorteerder in de papierfabriek.
Fiona maakt een praatje met Henry en daarna moeten we elkaar een hand geven. Bah, wat is zijn hand klef! Ik ben nog steeds aan het huilen als we door vredesbewakers naar het gerechtsgebouw worden geleid.
Ik wacht in de luxe kamer voor mijn ouders om afscheid te nemen. De deur gaat open en mijn ouders komen binnen. Ik ren op ze af en geef ze een knuffel. Ze omhelzen me stevig en aaien over mijn korte haren. Ik moet nog erger huilen als ik hun verdrietige gezichten zie. Dat stomme huilen, zijn die tranen niet een keertje op?
‘Mama, papa, ik heb het echt verpest. Normaal huil ik nooit! Hoe kan ik nu ooit nog sponsors krijgen?’ zeg ik tussen de snikken door. Mijn vader en moeder kijken elkaar vertwijfeld aan. Plots klaart het gezicht van mijn vader op.
‘Ik weet het liefje! Ik heb opeens een geweldig idee, al zeg ik het zelf.’
Ik kijk hem verbaasd aan.
‘Lieve Johanna, ik weet hoe je met de bijl kan omgaan. Maar zij weten dat niet. Als je nou eens doet alsof je een echte huilebalk bent. Omdat je zo klein bent val je niet heel erg op en ben je ook geen bedreiging voor de anderen. Als je jezelf voordoet als een klein zwak kind tot er nog maar een paar over zijn, dan kom je opeens uit de kast. Dan zul je geen zwakkeling meer zijn, maar een ware tegenstander. Ik weet zeker dat je dan heel veel sponsors krijgt.’
Ik kijk hem met grote ogen aan. Dan besef ik dat mijn vader net de grote oplossing heeft bedacht.
Ik vlieg hem in de armen en knuffel hem zo hard, dat hij bijna geen lucht meer krijgt.
‘Dankjewel pap,’ fluister ik in zijn oor.’Bedankt voor alles.’
‘Geen dank, meisje,’ fluistert hij terug en hij drukt een kus op mijn voorhoofd.
Ik knuffel mijn moeder ook nog en ik vertel mijn ouders dat ik van ze houd. Dan komen de vredebewakers en mijn ouders moeten gaan.
Ik plof neer op een luie stoel en ik wacht tot de vredesbewakers mij komen halen om naar de trein te gaan. Ze komen niet. Ik ga rechter op zitten en vraag me af waarom het zo lang duurt. Dan gaat de deur eindelijk open. Maar het is geen vredesbewakers. Het is Jeff Hoods, de houtsnijder.
Ik kijk hem waarschijnlijk heel verbaasd aan want hij legt het meteen uit.
‘Ik ben hier niet om afscheid te nemen, Johanna. De burgemeester heeft mij gevraagd om voor de districtsaandenkens te zorgen. Hier is die van jou.’ Jeff geeft me een kettinkje; een leren koordje met daar aan een stukje hout. Als ik het beter bekijk zie ik dat het houten dingetje de vorm heeft van een prachtige boom, en op de stam van de boom staat een 7.
‘O Jeff, dit is prachtig! Dankjewel!’ Het kleine dingetje is zo mooi dat ik weer moet huilen. Jeff kijkt een beetje ongemakkelijk.
‘Nou, eh… Dan ga ik maar weer eens. Dag Johanna.’
En weg is Jeff. Ik had niet eens de kans om nog dag terug te zeggen.
Niet kort daarna komen de vredesbewakers me halen. Ze brengen me naar het kleine stationnetje van District 7. Bear Chappin, Fiona Fletcher en Henry wachten al op me. Ik huil nog steeds en de camera’s maken daar foto’s van. Maar het maakt me nu niks meer uit. Ik moet me nu juist als een zielenpoot gedragen. Dat is de bedoeling.
Ik draai me om en zie mijn ouders staan, die me weer hoop hebben gegeven.
Ik loop snikkend de trein in. Maar dat is de buitenkant. Vanbinnen ben ik ijzig kalm en vastberaden, en terwijl mensen mij als een zielig hoopje de trein in zien stappen, ben ik een plan aan het maken om deze Spelen te winnen.
Er zijn nog geen reacties.