H1.2
Ik voelde de wind door mijn haar graaien tot een vervelende stem me ontwaakte uit een zo heerlijk gevoel.
"Opletten Erika! Je kijkt niet waar je rijd!”
Plots waren mijn ogen wijd open en ik gaf een licht trekje aan mijn teugels. De les was eindelijk gedaan. Ik steeg af en leidde mijn paard naar zijn stal waar ik zijn hoofdstel en zadel afdeed. Toen ik terug kwam van de zadelkamer stond Calippo al heel enthousiast te hinniken zodat ik hem een appel zou geven om hem te belonen. Mijn rugzak stond open dus zag hij de appel al liggen en ik merkte op dat die rugzak toe was aan een schrobbeurt.
Na het poetsen van Calippo had ik me een weg gemaakt richting kantine. Ik merkte op dat ik eigenlijk wat lomp liep en probeerde ervoor te zorgen dat ik met een rechte rug de deur binnen ging wat me half om half lukte. De gezichten van iedereen in de kantine draaiden meteen om toen ik binnen kwam. Het leek wel of ze een spook hadden gezien en het gefluister deed me blozen. Ik zette me aan één van de krukjes aan de bar en bestelde een lekker koele cola. Terwijl ik wachtte, zat ik wat te prutsen met de kwartjes die ik voor ik naar de kantine vertrok, in mijn hand had gepropt.
“Dat is dan 1,50 euro, alsjeblieft”
Ik gaf het geld en de voorverkoelde Cola werd in mijn handpalm geduwd. Op het moment wanneer ik naar mijn schoenen wou kijken of mijn veters nog netjes gestrikt waren, besefte ik opeens waarom iedereen me zo aanstaarde: ik had een IMMENSE kwijlvlek van Calippo op mij broek. Ik zocht wat servetjes en probeerde tevergeefs de vlek er af te krijgen. Met veel haast rende ik terug naar buiten en morste bijna mijn cola over iemand heen.
”Nu dat nog!” zij ik eens ik buiten was. Toen ik de klok zag, scharrelde ik mijn spullen bij elkaar en rende naar mijn fiets. Mama zal weer staan zagen omdat ik vijf minuten te laat ben. Een kleine grom opsnapte uit mijn keel. De bomen en de weilanden zagen er zo mooi uit op dit moment van de dag dat ik haast vergat op de weg te blijven rijden, eens ik uit het binnenbaantje was en op het fietspad reed hoorde ik plotseling een knal die niet echt zuiver klonk.
”Welke imbeciel laat er nu spijkers op de weg liggen?” ik kon het wel uitschreeuwen van frustratie, maar hield het op een zacht gefluister. Er fietste net een gast voorbij en hij merkte dat mijn band plat was. Een paar meter verder stopte hij. Oh nee, hij kwam naar me toe. Het liefst zou ik me verstoppen of weglopen. Wat moest ik zeggen die gast was zo groot en …
Voor ik het wist stond hij voor mij. Hij stond daar met zo’n macho houding en zij heel sarcastisch: “Dat wordt lopen naar huis, vrees ik.”
Ik durfde hem niet eens aankijken, uiteindelijk raapte ik al mijn moed bij elkaar en keek omhoog want ik zat ondertussen in hurkstand om te kijken wat er met mijn band was. Ik ging rechtstaan en zei tot mijn eigen verbazing” Ga je daar zo de hele dag blijven staan, of ga je me nog helpen? Want ik denk niet dat je gestopt bent om een schilderij van mij te maken.” Ik begon steeds meer en meer op Xiana te lijken. Zijn verbaasde blik doorboorde de mijne. Ik voelde me al veel minder moedignu.
” Misschien kan ik tot bij je thuis meelopen? Zelf ben ik niet zo'n expert in lekke banden,"kwam er dan toch uiteindelijk uit. Ik werd helemaal rood.
Er zijn nog geen reacties.