De omgeving werd langzaamaan wazig doordat mijn ogen zich met tranen vulden.
De aandrang om mij om te draaien en terug naar het huis van Mitch te stappen was enorm groot en toch stapte ik nijdig verder. Ik was gewoon te koppig om om te keren.
Ruw veegde ik de tranen uit mijn ogen. Ik snapte niet waarom ik huilde.
Mitch en Alexander hadden zo vaak ruzie en achteraf was het weer allemaal koek en ei, volgens Rody toch.
Misschien trok ik het me allemaal teveel aan. Ik had er namelijk niks mee te maken en toch was ik kwaad weggegaan omdat de jongens gevochten hadden.
Ik was zonder mijn weet trager gaan lopen en op een gegeven moment stond ik stil.
Misschien moest ik toch maar terug keren en mij excuseren voor mijn overdreven gedrag. Ik twijfelde nog even en draaide me dan met een ruk om.
Ik jogde terug langs het bospad naar het huis van Mitch.
Ik stopte abrupt toen ik iets meende te horen. De angst kroop naar binnen en ik speurde het donkere bos af. Daarnet was het bos zo eng en donker nog neit. Waarschijnlijk was het al aan het schemeren.
“H-hallo?” piepte ik.
Niemand reageerde.
Bang stapte ik verder en toen hoorde ik het geluid weer, dit keer duidelijker. Het was een diepe grom, die me enorm bekend voorkwam. Ik kon het alleen nergens thuis brengen.
De grom kwam steeds dichtbij en werd vermengd met andere grommen. Ze werden steeds ruwer en dwingender, alsof ik hier weg moest.
Één grom veranderde plots in een korte kwade grauw, als een hond die je elk moment aan kon vallen.
Ik draaide me opnieuw om en begon weg te rennen, zo hard ik kon. Ik voelde hoe mijn longen en spieren protesteerden. Mijn hart klopte hard tegen mijn borstkas, alsof het er elk moment uit kon springen.
Het gegrom achtervolgde mij. Ik wilde sneller rennen, maar ik kon niet meer. Mijn benen trilden vermoeid.
Als uit het niets hield het gegrom op en werd ik door een ijskoude greep tegen de grond gesmakt.
Mijn hoofd tolde door de klap, maar ik was nog vaag bij bewustzijn.
Toen zag ik ze. Enorme wolven, zo groot als paarden.
Ze kwamen dreigend op mij af, met hun koppen naar de grond gericht. Hun ogen gloeiden.
Plots sprong er een wolf naar voor. Hij grauwde en ontblootte al zijn vlijmscherpe tanden.
Versuft keek ik naar het enorme beest. Ik herkende het. Dat was mijn wolf, degene die aan mijn raam had gestaan.
Nu kwamen ook de andere wolven naar voor, allen met hun tanden ontbloot.
Mijn wolf opende zijn kaken en sprong op mij af. De loodzware druk op mijn rug en de ijskoude grip verdween. Ik hoorde enkele duistere grommen, die langzaamaan vervaagden en uiteindelijk verdwenen.
Een warme hand streek langs mijn nek.
Verdwaasd keek ik op, maar ik zag enkel een donkere schim voor mij.
Het ging allemaal zo snel dat mijn vermoeide hoofd moeite had met het te verwerken. Uiteindelijk gaf ik het op, alles werd duister, ik was te versuft om nog wakker te blijven.
Toen ik weer bij bewustzijn kwam hoorde ik mensen praten, maar ik had nog geen zin mijn ogen te openen. De stemmen waren vaag en het geluid drong niet echt tot me door.
Het was pas toen ik een deur hoorde dichtvallen dat ik besefte dat ik niet droomde. Een enorme pijnscheut schot door mijn hoofd terwijl de klap van de deur nog verder gonsde. Ik kon niet anders dan mijn vingers tegen mijn slapen drukken.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen