Angel without wings. Chapter 1.2 Once upon a time
Ik staarde uit mijn raam naar buiten. De regen tikte tegen de ruiten. Het zorgde voor een ritmisch geluid dat mijn kamer vulde. Ik keek uit over het gigantische landgoed van mijn familie. We waren de rijkste familie uit de stad. Overal waar ik kwam werd ik herkend. Iedereen begroette me vrolijk, alsof het leven vol zat met goeie dingen. Ik mag natuurlijk niet klagen. Ik hoef maar met mijn vingers te knippen en ik krijg alles wat ik wil. Nou ja, bijna alles. Toen ik klein was verliet vader ons. Hij was alles voor me. Hij werkte alleen vaak in het buitenland, waardoor hij soms maanden wegbleef. Ik wachtte thuis op hem. En zodra hij thuiskwam begon ik te huilen. Aan niemand anders behalve hem liet ik mijn gevoelens zien. Ik vertelde hem alles. Ik liet hem al mijn tekeningen zien. De meesten waren van ons, als een gelukkig gezin. Mijn moeder keek niet naar ons om. Ik en mijn oudere zus, Arabella, werden opgevoed door de huishoudster. Niet dat dat abnormaal was. De meeste rijke kinderen werden opgevoed door huishoudsters of vroedvrouwen, gewoon omdat de ouders geen tijd voor ze hadden. Op een dag kwam mijn vader niet terug van zijn werk. En de dagen erna was hij er nog steeds niet. De vijfde dag was ik huilend in slaap gevallen. Midden in de nacht werd ik wakker door hard geschreeuw dat van beneden kwam. Ik dacht dat ik vaders stem herkende en rende naar beneden. Voorzichtig had ik om het hoekje van de kamer gekeken en was me rot geschrokken. Vader en moeder schreeuwden gemene dingen naar elkaar. ‘Je moet je leven niet laten leiden door die legendes!’ schreeuwde vader. ‘Die legendes hebben anders wel jouw moeder aan haar eind geholpen!’ gilde moeder terug. Opeens greep moeder een vaas en gooide die naar vaders hoofd. Hij had haar geschrokken aangekeken en was toen woest de deur uit gestormd, langs mij heen. Arabella was ook naar beneden gerend en mama was in huilen uit gebarsten. 'Moeder! Vader had belooft dat we nog gingen varen! Gaan we nu nog varen? Moeder!' had Arabella gehuild. Moeder antwoordde niet. Toen liep ik naar Arabella toe. 'We gaan heus nog wel eens varen! Het duurt alleen nog even, want mama en papa zijn er niet aan toe,' had ik gezegd, waarna ze meteen gekalmeerd was. Ik had mijn hand op mijn mama's schoot gelegd. 'Het komt wel goed, mama. Je hebt ons.' Ze had me verbaasd aangekeken. Ik was toen 7 en Arabella was 8. We zijn nooit meer gaan varen.
Nadat mijn vader weg was gegaan was het altijd stil in huis. Jaren later, hoorde ik Arabella soms huilen in haar kamer. Ik ging dan bij haar op bed zitten, en troostte haar net zolang totdat ze weer in slaap viel. Ook mijn moeder huilde nog vaak, en ook haar troostte ik. Maar er was niemand die mij troostte. Ik had geen vrienden. Ik mocht niet naar school, omdat ik me dan zou moeten mengen tussen het “normale volk”. Tenminste, dat was wat mijn moeder zei. Ik wilde wel naar het normale volk. Als ik maar met iemand samen kon zijn. Iemand bij wie ik mijn gevoelens kon uiten. Dat deed ik namelijk normaal door middel van mijn viool. Ik speelde vanaf dat mijn vader weg was. De zachte strelende muziek wervelde dan door de kamer heen, en liet me opgaan in mijn eigen wereld. Waar alles beter was. Waar iedereen gelukkig was, ook de gemene stiefmoeder en de boze wolf.
De zon die vanachter de wolken verscheen liet me ontwaken uit mijn gedachten. In het felle zonlicht leken de regendruppels diamantjes en warme stralen vulden mijn slaapkamer. In de verte reflecteerde de zon op het grote meer, met in het midden de statige eikenboom. Hij stond er al een paar eeuwen. Niemand weet wanneer de boom gepland was. Maar hij was nog ontzettend gezond. Het hele landgoed was eromheen gebouwd. Aan die boom had ik ook mijn achternaam te danken. Adkyn, een Engels woord voor eiken. Vroeger hield ik ervan om in die boom te klimmen. Mijn ouders kwamen dan boos aangelopen en riepen dat het slecht gedrag was voor een dame. Ze hadden een reputatie hoog te houden, en daarbij moesten de kinderen niet in de weg staan. Ik moet eerlijk toegeven dat ik ze nog steeds in de weg sta. Soms ben ik uren weg. Ik zit dan op de heide, te genieten in de zachte wind die daar waait. Of ik rijd op mijn paard, Fidelity, langs de kustlijn. Ze is prachtig wit en haar manen lijken wel van zilver. Ik laat haar elke ochtend poetsen totdat ze glimt. Meestal help ik mee, als ik zeker weet dat niemand me ziet. Anders vertellen ze het aan mijn moeder, die dan heel boos wordt. Ze roept vaak dat ze wou dat ik meer zoals Arabella was. Arabella heeft prachtig, lang, golvend, blond haar, een perfect figuur met mooie vormen, en een zuivere huid. Haar saffierblauwe grote ogen maken het plaatje compleet. De manier hoe ze loopt doet je denken aan een prinses, en jongens kunnen meestal hun ogen niet van haar afhouden. Ze is nu pas 17 jaar geworden. Het is een wonder dat ze nog niet getrouwd. Ik heb hele lichte, asblonde, lange haren. In tegenstelling tot Arabella’s haar, golft mijn haar niet maar valt stijl. Ik ben heel erg klein en tenger en heb niet zoveel vormen. Ik word binnenkort zestien dus de vormen zouden nu al een beetje meer moeten komen. Over mijn ogen heb ik het liever niet. Ze zijn, zeg maar, niet echt wat men veel voorkomend kan noemen. Eigenlijk heb ik nog nooit iemand gezien met dit soort kleur ogen. Van mijn vader had ik voor mijn 5e vierjaardag ooit een ketting gekregen waar een paarse edelsteen aan vast was gemaakt. ‘Dat is een Amethist. Hij kleur mooi bij je ogen,’ had hij gegrapt. Paars.
Elke ochtend kijk ik vanuit mijn raam hoe de zon opkomt. Prachtige kleuren verschijnen dan in de lucht, en de eerste paar zonnestralen worden gereflecteerd door het meer. Een van die kleuren is paars. En roze. Ze maken dan dunne strepen op de helblauwe lucht.
Plotseling werd een hand op mijn schouder gelegd en ik schrok op. Ik keek in de donkerbruine ogen van Rhian, waaronder al een paar rimpels te zien waren. ‘Sorry dat ik u liet schrikken, juffrouw. U reageerde niet toen ik uw naam zei en op uw deur klopte. Uw moeder zou willen dat u met haar en uw zuster komt ontbijten,’ zegt ze met een lieve lach op haar gezicht. Ik sta op en volg haar. Haar donkere haar dat in een strakke knot op haar hoofd is gebonden heeft al plaats gemaakt voor enkele grijze haren. Voor zolang ik me kan herinneren heeft Rhian voor mij en Arabella gezorgd. Vroeger vertelde ze me altijd verhalen over haar geboorteplaats in Wales. Er waren allemaal legendes over elven en dwergen. Rhian keek bezorgd achterom. ‘Voelt u zich wel goed, juffrouw?’ vroeg ze. Ik glimlachte naar haar. ‘Ik voel me prima, bedankt.’ Ze opende voor me de grote deuren van de eetzaal. Arabella en mijn moeder zaten al aan tafel. Arabella had een van haar mooiste jurken aan. Dat betekende dat er vanmiddag bezoek zou komen. Een stoel werd voor mij naar achter geschoven en ik ging aan tafel zitten. De bedienden brachten het eten naar binnen. Het was veel te veel, zoals gewoonlijk. Alles wat overbleef mochten de bedienden hebben. Zodra ze allemaal weer weg waren en alleen Rhian nog bij de tafel stond begon moeder te praten. ‘Vanmiddag komt er een graaf langs. Ik wil dat jullie je beleefd gedragen,’ zei ze met een serieuze stem. ‘Hij is hier om twee uur, dus dan moeten jullie aanwezig zijn.’ Ze wierp een dreigende blik naar mij. Stil pakte ik een broodje van de stapel. ‘Wat komen ze hier doen, moeder?’ vroeg Arabella. ‘Gewoon op bezoek,’ was het antwoord van mijn moeder terwijl er een stiekem lachje op haar gezicht verscheen.
Reageer (2)
Mooi verhaaal!!!
1 decennium geleden*neemt abo*
Ga je snel verder pleaz??!!!
superr mooi geschreven ga je er nog meer hoofdstukken opzetten????
1 decennium geleden