Schrijftwedstrijd Juneau, Opdracht 1
Ik ben een perfectionist, daar kunnen we heel lang over discussiëren en praten, maar dat ben ik gewoon. Altijd moet alles perfect zijn, en ook nog geen ietsiepietsie beetje eronder. Daarom wilde ik ook persé op mijn vrije, zonnige dinsdagmiddag mijn kamer gaan opruimen.
Niet omdat mijn moeder zo aandrong, niet omdat ik een aantal dingen kwijt was, maar simpelweg omdat ik me plotseling realiseerde dat ik het op moest ruimen. En als ik me dat dan bedenk, dan moet dat ook meteen gebeuren. Eerder kan ik niet rusten, want dan blijft het idee maar doormalen en doormalen. Totdat ik dan midden in de nacht naast mijn bed sta om toch maar te beginnen met het schoonmaken.
Dus, zo gezegd zo gedaan, ging ik aan de slag. Eerst werkte ik de grote stapels rotzooi en boeken van mijn bureau af. Een hele lading leesboeken verdween in een kastje ( waar ik me eerder al had voorgenomen ze te leggen ) en een andere lading, bestaande uit kladblaadjes en post-itpapiertjes verdween in mijn prullenbak.
Dingen zoals mijn lievelingspen, mijn briefje voor de dokter en andere zaken kwamen voor het eerst in maanden weer te voorschijn en ik verbaasde me over de hoeveelheid troep die zich in die tijd had verzameld op enkel mijn bureau. Dit zou dus nog een hele klus worden, bedacht ik me mistroostend terwijl ik een borstel in een kastje stopte. Misschien kon ik beter meteen de vuilniswagen laten komen, want met dat ene vuilniszakje zou ik het niet gaan redden. Of misschien was een verbrandingsoven beter, dan had de vuilnisdienst er ook geen last van.
Als ik nu gewoon nog een paar maanden ( of jaren ) zou hebben gewacht, dan zouden mensen worden betaald om dit te doen. Dan zou mijn kamer in de krant komen, met als grote kop: ‘Tijdens opgravingen in kamer drie paar sokken gevonden’.
Hoe dan ook, na mijn bureau begon ik aan mijn kledingkast. Want, op de een of andere onverklaarbare wijze, had ook daar zich een privé vuilnisstortplaats gevormd die zich elke dag maar uitbreidde. Gelukkig waren het vooral kleren die ik vond, dus hoefde ik niet te veel denkwerk te verrichten. Maar net voor ik mijn kastdeur weer wilde sluiten viel mijn oog op een schoenendoos die in de hoek stond geschoven. Een beeld schoot door mijn gedachten en instinctief haalde ik de doos uit het hoekje en nam hem mee naar mijn bed.
De deksel was stoffig en oud, maar ik herinnerde me nog exact wat ik jaren geleden in de doos had gestopt. ‘Memories’, had ik er toen met een rode stift opgeschreven. Inmiddels waren die letters al vervaagd, niet meer dan een onduidelijke gloed op het karton, maar dat deed niet af aan de inpact van het moment.
Het voelde groots, machtig, alsof het van belang zou zijn in mijn leven. Maar aan de andere kant was het maar gewoon een oude schoenendoos, gevuld met wat dingen van vroeger. Niets bijzonders, vertelde mijn rationele verstand me. En dus veegde ik nog wat stof van de deksel en legde hem daarna naast me neer. Daarna liet ik mijn hand in de doos glijden.
Het kartonnen ding, oorspronkelijk mijn geliefde All-Stars bevattend, was klein en had precíes de verkeerde afmetingen voor blaadjes en andere voorwerpen. Vandaar ook dat ik de pagina’s en boekjes in rare hoeken aantrof. Net zoals, zo herinnerde ik me weer, ik ze erin had gestopt. Ik pakte een schriftje uit de doos en bladerde er een beetje doorheen. Het schrift was eigenlijk bedoelt geweest voor aantekeningen van school, maar had in mijn geval dienst gedaan als een klein, onhandig dagboekje. En ik herinnerde me nog de keren dat ik erin had geschreven met een trillende hand, of met gebalde vuisten van woede. Al die keren, al die herinneringen, allemaal gevangen in een klein, onbeduidend, rood schriftje.
“Zometeen weer eten. Kun je jezelf nog dikker, vetter, viezer en afzichtelijker maken dan je al bent. En dan moet je straks ook nog in bikini, dan zal iedereen helemaal van je walgen. Tussen al die dunne mensen, dan ineens zo’n dikzak. Tja.. je bent gewoon walgelijk.” Ik fluisterde de woorden tegen mezelf en meteen vlogen mijn gedachtes jaren terug in de tijd. Het was alsof mijn hele wezen werd teruggezogen naar het moment en ik kreeg het gevoel dat ik nooit verder was geweest dan dat exacte punt. Ik zag alles overnieuw, voelde alles overnieuw. De pijn van die woorden, die één voor één als messen in mijn hart hadden gesneden. En eerlijk gezegd deden ze dat nu weer. Minder erg dan dat ze dat toen deden, maar alsnog viel ik terug in dat gat. Al die haat werd weer tegen me gekeerd. Al die woede weer op mij afgevuurd.
Ik kneep mijn ogen dicht en slikte. Wat had ik verwacht ? Ik wist het eigenlijk zelf niet eens echt. Natuurlijk had ik gehoopt dat het me nu niet meer zou kunnen raken. Dat ik nu kon zeggen dat ik sterk in mijn schoenen stond. Maar dat was niet zo. Ik was nog steeds onzeker en ik was nog steeds verlegen.
Ondanks dat mijn hand trilde, bladerde ik verder.
“En je hebt het weekend weer lekker voor het hele gezin verpest. Je verkloot eigenlijk gewoon alles. Je bént verkloot.” Weer die woorden, uitgesproken met zoveel overtuiging en haat dat ik het zelf geloofde. Ik deed alles fout. Ik mocht niet gelukkig zijn en kon het beste gewoon verdwijnen. Dat was het beste ja, simpelweg van de aardbodem verdwijnen.
“Alleen voor jezelf is het nu niet perfect, maar ja, dat ben jij maar. Waarom zou je iedereen laten zien hoe je je echt voelt, alleen voor jezelf ? Waarom zou je je geloofwaardige rol van de “altijd vrolijke meid” laten vallen voor iets onbelangerijks en waardeloos als jezelf ? Dat ben je bij lange na niet waard !”
“Je bent echt zo dik, vies en vet dat ik gewoon van je walg. Mensen zullen je later herinneren als die vette pluntpudding die met haar kont de hele stoep in beslag nam. Ze zullen dan denken: ‘Oh ja, dat was die dikke.’”
Het was waar, ik was lelijk, stom en dik. Ik herinnerde me het nog maar al te goed. Dat vet, die kwabbers. Hoe had ik daar de afgelopen jaren mee kunnen leven ? Hoe had ik überhaupt de afgelopen jaren kunnen doorleven ?
Ik sloeg het schriftje dicht en haalde mijn handen door mijn haar. Het leek alsof ik weer precies op datzelfde punt stond als drie jaar geleden. Ik moest nu kiezen, wat wilde ik ?
Wat wil ik ? De vraag dwaalt nog steeds door mijn gedachten en drijft me tot waanzin. Hoe lang zit ik hier nu al ? Één uur, misschien twee ? Ik weet het niet meer. Nogmaals strijk ik met mijn hand door mijn haar, iets dat ik vandaag al zo vaak heb gedaan dat ik de tel kwijt ben geraakt. Net als dat ik al de keren al ben vergeten dat ik onbewust met mijn tong klakte, met mijn voet wiebelde of aan mijn nek krabte.
Ik zucht maar weer eens een keer en scheur mijn blik los van de lamp waar mijn ogen nu al de hele tijd op gefixt zijn. Met moeite beweeg ik ze door mijn kamer en dwing ik ze dingen te bekijken. Bij mijn bureau blijven ze echter weer hangen.
Boven mijn bureau hangt mijn toelatingsformulier van Leiden, de universiteit waar ik van plan was Literatuur te gaan studeren. Maar wil ik dat nog wel ? Is dat het me nog waard ?
Langzaam sta ik op en loop naar het prikbord. Het toelatingsblad hangt in het midden, als pronkstuk van mijn collectie blaadjes, waar ik het deze afgelopen vrijdag trots had opgehangen. Maar nu krul ik mijn vingers om de onderkant van het stuk papier alsof het niets bijzonders is en na een kleine ruk komt het blaadje los in mijn hand te liggen. Ik staar een tijdje blind naar de letters. De woorden zijn nu onzichtbaar voor mijn ogen, slechts zwarte vlekken op een witte achtergrond. Ze hebben geen betekenis meer en ik verdwijn weer bijna compleet in mijn gedachtes.
Maar nog net daarvoor schud ik mijn hoofd en lees de eerste regels van de brief voor de zoveelste keer door. Ze vinden het goed dat ik daarheen kom, willen het zelfs graag door mijn goede punten. Ze hebben niets dan lof over mijn werk tot nu toe en hopen met mij veel te bereiken.
En dan, in een honderdste van een seconde, maak ik mijn besluit. Ik open de deur en stap de gang op. Het papier verfrommel ik ondertussen en gooi het zonder enige aandacht richting de prullenbak.
Ik heb tenslotte geen keuze.
Het verhaal gaat over de momenten dat ik het meest werd gekwetst. En in mijn geval, was ik dat zelf. De dingen die in de dagboekdelen staan heb ik tegen mezelf gezegd en daarmee heb ik mezelf gewoon helemaal kapot gemaakt. Klinkt heel vreemd, is het misschien ook, maar het is wel zo.
Bevat fragmenten uit mijn dagboek, 2009-2010
Er zijn nog geen reacties.