Hoofdstuk 3.
De volgende ochtend word ik te laat wakker, ik ben al te laat op school. Ik haast me in mijn kleding en met mijn make-up. In mijn kevertje steek ik een sigaret aan en scheur naar school. Ik ren hijgend het Engels lokaal binnen en plof naast een wonderschone jongen. Na school, ja! Dan ga ik op zoek naar ze, en ik gá ze vinden. "Hallo, ik ben Edward Cullen, jy bent Leslie Ann?" Steld de jongen naast mij zich voor. Die jongen die gisteren door mij zo chagrijnig zou zijn? "Gewoon Leslie, of Les, maakt ook niet uit." Glimlach ik. De rest van die dag leid hij me rond op school, hij verteld me dat hij mijn 'mentor' moest zijn. Dat vond hij persoonlijk niet erg.
"Maar pa!" Snauw ik. "Nee Leslie, je gaat ze níét opzoeken. Als ik merk dat je in mijn papieren zit zwaait er wat jonge dame!" "Streng staat je niet." Mompel ik en baan me een weg naar mijn kamer. Nu, na twee weken, heb ik nog niets gevonden en ben ik verlieft op mijn mentor geworden. Ja, Edward Cullen. Hij is erg aardig en sociaal, en helaas ook net zo verlegen als mij en nog een minpunt, hij heeft een vriendin. "Ik haat hem." Grauw ik als ik in mijn kamer zit. Natuurlijk spreek ik niet zo over Edward, ik bedoelde mijn vader. Ik bonk met mijn hoofd tegen mijn bureau. Ik wil weg uit Forks. Ik hoor stemmen praten. Snel ren ik naar mijn deur en luister.
"Edward? Wat doe jy hier?" Hoor ik mijn vader vragen. "Leslie was haar Biologie boeken vergeten, ik dacht, laat ik ze langs brengen." Ik hoor zijn glimlach. "Dat is erg aardig van je. Haar kamer is hier aan het einde." Zegt mijn vader. Ik open mijn raam en klim het balkon af. Nog vóór mijn deur open gaat.
Hoe kent mijn vader Edward en vice versa? Ik ren het bos in, weg van alles. Als ik nou nog gewoon in New York leefde was alles niet zo gecompliceerd. Waarom moet nou net míjn vader mytholoog zijn, en niet zakenman of iets dergelijks. Brommend loop ik door het té groene bos. Als ik overal rare geluiden vandaan hoor komen ga ik erop af. Eenmaal daar zie ik allerlei mens-achtigen vechten. Ze zijn sneller dan de doorsnee mens. Véél bleker en allemaal hebben ze rare rode ogen. Vampiers! Maar deze lijken in oorlog, niet als beschaafde vampiers die geen monsters willen zijn.
Alles gaat perfect, totdat eentje mij opmerkt. "Een mens!" Gruweld hij. "Kom hier!" Buldert een stem. Angstig loop ik dichterbij. "Wat moet je hier?" Blaft een ander me toe. "Ik ben een wandeling gaan maken, om alles op een rijtje te krijgen. Aangezien mijn vader mijn crush kent, van waar weet ik niet en ik vind het klote dat hij een mytholoog is. We zijn hier heen verhuist vanwege zijn werk. Hij heeft gehoord dat hier een groep vampiers wonen. Anderen dan jullie." Dreun ik braaf op. "Meisje, je zit nu midden in een oorlog. Wij gaan historie maken met jou!" Grijnst hij. "We strijden om het meisje? Degene die wint mag haar hebben?" Vraagt de ander. De leiders van de twee partijen. Ze knikken beide resoluut. Ik loop iets naar achter en het gevecht begint weer. "Stop!" Roep ik. Iedereen stopt meteen en vestigd de aandacht op mij. "Laat me gewoon gaan!" Krijs ik.
"Maar pa!" Snauw ik. "Nee Leslie, je gaat ze níét opzoeken. Als ik merk dat je in mijn papieren zit zwaait er wat jonge dame!" "Streng staat je niet." Mompel ik en baan me een weg naar mijn kamer. Nu, na twee weken, heb ik nog niets gevonden en ben ik verlieft op mijn mentor geworden. Ja, Edward Cullen. Hij is erg aardig en sociaal, en helaas ook net zo verlegen als mij en nog een minpunt, hij heeft een vriendin. "Ik haat hem." Grauw ik als ik in mijn kamer zit. Natuurlijk spreek ik niet zo over Edward, ik bedoelde mijn vader. Ik bonk met mijn hoofd tegen mijn bureau. Ik wil weg uit Forks. Ik hoor stemmen praten. Snel ren ik naar mijn deur en luister.
"Edward? Wat doe jy hier?" Hoor ik mijn vader vragen. "Leslie was haar Biologie boeken vergeten, ik dacht, laat ik ze langs brengen." Ik hoor zijn glimlach. "Dat is erg aardig van je. Haar kamer is hier aan het einde." Zegt mijn vader. Ik open mijn raam en klim het balkon af. Nog vóór mijn deur open gaat.
Hoe kent mijn vader Edward en vice versa? Ik ren het bos in, weg van alles. Als ik nou nog gewoon in New York leefde was alles niet zo gecompliceerd. Waarom moet nou net míjn vader mytholoog zijn, en niet zakenman of iets dergelijks. Brommend loop ik door het té groene bos. Als ik overal rare geluiden vandaan hoor komen ga ik erop af. Eenmaal daar zie ik allerlei mens-achtigen vechten. Ze zijn sneller dan de doorsnee mens. Véél bleker en allemaal hebben ze rare rode ogen. Vampiers! Maar deze lijken in oorlog, niet als beschaafde vampiers die geen monsters willen zijn.
Alles gaat perfect, totdat eentje mij opmerkt. "Een mens!" Gruweld hij. "Kom hier!" Buldert een stem. Angstig loop ik dichterbij. "Wat moet je hier?" Blaft een ander me toe. "Ik ben een wandeling gaan maken, om alles op een rijtje te krijgen. Aangezien mijn vader mijn crush kent, van waar weet ik niet en ik vind het klote dat hij een mytholoog is. We zijn hier heen verhuist vanwege zijn werk. Hij heeft gehoord dat hier een groep vampiers wonen. Anderen dan jullie." Dreun ik braaf op. "Meisje, je zit nu midden in een oorlog. Wij gaan historie maken met jou!" Grijnst hij. "We strijden om het meisje? Degene die wint mag haar hebben?" Vraagt de ander. De leiders van de twee partijen. Ze knikken beide resoluut. Ik loop iets naar achter en het gevecht begint weer. "Stop!" Roep ik. Iedereen stopt meteen en vestigd de aandacht op mij. "Laat me gewoon gaan!" Krijs ik.
Reageer (1)
Mwhehehe ja natuurlijk daar luisteren ze ook echt naaar he
1 decennium geleden