-

Ik rende door een schemerig, warm verlichtte gang. Ik kon me niet herinneren hoe ik daar terecht was gekomen. Mijn snelle voetstappen lieten wolkjes stof oplaaien uit het donkerrode tapijt. De gang deed me denken aan een kasteel, of een grote school. Ik zag wazig, alsof ik door een bril met te dikke glazen keek. Het geelachtige licht dat onder de oude lampenkappen vandaan scheen verlichtte mijn pad. Ik was ergens voor op de vlucht, en ergens naar op zoek. Na nog een paar minuten rennen kwam ik tot stilstand voor een deur aan mijn linkerkant. Het was een houten, met glas ingelegde, dubbele deur. Door het glas zag ik een klein halletje. Er stond een schooltafel tegen een hoge trapleuning in de hoek gedrukt. Ik volgde de trapleuning met mijn ogen. Hij leed naar beneden, naar een bordes. De muur bij het bordes bevatte twee donkere ramen. Mijn hart begon sneller te kloppen toen ik een gedaante in het halletje zag staan. Zijn licht-blonde haar en bril vielen me meteen op, zijn gezicht bleef wazig. Snel duwde ik de deur open om hem rennent om de hals te vliegen. Hij was een kop groter dan mij en drukte me stevig tegen zich aan. Hij gaf me een snelle kus op mijn kruin en een van zijn handen ging door mijn haar. Op dat moment gingen er zo veel doffe gedachten door me heen. Maar het belangrijkste was dat ik hem gevonden had. Dat hij van me hield. Dat we samen waren. Toen hij zijn lippen na een eeuwigheid naar de mijne bracht, en ik mijne naar die van hem, realizeerde ik me dat niet niet kon. Niet nu, tenminste. Niet met háár achter ons aan. Ik maakte me los uit onze omhelzing en begon weg te lopen, nog een houten deur door. Hij liep achter me aan en onder het lopen legde ik het hem uit.
Mijn woorden kan ik me niet herinneren, maar hij knikte. Een andere gedaante, een veel vagere, kwam achter ons aan rennen. Ik bad en hoopte uit alle macht dat ze hem niet zou zien of opmerken.
Dus ik begon ook te rennen, samen met hem. In een seconde die ik me niet meer kon herinneren stonden hij en ik buiten. Het was donker en het waaide een beetje. Links en rechts strekten zich paden uit. Lantarens verlichtten de fietsenrekken die aan de paden grensten. De poort aan het eind van het - iets bredere - pad voor ons stond open. Ik voelde dat de vagere gedaante dichterbij kwam. In mijn hoofd zei ik hem gedag en toen rende hij het linker pad op om in de schaduw te verdwijnen. Even bleef ik versuft staan, toen rende ik hem achterna. Maar tefergeefs. Hij was al door de schaduw opgeslokt. Stilletjes gilde ik zijn naam. Na nog even te hebben gezocht slenterde ik verslagen terug naar het lichtere pad voor de poort. De vagere gedaante kwam huppelent aanlopen van rechts. Ze pakte mijn hand en stilletjes volgde ik haar naar de poort. Hopent dat ik de blonde gedaante nog eens zou zien. Diep van binnen wist ik dat we elkaar nog eens zouden ontmoeten. Twéé delen van één gespleten ziel.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen