Foto bij Het laatste vonkje van balans.

Is wit even oneindig als zwart? Kun je in iemands ogen de waarheid zien? En heb je überhaupt een ziel?

Ze schrok niet eens, ze kromp. Langzaam werd ze door de grond geduwd door iets hards op haar hoofd. Op een etage lager belandde ze. Ze leek niet eens te vallen, meer te zweven van de vloer van de tweede etage, tevens het plafond van de eerste, naar de vloer van diezelfde etage en ook daar doorheen. Helemaal onder, op de begane grond liep ze door het raam naar buiten en steeg op, recht de hemel in naar het oneindige wit.


***


En bekend deuntje galmde door de zaal, terwijl vingers de toetsen bespeelde van de donker bruine piano in de hoek. Dunne lange vingers van een paar uitgedroogde handen bepaalde de melodie, de klank, de sfeer en de maat van alles wat er gaande was in de ruimte. Ze vertraagden, maakten de klank zwaarder en de sfeer dreigender of versnelden juist en zorgden voor een hogere klank met een vrolijk ritme. Er zat een verband tussen de mensen op de vloer en de man achter de piano, maar tegelijkertijd waren ze o zo onafhankelijk van elkaar, alsof er een grote glazenwand tussen hen in stond. De man bespeelde de piano, de mensen op de vloer deden hun ding en het geheel vormde de dans. Zelfs nu iedereen weg is hangt het er nog, de totale harmonie. Het melodietje is niet weg te krijgen uit mijn hoofd en de beelden van de dansers blijf ik maar voor me zien. Alsof de spiegels de herinneringen reflecteren en de beelden opnieuw tonen. Alles was perfect, losstaand van wat er vanbinnen in hen omging, speelde iedereen de juiste emoties, die hoorde bij hun persoonlijkheid in het verhaal, naar elkaar toe, terwijl de muziek van de piano uit de hoek hen door het verhaal zelf heen sleurde.
Ik ga er achter zitten, luister naar het melodietje dat is blijven hangen in mijn hoofd en speel het na.
Ik deed niet mee. Ik zat met mijn rug tegen de grote spiegel aangeleund die de hele wand vulde en keek naar alles wat er gebeurde. Ik keek net zo lang tot het vuurtje in mij uitgebroken was tot een groot wakkerend vuur dat zich alleen nog kon beheersen door die melodie die de zaal vulde. Die melodie die ik ook echt mooi vond, die me zelfs fascineerde.
Ik sla op de toetsen. Ik kan het niet spelen. Het is niet meer de melodie die ik mooi vond en eigenlijk kan ik het niet eens een melodie meer noemen. Het geluid, de bonken, die nu uit de piano schieten, laten alle herinneringen aan vanmiddag verdwijnen en het vuur in mij losbranden tot een grote vuurzee die niet meer valt te temmen, door welke melodie dan ook.

Iedereen heeft zo’n vuur in zich. Het regelt je balans. En op sommige dagen, wanneer het wat minder gaat, je boos bent of verdrietig, totaal uit je balans, zal het er voor zorgen, op welke manier dan ook, dat je je balans terug zult vinden. Want hoog vuur zorgt dan wel voor veel energie, kwaadheid en ongecontroleerde handelingen, het zorgt er ook voor dat je lichaam weer tot rust komt, door juist al die energie in één keer naar buiten te stoten. Het zorgt voor het smelten van je ziel van medelijden met wie dan ook en voor het vloeien van tranen over je wangen. Het zorgt voor liefde en harmonie en het zal nooit doven. Nooit. Echt nooit.

Er komt iemand de zaal binnen. Doordat ik ineengedoken achter de piano zit kan ik niet meteen zien wie het is. Eigenlijk wil ik het ook niet zien. Of ik wil niet dat iemand mij ziet. Ik kijk toch. Stiekem. Het is Rosan. Zelfs zij, ondanks dat ze blind is, kan nog beter dansen dan ik. Zij mocht bovendien wel mee doen. Als de vliegende waterlelie moest ze het publiek betoveren met haar schoonheid. Ik kan haar niet uitstaan. Juist omdat ze blind is en iedereen haar zielig vindt en haar dus ook voortrekt. Maar ik kan iedereen op dit moment niet uitstaan. Woedend ben ik op ze allemaal en ik kan die boosheid, verbolgenheid eigenlijk niet beschrijven, maar als ik de piano op kon tillen, had ik hem zeker uit het raam gegooid. Het komt door het vuur, de vlammenzee. Geef me water om het te kunnen doven alsjeblieft, voor het me overneemt.


***


Ik betreed langzaam de zaal, mijn aandacht is getrokken door geluid dat daar vandaan leek te komen. Het stopte niet en hoe dichterbij ik kwam, hoe beter ik de klank van een piano kon horen. Het liedje dat gespeeld wordt, ken ik niet en eigenlijk klinkt het ook niet als een liedje. Er wordt zomaar wat gespeeld. Het heeft geen melodie. Het is zelfs niet eens muzikaal.
Het geluid houdt op zodra ik binnen ben.
Wat moet iemand hier nog op dit tijdstip? vraag ik me af.
Ik hoor de stoel achter de piano kraken, wat een teken is dat de gene erop naar achter is geleund en niet van plan is zijn getokkel opnieuw voort te zetten. Het is stil.
‘Hallo,’ zeg ik om die stilte te verbreken en omdat ik hoop op antwoord, zodat ik weet wie zich in de zaal bevindt. Maar ik krijg geen antwoord. In plaats daarvan is de gene achter de piano opgestaan en komt naar mij toe gelopen. Voetstappen klinken als bonzen op de vloer. Ik luister ernaar en trek al snel de conclusie dat dit Lianne moet zijn. Feilloos ken ik het ritme van de voetstappen van alle dansers uit mijn klas uit mijn hoofd. Moeiteloos kan ik iedereen herkennen, ondanks dat ik blind ben. Lianne heeft korte maar stevige passen die zachte bonkende geluidsgolven afgeven aan de lucht.
Ik hoor de voetstappen versnellen en daarna weer vertragen. Ze worden hoorbaar, maar slechts een heel klein beetje zachter. Lianne beweegt zich van mij af.
Wat gaat ze doen?
Dezelfde voetstappen komen weer naar me toe, ze klinken nu alleen zwaarder, dieper in de grond. Alsof ze plotseling in gewicht is toegenomen.
Één klap en het is zwart voor mijn ogen, zwarter dan het altijd al was. Ik had nooit gedacht dat dat kon. Zwart is zwart, net zoals wit wit is.


***


Ik hoefde maar te slaan met iets hards en ze zakte door haar knieën, sloot haar ogen en bleef verslapt liggen op de grond. Maar zo gemakkelijk was mijn woede niet verdwenen. Ik sloeg nog een keer, om vervolgens het voorwerp waarmee ik geslagen had, uit mijn handen te laten vallen. Ik had niet eens gezien wat het voorwerp eigenlijk voorstelde. Dat hoefde ook niet, want het voldeed precies aan wat ik gezocht had; Het was onbreekbaar en viel zelfs op de betonnen met zijl bedekte vloer niet eens kapot. Rosan kon wel kapot. Alles kan kapot.

Als je ziel van goud is, huil je gouden tranen. Zoals engelen of Rosan. Ik denk dat Rosan een engel was, ze huilt immers gouden tranen. Mijn ziel is zwart en daarom huil ik zwarte tranen. Ik zit naast haar en kijk naar haar. Het gouden stroompje blijft het meest mijn aandacht trekken tussen de vele rode stroompjes. Haar ogen zijn open en achter het blauw ervan, dat altijd nietszeggend was geweest, probeer ik de waarheid te ontdekken. Haar ware leven, haar geheim van blind dansen, maar vooral vergiffenis; het geeft niet. Het is er niet.
Het vuur in mij is intussen zover gekrompen tot dat kleine vuurtje, dat mij weer rustig houdt, maar niet zorgt voor mijn balans.
Ik kijk naar Rosan en ik zie het misschien niet, toch weet ik dat het vuurtje in haar langzaam krimpt. Het is te voelen aan haar hand die inmiddels ijskoud is. De warmte die het vuurtje nog geeft is slechts een fruitvliegje in een lucht vol prachtige ijsvogel die hun vleugels hebben neergeslagen op Rosan, terwijl ze een deken vormen van kou. Het is zelfs geen vuurtje meer, enkel een vlammetje, een vonkje, het laatste vonkje van balans.

Reageer (3)

  • SpringRain

    Wauw, dat is echt heel erg mooi zeg. Pfoe...

    1 decennium geleden
  • Whipple

    ik deel de mening met liquore :3

    1 decennium geleden
  • Remington

    Dit vind ik echt heel mooi geschreven, knap gedaan!! ben kwijt wat ik verder wilde zeggen, ben onder de indruk!! ^^

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen