Hoofdstuk 21
. . .
Belachelijk eigenlijk, dat hij zich meer op zijn gemak voelde in de wetenschap dat Basil onzichtbaar naast hem stond. Op enig punt moest hij Luther toch vertrouwd hebben, al kon hij zich niet meer herinneren hoe het ooit zover gekomen was.
Eenzaamheid kon de werkelijkheid veranderen, dat bleek wel.
Orion wachtte zijn ex voor de poort van Mensdal op. Het duurde niet lang voor Luther opendeed. Hij woonde in het huis dat zich het dichtst bij poort bevond, het wel of niet binnenlaten van bezoekers gaf hem een machtig gevoel.
Krakend ging de deur open. Zodra er genoeg ruimte voor was, leunde de slungelige gedaante tegen de poort. ‘Dus het is waar. Je leeft nog.’
‘Natuurlijk.’
Luther nam uitgebreid de tijd om hem in zich op te nemen. Zijn blik dwaalde over Orions laarzen, zijn mantel, de gouden spelden, de pauwenveren op zijn schouders en bleef ten slotte op zijn gezicht rusten. Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Je bent gekleed alsof je zaken komt doen. Dat zie ik graag. Een hele verbetering in vergelijking met de verwarde staat waarin je vertrok.’
‘Er kan een hoop veranderen in drie jaar. Van jou had ik ook niet verwacht dat je onschuldigen zou opsluiten.’
Luther grinnikte. ‘Oh, daar geloof ik niets van. Als je me werkelijk zo slecht kende, zou dat me beledigen.’
Goed – het verbaasde hem inderdaad niet. ‘Wat wil je, Luther?’
‘Heeft het boterbloempje je eigenlijk nog gevonden?’
‘Niet dankzij jouw hulp.’
Een onbeschaamde grijns tekende Luthers gezicht. ‘Het is een bijzondere knul, dat weten we allemaal. Dokter Smeets zou hem graag eens onderzoeken.’
Een rilling gleed langs Orions ruggengraat bij de gedachte aan de kluizenaar die op een korte wandeling bij de Vallei vandaan woonde. Hij was verbannen omdat hij bloed afnam bij mensen en daar vervolgens met magie op experimenteerde. De meest nare ziekten waren zijn slachtoffers overkomen en het had lang geduurd voordat de oorzaak werd gevonden.
Hoe hij had kunnen voorkomen dat de herinneringen daaraan in de kluis terecht waren gekomen, wist niemand. Er werd gezegd dat hij ze wiste, vlak voor het avonduur aanbrak.
‘Is dat je meesterplan?’ Orion wilde zich niet zo laten kennen, nonchalance veinzen werkte meestal beter, hij kon de bitterheid echter niet uit zijn stem weren. ‘Nova voor Cody ruilen, zodat Smeets je er wat voor teruggeeft?’
‘Smeets heeft me niets te bieden,’ antwoordde Luther verveeld. Hij hield zijn hoofd iets schuin, waardoor zijn sluike haar voor zijn rechteroog viel. ‘Maar je zit er dichtbij – ik wil inderdaad een ruil. Je zusje voor je katten.’
‘Mijn kátten? Je hebt een hekel aan ze!’
‘Zeg dat wel. Misschien dat ik ze wel levend ga opeten. Dat blauwe rotbeest is er nu vast ook bij, hè?’ Hij gaf een trap naar voren, zij het niet aan de kant waar Basil stond. Die zette zijn nagels uit en keek vragend op.
‘Straks,’ zei Orion alleen.
Luther fronste en keek om zich heen, zich vast weer afvragend of Orion ze weer eens niet allemaal op een rijtje had.
‘Ik ben hier niet heen gekomen voor dom gepraat,’ vervolgde hij tegen zijn ex. ‘Dus vertel op. Wat wil je met mijn katten?’
Een paar tellen bleef Luther hem peinzend aankijken. ‘Goed dan. Je mag ze na afloop best terughebben. Als ze nog leven. En die vetzak mag je houden. Vanwege onze vroegere liefde.’ Het klonk als een minachtende sneer.
‘Dat was geen antwoord op mijn vraag.’
‘Het gaat je geen zak aan wat ik met ze wil. Het alternatief is dat ik je zusje in een cel laat wegrotten. Al houdt ze het vast niet lang uit zonder eten en drinken. Alhoewel… honger en dorst maken een mens gek. Hoelang zal het duren voor ze haar tanden in die witte stoeipoes van je probeert te zetten?’
Hoe meer Luther zei, hoe minder Orion begreep dat hij ooit iets anders dan afkeer voor de man had gevoeld. Hij zou willen dat hij kon geloven dat het slechts grootspraak was – maar dan zou hij tegen zichzelf liegen.
Orion probeerde de opflakkerende woede te negeren. Hij wilde weten wat Luther in zijn schild voerde en kreeg daar waarschijnlijk geen andere kans toe. Misschien moest hij het over een andere boeg gooien.
Hij zette een stapje naar Luther toe, keek naar hem op, aangezien de man bijna een kop groter was dan hij. ‘Waarom zo vijandig? Ik weet allang wat er onder die harde buitenkant van je zit.’ Niet heel veel, maar goed. ‘Als je ergens hulp bij nodig hebt, had je ook gewoon om hulp kunnen vragen.’
Luther snoof. Toch kende Orion hem goed genoeg om een flintertje aarzeling in zijn ogen te bespeuren. Het verdween echter alweer snel. ‘Ik heb geen trek in je bemoeizucht. Jij bent weggegaan. Als je gebleven was, hadden de zaken anders gelegen.’
‘Mis je me?’ kon Orion niet nalaten om met een spottende ondertoon te vragen. Stiekem leed Luther namelijk gewoon aan hetzelfde probleem als hij: hij hield er niet van om alleen te zijn.
‘Breng me je katten,’ zei Luther met opeengeklemde kaken. ‘Zorg dat ze hier morgen voor zonsondergang zijn én dat ze naar me luisteren. Pas als ze gedaan hebben wat ik van ze vraag, laat ik je zus gaan.’
‘Je zult meer aan ze hebben als ze weten wat ze moeten doen. Dan kan Thomas zich voorbereiden.’
Luther gromde. ‘Ik wil dat ze mij een stuk van het hart van de titaan brengen. Je weet wat voor dodelijk labyrint dat is. Jouw katten zijn slim, ze kunnen dat vast.’ Er kwam een wolfachtige grijns op zijn gezicht. ‘En als ze er niet levend uitkomen, zal het mij een zorg zijn.’ Hij stapte naar achteren. ‘Morgenavond, Orion. Of ik stuur je zusje erin, in plaats van haar te laten wegroten in de cel.’
Orion balde zijn handen tot vuisten. Basil was hem echter voor; hij sprong via Orions bovenbeen omhoog, landde op zijn schouder en haalde uit naar Luthers gezicht. Diepe krassen bleven achter.
‘Basil!’ riep Orion toch geschrokken uit. Hij greep in het luchtledige waar de kat moest zijn en trok hem tegen zijn borst, bang dat zijn zusje het anders zou ontgelden.
Het was al te laat, vurige krassen bedekten Luthers gezicht. Er welde bloed uit op.
‘Hier ga je spijt van krijgen,’ gromde Luther. ‘Geloof me. Hier ga je zo erg spijt van krijgen.’
De man draaide zich om en beende terug naar de stad. De poort smeet hij achter zich dicht.
‘Sorry,’ mompelde Basil. ‘Ik… ik haat hem zo erg.’
Orion zei niets. Hij dacht aan zijn zusje, opgesloten in een cel.
Nog even volhouden, Noof.
Gelukkig hoefden ze niet tot morgen te wachten. Bij het vallen van de avond zou hij Cody en de ogers bij de paddenstoelentroon aantreffen. Dan zouden ze Nova en Astoria bevrijden.
Als alles tenminste goed is gegaan…
Er zijn nog geen reacties.