Dit verhaal staat al een tijdje onaangeroerd in mijn google Docs. Ik ben nog niet super ver, maar hoop op deze manier de motivatie te vinden om regelmatig verder te schrijven. <3

Ps: na zo ongeveer 13 jaar weer terug hier! Ik dacht echt dat deze site niet meer bestond maar blijkbaar wel onder deze andere (niet meer zo nieuwe) naam. Gelukkig, mijn oude Tokio Hotel fanfiction bestaat nog :')

Kan iemand mij toevallig vertellen of deze site nog een soort van beheerd wordt, aangezien zoveel onderdelen niet meer werken?

Hoofdstuk 1

De felle novemberzon schijnt vol in mijn bleke gezicht. Voor mijn gevoel hangen mijn wallen tot mijn kin. Het is te hopen dat ik onderweg niet al te veel mensen tegenkom, want ik wil niet iedereen blind maken met mijn lichtgevende spookhuid, die op het moment waarschijnlijk feller schijnt dan een TL buis. Ik ben eigenlijk een soort permanent overbelichte foto. Zeker als de zon in mijn gezicht schijnt, alsof het een soort spiegel is die al het licht weerkaatst.
Ik heb twee vrouwen hun ogen al stijf dicht zien knijpen toen ze me passeerden, maar dat kan ik me ook verbeeld hebben. Op dit moment kan ik al mijn waarnemingen maar beter met een korrel zout nemen.
Mijn ogen vinden het ook nog lastig om te wennen aan deze grote overgang, na dagen in mijn donkere grot gezeten te hebben. Hoe had ik zo ongelofelijk stom kunnen zijn om mijn zonnebril te vergeten? Dan had ik mijn waterige, bloeddoorlopen ogen tenminste nog kunnen verbergen. Ik heb hem àltijd bij me, en uitgerekend nu...
Ik moet toegeven dat ik vandaag wel wat meer moeite had gehad dan normaal, met het verzamelen van mijn spullen voor ik wegging. Ik heb zeker een paar keer alles van verschillende broekzakken naar andere jaszakken verplaatst en weer terug, drie keer op en neer gelopen van de ene naar de andere kast terwijl ik er af en toe wat spulletjes uithaalde en in één van de zakken stopte, alles opnieuw en nu echt beter georganiseerd, en nog een keer en nog een keer. Blijkbaar was er toch iets niet helemaal goed gegaan.
Toch doet de frisse buitenlucht me erg goed. Sterker nog, ik voel me eigenlijk met de seconde beter. De brede lach die plotseling op mijn gezicht tevoorschijn komt kan ik niet tegenhouden, en dat wil ik ook helemaal niet, waarom zou ik? Ik zie er vast uit als een manische gek met mijn stompzinnige gelach, maar dat vind ik niet erg. Ik ben op dit moment gewoon erg gelukkig hier buiten, wandelend door mijn eigen fijne, vertrouwde stad.
Ik ben een prima kluizenaar en een paar dagen met de gordijnen dicht binnen zitten, daar heb ik geen enkel probleem mee - in tegendeel, maar er is iets speciaals aan buiten lopen in de felle zon, wanneer je al een aardig poosje niet hebt geslapen.
Zo'n gevoel dat het allemaal niet zoveel meer uitmaakt. Maar op een goede manier. Dat je kan doen wat je wilt, en dat niemand je van de wijs kan brengen. Dat je op dit moment de meest ware versie van jezelf bent en je jezelf eindelijk weer even hebt teruggevonden, al weet je dat dit maar van tijdelijke aard is. En natuurlijk ook een beetje het gevoel dat je je leven aan het vergooien bent, maar dat dat bij jou hoort en het jou meer jou maakt. Alsof je een cool, mysterieus geheim met je meedraagt. De mensen zullen misschien naar je kijken en je er wat ziekjes of pips uit vinden zien, maar zich waarschijnlijk niet afvragen wanneer je voor het laatst geslapen hebt en wat je allemaal achter je kiezen had zitten vannacht.

Behalve Ava, die ziet het bij mij altijd meteen. Ik zie haar al zuchten, terwijl ik aan kom gelopen richting het bankje waar ze op zit te wachten. "Is het weer zo ver?’ begint ze al meteen zodra ik dichtbij genoeg ben. ‘Moest dat nou echt precies vandaag? Je wist toch hoeveel deze dag voor me betekende?’
Als ik naast haar ga zitten en me naar haar toe buig om haar een kus te geven, zie ik dat haar ogen zich vestigen op de wond op mijn voorhoofd. O ja, shit. "Wat heb jij nou weer voor gekke korst op je kop? Wat is er gebeurd?" vraagt ze, eerder geirriteerd dan bezorgd.
"Ik was dronken”, zeg ik maar gewoon. Ik kan het wel mooier maken dan het is.
“Oké ja, dat dacht ik eigenlijk al, ik vroeg het meer uit beleefdheid”, lacht ze. “Je struikelde zeker over dat ene tafeltje?”
Ze bedoelt dat ene superlage, kleine tafeltje waar ik, als ik op de bank tv kijk, altijd mijn halve liters Klok op zet, en waarvan zij altijd zegt dat ik het stomme ding gewoon weg moet doen, omdat ik het elke keer weer omstoot en voor de zoveelste keer een plas bier over mijn tapijt laat stromen. Ik vind het zelf een geweldig tafeltje. Hij kan ook op schoot als ik een joint wil draaien.
Ik geef het maar gewoon toe. Liegen heeft toch geen zin bij haar.
Ze aait met haar vingers langs de wond op mijn hoofd. Eigenlijk vind ze me maar een enorme idioot, maar ze is zo vriendelijk om te zeggen: “Arme schat.”

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen