. . .

Cody zocht het hele gebied af. Nergens was een spoor van Mos te bekennen. Hij begreep er niets van. Hij geloofde er niets van dat zijn nieuwe vriend hem in de steek had gelaten. Er moest hem wat overkomen zijn, maar wat? Was hij op de rotsen geklommen, uitgegleden en lag hij nu in stukken over de grond verspreid?
      Bij gebrek aan een beter idee liet Cody zijn voorzichtigheid varen. Hij legde zijn handen rond zijn mond en riep: ‘Mos! Waar ben je?’
      Ingespannen luisterde hij naar een antwoord. Het enige wat hij hoorde, was het geklater van de waterval. Wat moest hij doen? Terugkeren naar Orions huis en vragen of de katten hielpen zoeken? Degene die daar het meest bekwaam in waren, waren al op zoek naar Nova. Bovendien vreesde hij dat hij de weg niet eens kon terugvinden; hij was blind achter Mos aan gelopen.
      Hij pakte zijn toverstok erbij en liet die in gedachten verzonken tussen zijn duim en wijsvinger heen en weer rollen. Misschien kon hij een blaadje betoveren en dat naar Mos toe laten vliegen. Hij was niet zo bedreven in magie dat zo’n spreuk het een uur zou volhouden, maar zo ver kon de oger niet bij hem vandaan zijn.
      ‘Cody?’ klonk het opeens achter hem. ‘Ben jij het echt?’
      Met een ruk draaide Cody zich om. Dat was geen bekende stem.
      Een paar passen bij hem vandaan stond een jongeman. Hij was even lang als Cody zelf, had precies dezelfde bouw. Zijn haar was blond, al gaf het geen licht, en zijn gezicht was niet met zoveel sproeten bedekt als dat van Cody.
      Verder waren ze elkaars evenbeeld.
      Cody staarde ander overdonderd aan. ‘Wie – wie ben jij?’
      ‘Andrew. Ik – ik kan niet geloven dat ik je gevonden heb.’ Hij stoof op hem Cody en trok hem in een innige omhelzing. ‘Jaren heb ik naar je gezocht. Járen.’
      Andrew klonk verstikt. Tranen bloeiden op tussen zijn wimpers en lieten zich daarna vallen.
      Cody had geen flauw idee wat hij moest zeggen. Hij kon hun gelijkenis niet ontkennen. Dit moest wel een broer zijn. Waarschijnlijk zelfs een tweelingbroer.
      Zijn keel snoerde dicht. Familie… ik heb familie. Hier, midden in de wildernis. Hij haalde snotterend adem. ‘Ik snap niet… Hoe heb je me gevonden?’
      De jongeman glimlachte door zijn tranen heen.
      ‘Na de brand heb ik maandenlang door de wildernis gezworven, tot een familie centaurs me vond en me adopteerde. Ze zeiden dat de mensen gevaarlijk waren en wilden me daar niet naartoe brengen. Als het op ons pad lag, zouden we elkaar weer tegenkomen. Regelmatig nam ik een hap van de Vruchten van de Toekomst. De laatste keer ontving ik eindelijk een visioen: ik moest naar de ogers gaan. Daar ontmoette ik Bast – ik zag dat ik een reis met haar zou gaan maken. Ze maakte zich zorgen omdat een vriend van haar zo lang was weggebleven en ik bood aan om haar te helpen zoeken. Zodoende kwamen we hier.’ Hij glimlachte weer. ‘En vond ik jou.’
      ‘En Mos?’ Die lag dus niet ergens in stukken op hulp te wachten.
      ‘Mos kreeg de wind van voren. Bast was er niet over te spreken dat hij zomaar verdween, zonder iets aan iemand te laten weten. Iedereen dacht dat hem wat was overkomen. En het spijt me dat ik het zeg, maar dat hij al die tijd een in haar ogen armzalig mens hielp, viel niet echt in goede aarde.’
      Cody keek om zich heen. ‘Dat verklaart niet waar Mos nu is.’
      ‘Bast heeft hem mee naar huis gesleurd. Eigenlijk wilde hij afscheid nemen, maar je stond al uren onder die waterval en haar geduld raakte op.’
      Úren? Dat was… hij kon het zich niet voorstellen. Tegelijkertijd waren magische plekken zoals deze vast vaker onvoorstelbaar. En waarom zou Andrew erover liegen?
      Mos moest zich hebben voorgenomen om hem later op te zoeken, of misschien af te wachten tot Cody hém eens zou opzoeken. Hij kon zich voorstellen dat hij weinig tegen Bast durfde in te brengen, bang zijn kansen bij haar te vergooien.
      De gedachte dat ze genoeg om hem gaf om hem op te zoeken, deed zijn mondhoeken omkrullen.
      Cody stelde zijn blik weer scherp op zijn evenbeeld. Andrew. Zijn broer. Hij was nog steeds verbluft. Al zolang droomde hij over de familie die hij nooit gekend had, die hij ook nooit meer dacht te zullen leren kennen. En nu was zijn broer hier.
      ‘Dus, ehm… Je had het over een brand? Is dat – zijn onze ouders daar omgekomen?’
      Andrew boog zijn hoofd. Zijn schouders zakten naar beneden. ‘Ja. Ik… We waren natuurlijk jong toen het gebeurde. Een jaar of drie. Ik weet niet wat er gebeurd is, maar iemand moet ons in veiligheid hebben gebracht… Ik stelde me altijd voor dat een van onze ouders dat heeft gedaan, en het vervolgens niet overleefd heeft.’ Hij haalde diep adem. ‘Ik kan je de restanten van ons oude huis laten zien. Het is hier niet ver vandaan.’
      Andrews hoopvolle toon ontging Cody niet. Hoelang wilde hij deze pijn al met iemand delen? Zelfs al was er slechts een verkoold geraamte van hun huis over: het verbond hen met elkaar. Tegelijk was dit ook gewoon allemaal heel veel, terwijl hij al zoveel aan zijn hoofd had.
      Het lukte hem echter niet om dat hardop uit te spreken. Andrew keek hem met grote, blauwe ogen aan. Ogen die verraadden dat hij al te vaak teleurstellingen had moeten verwerken, dat hij al te lang deze wereld had bewandeld op zoek naar zijn plaats daarin, naar een waardevolle connectie met iemand.
      Mijn broer. Al het andere zou even moeten wachten. Hij glimlachte en knikte. ‘Ja, dat lijkt me fijn.’

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen