. . .


Mos stond hem met glimmende ogen op te wachten. ‘Ik heb u wel gehoord!’ De oger deed een poging tot fluisteren, maar Cody was er vrij zeker van dat Orion hem kon horen.
      Hij stond voor zijn huis en zwaaide toen Cody zich aan de overzijde van de tuin nog eens omdraaide. Zijn oogverblindende lach zorgde wederom voor weke knieën.
      ‘Hij heeft u de liefde verklaard!’
      ‘Nee joh! Hij vindt me leuk. Dat – dat zegt niks. Je kunt van alles leuk vinden. Koken. Tuinieren. Spreuken verzinnen.’
      Mos liet een harde hand op Cody’s schouder neerkomen. ‘Als Bast zoiets tegen mij zou zeggen…’ Hij slaakte zo’n diepe zucht dat de hand heen en weer schudde. ‘Geloof mij. Die mensenman is dol op jou.’
      Er raasde iets in zijn buik, wat zelfs tintelingen naar zijn tenen zond. In een reflex probeerde hij het gevoel te smoren met een gedachte aan Fleur. Deze keer werkte het niet.
      Wat als Orion gelijk had?
      Kon Fleur hem echt betoverd hebben? Het maakte hem misselijk.
      Toen hij vlak voor het eindfeest hun relatie verbrak, was hij ervan overtuigd geweest dat hij alleen vriendschappelijke gevoelens voor haar had. Had dat haar er dan toe aangezet om hem met magie aan zich te binden? Niet voor het eerst had hij er moeite mee om te bedenken waarom hij opnieuw een relatie met haar was aangegaan. Het had gewoon fijn gevoeld.
      En nu zou het zomaar kunnen zijn dat het geen échte gevoelens waren geweest. Dat ze een magische oorsprong hadden en dat zijn echte gevoelens steeds meer op de voorgrond kwamen nu ze hem niet langer doses kon toedienen en Orion weer in zijn leven was.
      Het klonk minder vergezocht dan hij wilde. En toch… Was ze echt tot zoiets vreselijks in staat? Als je iemand op zo’n manier aan je bond dan kon er toch geen sprake van liefde zijn?
      ‘Ik begrijp het niet.’ De rollende stem van Mos trok hem van zijn gedachten los. ‘Waarom kijk je zo somber? En waarom heb je de tranen van de titaan nodig?’
      Terwijl ze het huis van Orion en zijn katten achter zich lieten, begon Cody aarzelend over Fleur en Orions vermoedens te vertellen. Van Mos’ stenen gezicht viel weinig af te lezen, toch maakte hij soms grommende geluiden die aangaven dat hij zich opwond over wat Fleur had gedaan.
      Áls ze het had gedaan.
      Het kronkelpad werd nauwer, zodat ze achter elkaar moesten gaan lopen. Planten met haardunne zilveren blaadjes streken als borstels over zijn schouders en lieten een glinsterend laagje op zijn kleding achter. Af en toe viel er een druppel op zijn hoofd of armen, wat steeds vaker gebeurde naarmate ze verder liepen. Het regende niet; het was alsof er hier permanent een dauwlaagje op de planten en bloemen lag. Wanneer het zonlicht erop viel, schitterden ze als parels. Bij iedere stap die Mos zette, zwiepten de takken in het rond. Zijn dreunende stappen maakten flink wat lawaai.
      ‘Zal die titaan wel tranen aan me afstaan?’ vroeg Cody zich af.
      Doordat Mos voor hem liep, was het moeilijk om hem goed te verstaan. Door het getjilp van insecten en vogels heen, deed Cody zijn best om het zware stemgeluid op te vangen.
      In plaats van een antwoord, kwam er een diep gerommel uit de oger vandaan. Hij draaide zich om, waardoor hij bijna op Cody’s voeten stapte. Gauw deinsde hij achteruit.
      ‘De titaan leeft al eeuwen niet meer.’
      ‘Oh.’ Cody krabbelde opgelaten door zijn haar. ‘Maar zijn tranen zijn er nog wel?’
      ‘Zeker. Je zult het zo zien.’ Mos toonde met een breed gat op zijn gezicht een lach, waarna hij zich weer omdraaide en verder stampte.
      Cody volgde hem. Er drupten steeds meer bladeren en de grond werd drassiger. Uiteindelijk mondde het pad uit in een grasland vol bloemen, met aan de overzijde grote rotsstructuren.
      Cody hapte naar adem toen hij de vormen in zich opnam. Het leek wel een gigantisch hoofd – groter dan heel Holtgaard – dat op de grond lag en naar hem toegedraaid was. Het zonlicht viel in de enorme oogkassen, die helderblauw flonkerden. Er stroomde water uit; de twee watervallen kwamen samen in een poeltje met een heldere groenblauwe kleur.
      De neus, mond en kin waren ook prominent aanwezig: er hipten zilverwitte vogels overheen.
      ‘Wonderlijk…’ bracht Cody met een ongelovige zucht uit. ‘Dus dit is de titaan? Wie heeft hem zo uitgehouwen?’
      Mos draaide zich naar hem toe. ‘Dat weet niemand, net zoals niemand weet wie de vormen van ogers uithakt wanneer zij naar de oppervlakte komen. De oude verhalen zeggen dat de titaan uit de hemel is gevallen en dat hij met zijn laatste krachten ons allemaal heeft geschapen. Iedereen behalve de mensen. Jullie schijnen hier met boten te zijn aangekomen.’
      Cody keek naar het gigantische hoofd. Hij had gedacht dat het een reusachtig kunstwerk was – niet dat het echt eens geleefd had. Maar zou het hem echt moeten verbazen? Mos bestond ook uit steen. Dit gigantische wezen was misschien wel een verre voorouder van hem.
      ‘Hoe worden jullie geboren dan?’ vroeg Cody zich af. ‘Heb je geen ouders?’
      ‘Jawel. Wanneer twee – of soms meer – ogers elkaar het hof hebben gemaakt, worden ze door een vlaag hitte bevangen. Tijdens die soms dagenlange hitte ontstaat er een zielensteen in hun binnenste, net als bij hun partners. Ze begraven die zielenstenen bij elkaar en in drie jaar vormen die stenen zich tot een nieuwe oger, die dan weer uit de grond kruipt. Soms is er niet eens een partner voor nodig, dan ontstaat de zielensteen vanzelf.’
      Het verhaal fascineerde Cody. Hij vond het jammer dat zulke kennis niet gedeeld werd op de Academie.
      ‘Hoe werkt dat dan bij mensen?’
      ‘Oh.’ Cody voelde zijn wangen warm worden. ‘Uhm, nou… heel anders.’
      ‘Vertel!’
      ‘Ik denk dat we beter naar die watervallen kunnen lopen.’
      De oger lachte. ‘Ik hoor je hart weer slaan. Ka-boem. Ka-boem.’ Hij begon weer te lopen. ‘Vertel het onderweg!’
      Eigenlijk was het natuurlijk stom dat Cody zich ongemakkelijk voelde. Het was gewoon de natuur. Maar het was zo volslagen ánders dan bij de ogers. Hij besloot het bij een vrij simpele uitleg te houden. ‘Nou, het is eigenlijk niet zo anders dan bij de meeste dieren. Een mannetje en een vrouwtje… worden heel intiem met elkaar. En dan… stuurt de man zaadjes naar het eitje in de vrouw. En in haar buik groeit dan een baby.’
      Gelukkig vroeg Mos niet verder naar het intieme deel. ‘Dus alleen een man en een vrouw kunnen baby’s maken? Waarom?’
      Cody trok zijn schouders op. ‘Zo zijn we gemaakt.’
      ‘Dus jij en Orion…’
      Cody’s wangen vlamden op. ‘Daar praten stellen pas over als ze heel lang bij elkaar zijn.’ Hij had het onderwerp in ieder geval altijd geschuwd als het om Fleur ging. Misschien omdat een deel van hem zich tegen het onnatuurlijke verzette – tegen de betovering die over hem heen had gelegen.
      Áls er een betovering over me heen ligt. Hij kon zich namelijk niet voorstellen hoe dat dan in zijn werk was gegaan. Ze had hem zelden drinken aangeboden; daar zorgde hij altijd voor. Had ze regelmatig een spreuk over hem uitgesproken? Voor zover hij wist, werkte dat niet. Je kon magie ook niet gebruiken om iemand zich vrolijk of verdrietig te laten voelen.
      Peinzend bleef hij aan de rand van de poel staan. Talloze kleine libellen en vlinders dartelden over het spiegelende oppervlak. Het water lonkte naar haar hem, er prikkelde iets in zijn nek. De tranen vielen flonkerend naar beneden, leken naar hem te fluisteren. Kom. Laat ons je schoonwassen.
      Cody dacht er niet over zich te ontkleden. Opeens stond hij tot zijn enkels in het bruisende water – en daarna tot aan zijn kuiten, zijn heupen. Hij liet zich voorover vallen en zwom naar de watervallen, die uiteenspatten op een platte, ronde kei. Hij klom erop. Op handen en voeten bewoog hij zich over het uitgesleten, gladde steen.
      stralen vielen op zijn schouder neer, op zijn rug, zijn hoofd. Rondom hem rees een donkerrood waas op, dat sterk naar rozen geurde. Het waas begon zich te vormen tot een silhouet, dat zich om haar as draaide en lachte.
      Daarna viel ze in stof uiteen. Het water spoelde de rode pluisjes weg en Cody bleef op zijn knieën zitten – druipend, plotseling ijskoud. De tranen prikten in zijn ogen.
      Vanbinnen was er een gat ontstaan, alsof er iets uit zijn borst was gerukt. Iets wat nooit van hem was geweest, maar door de jaren heen wel zo was gaan voelen. Hij liet zich van de rots afglijden en waadde naar de kant. Hij hees zich op de oever en liet zijn benen in het water bungelen.
      Met gesloten ogen dacht hij aan Orion, hij stelde zich ieder detail van zijn gezicht haarscherp voor. Heel even verbeeldde hij zich dat hij met zijn duim langs zijn glimlach streek.
      Gespannen wachtte hij af.
      Geen trillende vingers. Geen scherpe steken in zijn hoofd.
      Er gebeurde niets.
      Hij dacht aan de rode wolk die hem net omgeven had, aan de geur van rozen die hem omringd had. Die háár altijd omringd had – en waarmee ze hem bedwelmd moest hebben.
      Cody opende zijn ogen weer en haalde diep adem. Hoewel hij bevrijd was, voelde hij zich vooral verraden. Bedrogen. Met wankele benen kwam hij overeind. In ieder geval kon hij nu weer fatsoenlijk functioneren en naar de herinneringen zoeken.
      Hoe eerder hij een oplossing had, hoe eerder hij Fleur met de waarheid kon confronteren. Hij keek om zich heen, op zoek naar Mos.
      De oger was verdwenen.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen