Een stoot warme energie ging door Orion heen zodra het huisje in zicht kwam. Thuis. Nadat hij het Mensendal had verlaten, was hij na lange omzwervingen op de onbewoonde woning gestuit. De graslanders die in de tuin woonden en nog altijd trouw de planten en bloemen verzorgden, hadden hem verteld dat de eigenaar enkele jaren daarvoor van ouderdom was gestorven. Ze hadden hem uitgenodigd om in het knusse huisje te gaan wonen, mits hij zijn katten zou zeggen dat ze niet op de graslanders mochten jagen. Alleen voor Spekkie was dat een opgave geweest – zijn brein was dusdanig door de magie aangetast dat hij zich bijna onmogelijk kon beheersen als er wat eetbaars in de buurt was. Eénmaal had hij toch een graslander tussen zijn kaken gehad, waarna hij tot de conclusie was gekomen dat hij het een onsmakelijk hapje vond. Sindsdien hadden de tuinbewoners van geen van de katten nog iets te duchten gehad.
      Orion voelde een glimlach aan zijn lippen trekken nu hij thuiskwam. Verbaasd constateerde hij dat er rook uit de schoorsteen kwam. Hoewel Merlijn wist hoe hij de haard moest ontsteken – met en zonder toverspreuk – was Orion doorgaans de enige die het tegen de avond koud kreeg. Nezumi en Basil waren voor een groot deel met schubben bedekt, Spekkie had – helaas – een dikke vetlaag en Thomas droeg door Orion op maat gemaakte kleren.
      ‘We hebben bezoek,’ zei Astoria. Ze besnuffelde de grond en hief haar kop. ‘Van twee personen. Een mens… en iets wat naar… natte rots ruikt.’
      Een mens? Behoedzaam ging zijn hand naar het mes dat hij aan zijn heup droeg. Zijn gedachten schoten als eerst naar Luther. De anderen zouden alleen nooit gezellig met hem binnen gaan zitten. Tenzij Basil nog niet was teruggekeerd en ook Merlijn het bos in was getrokken om ingrediënten te verzamelen.
      Hield Luther de andere twee gevangen? Hij kon hem onderuitgezakt op de bank zien zitten, zijn voeten nonchalant op tafel terwijl Nezumi en Spekkie in een deken waren gerold en samengebonden.
      ‘Is Basil thuis?’ vroeg hij Astoria, voor zijn angsten verder met hem aan de haal gingen.
      ‘Iedereen is er.’ Ze moest zijn onrust hebben aangevoeld, want er ze streek met haar pluimstaart langs zijn been. ‘En ik hoor gezellig gepraat. Het is Luther niet.’
      Orion ademde opgelucht uit. Tegelijkertijd ergerde hij zich aan zichzelf vanwege de invloed die die rotzak nog steeds op hem had. Hij voelde enkel schaamte als hij terugdacht aan de tijd die ze met elkaar doorgebracht hadden – en toch was er een deel van hem dat blijkbaar verwachtte dat de man hem niet kon loslaten, dat hij hem helemaal hier zou komen opzoeken. Bespottelijk.
      Maar wie was er dan wél?
      Zijn kattenvrienden waren niet erg snel van vertrouwen waar het mensen betrof, wat zijn nieuwsgierigheid verder voedde. Hij liep naar de veranda, waar een heerlijke etenslucht hem al tegemoetkwam. Hij vermoedde dat zelfs de graslanders binnen waren, want hij werd niet zoals gebruikelijk door hun piepstemmetjes begroet.
      Orion beklom de treden omhoog en deed de deur open. Gelijk werd het stil in de ruimte. De tafel zat vol met de groene wezentjes die hij normaal in zijn tuin aantrof. Spekkie lag er languit naast, Nezumi zat met uitgeklapte vleugels op de leuning van de stoel en Basil wierp haar vernietigende blikken toe.
      Vlak ernaast stond een oger die hem nogal schaapachtig aanstaarde en daarna een soort piepgeluidje voortbracht. Uiteindelijk gleed Orions blik naar de keuken. Merlijn had plaatsgenomen om het aanrecht, naast het fornuis, en hij werd vergezeld door een jongeman met wilde goudblonde krullen.
      Orion reikte met zijn hand naar de deurpost, want zijn benen voelden opeens wel heel slap.
      De stilte leek de kok ook van zijn bezigheden af te leiden, want hij draaide zich om en kreeg daarna vuurrode wangen.
      ‘Orion!’ Zijn stem schoot een octaaf omhoog. ‘Ik hoop dat je trek hebt?’
      Orion staarde zijn gast aan. Hij kromde zijn vingers, zijn nagels drukten in het oude hout. Zijn ogen hadden hem al veel vaker bedrogen. Het kon onmogelijk echt Cody zijn.
      Was dit weer een nieuw spelletje van Locke?
      Cody liet de pollepel die hij nog vasthad in de pan zakken, vouwde zijn handen tegen elkaar aan en zette een paar stappen naar hem toe. ‘Ik begrijp dat dit je overdondert. Ik – je katten hebben me hier uitgenodigd. Drie dagen geleden. En… als je wil dat ik ga, doe ik dat natuurlijk.’
      Orion kon nog steeds niets uitbrengen. Hij speurde Cody’s gezicht af. Heldere blauwe ogen. Een gouden gloed die zijn haar deed oplichten. Sproetjes die zijn gezicht bedekten – nog veel meer dan hij zich herinnerde. Geen schaduwachtige contouren die zijn lijf omgaven. Kon dit dan echt… écht zijn?
      Basil sprong van de tafel en liep naar hem toe. ‘Ik vond hem bij het Mensdal. Hij was op zoek naar jou en Luther probeerde hem wijs te maken dat je dood was. Hij is het echt.’
      Orions blik ging weer naar Cody. Die grote blauwe ogen, vol zachtheid, vol onschuld. Zijn gedachten schoten naar Locke, die dat nooit had kunnen nabootsen. Er ging een rilling langs zijn rug.
      Vlug deed hij de deur achter zich dicht, al zou het niet lang duren voordat Locke erachter zou komen dat Cody er was.
      Cody is hier. In mijn huis.
      Orion voelde zich totaal zichzelf niet. Hij stond erbij als een zoutzak, het was alsof zijn schranderheid ergens in de tuin begraven lag. Jarenlang had hij op subtiele wijze met de jongen geflirt en nu kreeg hij er geen woord uit. Hij schraapte zijn keel en probeerde zich los te scheuren van de verbijstering.
      ‘Cody… Sorry, ik… Jeetje, dat is lang geleden.’ Hij dwong vlug een grijns om zijn lippen. ‘Geloof me: als je zo lang in de wildernis bent als ik, twijfel je soms of de dingen die je ziet wel echt zijn. Vooral als het iemand is waar je al jarenlang over droomt.’
      Zijn woorden lieten Cody meteen hevig blozen. Zijn eigen hart maakte een buiteling bij het zien ervan en plotseling wilde hij de jongeman heel graag in zijn armen trekken en hem niet meer loslaten. Iets weerhield hem ervan; Cody had zich altijd al wat ongemakkelijk gevoeld in zijn buurt en Orion had nooit kunnen achterhalen of het verlegenheid was of een ander soort ongemak.
      Blijkbaar was iemand anders een andere mening toegedaan: plots denderde er een overenthousiaste stem door de ruimte.
      ‘Geven hem dan eens een dikke knuffel, Cody! Dit is toch de man die je het hof wilt maken?’
      ‘Dat is hij niet,’ fluisterde Cody geagiteerd naar de oger.
      ‘Is dat niet Orion?’
      ‘Jawel maar… ugh laat ook maar.’ Hij wierp zijn stenen vriend een boze blik toe. ‘We zijn niet allemaal zo hopeloos verliefd op jij.’
      Vermaakt keek Orion toe. ‘Jammer. Ik zou graag door jou het hof gemaakt worden.’ Hij gaf Cody een knipoog.
      Even leek Cody verstrikt te raken in zijn woorden. Toch negeerde hij zijn vuurrode wangen en rechtte zijn schouders. ‘Ik ben met Fleur.’
      ‘Ah.’ Fleur. Orion deed zijn best om niet minachtend te snuiven. Natuurlijk, ze had een knap gezichtje, maar wat hem betrof was daar dan ook alles mee gezegd. ‘Nou, als je hier niet bent omdat je mij zo verschrikkelijk miste, ben ik wel benieuwd waarom je hier wel heen bent gekomen.’
      Zijn blik gleed naar Cody’s handen, die hevig trilden. Hij kneep ze tot vuisten en verborg ze achter zijn rug. Iets naars nestelde zich in Orions maag. Het zweet dat op Cody’s voorhoofd parelde, kwam vast niet door zijn gebloos. Als dat al blozen was. Was het van de kookpot waar hij boven hing? Of… ‘Ben je ziek?’
      ‘Wat? Nee.’ Zijn schouders zakten naar beneden, evenals zijn blik. Die was nu op de grond gericht. ‘Ik weet het niet. Met vlagen voel ik me niet goed. Dat komt vast door de atmosfeer hier.’
      ‘Dat is een fabeltje.’ Orion liep naar de jongeman toe, hief een hand en bevoelde Cody’s voorhoofd. Dat was gloeiendheet. ‘Je hebt koorts.’
      ‘Het is niets. Het zakt straks wel weg. Geloof me, zo gaat het al dagen.’
      Cody keek hem heel even aan, voor hij zijn blik weer op iets anders vestigde. Ze stonden zo dicht bij elkaar dat zijn hitte op Orion afstraalde. En dan had hij het haardvuur ook nog opgestookt. Het was hier hartstikke warm.
      ‘Dat het al dagen zo gaat, maakt het niet iets onschuldigs.’ Hij trok zijn hand terug.
      Cody kneep zijn ogen dicht, alsof hij tegen een duizeling vocht. Hij deed een stap naar achteren en leunde tegen het aanrecht. Met zijn elleboog stootte hij bijna een pan om.
      Toen hij zijn ogen weer opendeed, was zijn blik niet langer gefocust. Paniek deed zijn ademhaling versnellen.
      ‘Kom, je kunt beter gaan liggen.’ Hij legde een hand op Cody’s schouder en gaf een kneepje.
      De trillingen groeiden uit tot bevingen die zijn armen lieten schudden.
      ‘Wat gebeurt er?’ vroeg Cody met overslaande stem.
      Orion had geen flauw idee. Hier in het woud kon hij van alles opgelopen hebben. Hij sloeg een arm om Cody’s middel en duwde hem voorzichtig van het aanrecht weg. ‘We zullen de oorzaak wel vinden.’
      Het was stil geworden in het huisje; de gezelligheid was vervlogen Iedereen keek bezorgd toe.
      Blijkbaar had Cody er weinig tijd voor nodig gehad om hen voor zich te winnen. Een flauwe glimlach bestreek zijn lippen. Niet dat dat me verbaast.
      Orion hielp zijn onverwachte gast naar boven en liet hem op het bed plaatsnemen. Het was een vreemde gedachte dat hij daar al een paar nachten vredig in geslapen had, terwijl Orion de kwaadaardige blik van zijn evenbeeld constant in zijn rug had voelen branden.
      Hij moest hem over Locke vertellen – ze hadden nog heel wat te bespreken. Maar eerst moest Cody zich beter voelen.
      De jongen kroop naar achteren. Even lag hij op zijn rug, daarna draaide hij zich op zijn zij en keek hem met een koortsige blik aan. Orion schopte zijn schoenen uit en ging naast hem liggen, ook op zijn zij, maar met voldoende ruimte tussen hen in. Zijn blik dwaalde langs de vele sproetjes en de krullen die zijn gezicht omlijstten.
      ‘Je haren zijn doffer,’ constateerde Orion.
      Hun blikken kruisten elkaar. Er leek een pijnscheut door Cody heen te gaan, want hij kneep zijn ogen dicht.
      ‘Je… kunt misschien beter weggaan. Volgens mij… vererger je het,’ bracht Cody moeizaam uit.
      ‘Dat zou wel heel vreemd zijn.’
      ‘Álles is hier vreemd!’
      Het stond Orion tegen om nu weg te gaan, om Cody alleen te laten, maar hij wilde de jongen ook geen pijn doen. Hij kwam overeind en ging voor de deur staan. ‘Zo beter?’
      Het duurde even voor Cody een bevestiging mompelde.
      Orion trok zijn wenkbrauwen op. ‘Hoelang heb je dit al?’
      ‘Het begon één dag nadat ik uit Holtgaard was vertrokken, maar het wordt elke dag erger.’
      ‘Dat lijkt me een teken dat het niets met mij te maken heeft.’
      Cody zei niets. In plaats daarvan draaide hij zich om, zodat Orion naar zijn rug keek.
      Een tijdlang was het stil. Orion wilde net de deur zachtjes opendoen in de veronderstelling dat Cody in slaap was gevallen, toen die wat zei. ‘In Holtgaard is iedereen zijn herinneringen kwijtgeraakt. Iedereen behalve ik.’
      Die woorden moesten even bij Orion landen. ‘Hoe kan dat?’
      ‘Als ik dat eens wist…’ Cody zuchtte. ‘Ik heb geprobeerd om bij de herinneringenkluis te komen, maar de put is een gewone put geworden.’
      ‘Dus iemand heeft de put magisch vergrendelt,’ mijmerde Orion. ‘Interessant.’
      ‘Interessant? Het is afschuwelijk. Geliefden zien elkaar als vreemden. Ouders herkennen hun kinderen niet meer.’
      ‘Dat is vast een opluchting voor de mijne.’ Orion wreef over zijn gezicht toen hij zich realiseerde hoe scherp zijn toon klonk. ‘Sorry.’ Hij dacht aan zijn zusje, maar de situatie die Cody schetste was zo bizar dat hij zich niet kon voorstellen hoe zij zich nu moest voelen. ‘Het klinkt… ongelofelijk.’
      ‘Denk je dat de herinneringen gestolen zijn? Of dat iemand ze allemaal heeft losgelaten? Dan zou het allemaal definitief zijn.’
      In ieder geval klonk Cody’s stem weer wat krachtiger.
      ‘Ik vrees het laatste,’ zei Orion. Toen hij Cody scherp adem hoorde halen, realiseerde hij zich dat hij dat misschien iets voorzichtiger had moeten brengen. Hij was het gewend om met de katten te praten en die moest je vooral niet met fluwelen handschoentjes vastpakken. Het viel echter niet mee om de woorden af te zwakken – en veel zou Cody daar ook niet aan hebben – dus hij probeerde zijn gedachtegang maar te verklaren. ‘Je hoeft niet in de buurt van je herinneringen te blijven. Ik neem ze niet mee als ik lang van huis ga.’
      ‘Maar als iemand ze op magische wijze gestolen heeft, kunnen ze hier wel honderden kilometers vandaan zijn. Het zou kunnen dat ze een beperkt bereik hebben, toch?’
      Cody klonk zo hoopvol dat Orion het maar niet tegensprak. ‘Het zou kunnen. Misschien dat iemand wil dat de dorpelingen ze terugkopen.’
      ‘Maar wie zou zoiets doen?’
      Orions gedachten schoten naar Locke. Naar Luther.
      Wie zou dat niet doen?
      ‘Ik kan best een paar mensen bedenken.’
      Cody ging rechtop zitten en keek hem aan. Zijn ogen glansden vol hoop. ‘Echt? Ik wist wel dat jij een aanknopingspunt zou kunnen vinden.’
      ‘Ben je me daarom gaan zoeken?’ vroeg Orion. Hij deed zijn best om het zeurende gevoel in zijn binnenste te negeren.
      ‘Ja, ik hoopte dat een banneling me zou kunnen helpen, aangezien jullie nog wel je herinneringen hebben.’ Cody beet op zijn lip en keek naar hem op. ‘En jij bent de enige banneling die… nou ja, aardig is. Aardig genoeg om me te willen helpen. Hoopte ik.’
      Orion leunde met zijn schouder tegen de deur en sloeg zijn armen over elkaar. ‘Misschien wil ik wel helemaal niet dat je teruggaat naar Holtgaard.’
      Cody boog zijn hoofd. Hij frunnikte aan zijn nagels. ‘Als dat je voorwaarde is om te willen helpen, kan ik je beloven na afloop hier te blijven.’
      ‘Zou je Fleur in de steek laten?’
      ‘Fleur?’ Hij keek heel even verward op, alsof hij het verband miste. Daarna kneep hij zijn handen weer samen. Kwamen de trillingen opnieuw op? ‘Oh, eh, nee, natuurlijk niet. Liever niet, bedoel ik. Maar nu ben ik haar ook kwijt. Nu ze me niet meer herinnert. En ik wil niet dat heel Holtgaard in chaos ontaardt.’
      Fleur herinnert zich hem niet meer. Ondanks zijn jaloezie, had hij met Cody te doen.
      ‘Ik maak maar een geintje. Natuurlijk help ik je en daarna mag je braaf terug naar je liefje.’ Hij dacht aan het afstervende woud. Zou er een verband bestaan? Als hij de oorzaak van het ene kon achterhalen, vond hij misschien ook makkelijker die van het andere.
      Cody’s gezicht klaarde op. ‘Echt waar?’
      ‘Echt waar.’ Hij gaf hem een knipoog. ‘Maar eerst moeten we uitzoeken wat er met jou aan de hand is. Ik zal met Merlijn de boeken induiken. Dan kan jij ondertussen rustig eten, zonder dat ik je met mijn aanwezigheid lastigval.’
      ‘Je valt me niet…’ Cody’s schouders zakten naar beneden en hij kneep zijn handen weer samen. Hij deed er het zwijgen toe.
      Bij Orion begon er een vermoeden te rijzen.
      Cody zou er echter niet blij van worden.
      En hij… hij werd er misschien iets té blij van.

Reageer (1)

  • AMuppetOfAWoman

    Bedankt voor weer een nieuw, fantastisch hoofdstuk 💛

    4 maanden geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen