. . .


Cody moest zijn hoofd in zijn nek leggen om de hele grootte van de poort in zich op te kunnen nemen. Van bovenaf had de omheining er veel minder indrukwekkend uitgezien. De boomstammen waren dicht tegen elkaar geplaatst en de kieren ertussen waren afgesmeerd. Hij vroeg zich af hoe die jonge ogers waarover Mos had gesproken hier binnenkwamen. Misschien ontlokten ze die schreeuwen wel aan ronddwalende reizigers zoals hij, want hij kon zich echt niet indenken dat ze over de hoge muren konden klimmen. Of beukten ze zich er door hun keiharde lichaam gewoon dwars doorheen?
      Cody keek over zijn schouder, aangezien Mos niet naast hem stond. Hij was aan de boomgrens blijven staan en gluurde om een boomstam die zijn lichaam nog niet voor de helft uit het zicht nam.
      ‘Ik… wacht wel hier.’
      Cody glimlachte. Even overwoog hij om te zeggen dat hij niet op hem hoefde te wachten. De onverzettelijkheid die deze poort uitstraalde, maakte hem toch aan het twijfelen. Was Orion hier wel? Zou hij zich niet opgesloten voelen tussen de hoge muren?
      Zijn oog viel op een grote bel die aan de poort hing. Hij klingelde er stevig aan. Hoewel het de bedoeling was dat iemand het zou horen, kromp hij toch iets in elkaar door het harde geluid.
      Hij wierp nog een blik over zijn schouder. Mos keek met een bleek gezicht toe.
      ‘Je bent niet echt goed verborgen zo,’ zei Cody. Hij had geen idee hoe de mensen op een oger zouden reageren. ‘Je kunt juist beter op de grond gaan zitten en je voordoen als een stuk rots.’
      ‘Oh! Hmm.’ De oger zette een paar stappen opzij, ging zitten, sloeg zijn armen om zijn benen en dook met zijn hoofd achter zijn knieën. ‘Zo?’
      ‘Ja, perfect!’ Als Cody niet van het bestaan van ogers had geweten – en Mos stil zou blijven zitten – was hij er geheid langsgelopen zonder er een tweede blik op te werpen.
      Een schuivend geluid zorgde ervoor dat Cody gelijk weer voor zich keek. Een plank was weggeschoven, waardoor een spits gezicht hem nu aankeek, met dreigende wenkbrauwen en ogen die diep in hun kassen lagen.
      Cody’s mond voelde zo droog als een woestijn. Onbewust deed hij een stap naar achteren.
      ‘Wel wel wel… wie hebben we hier? Als dat ons gouden boterbloempje niet is.’
      Cody klemde zijn plots klam aanvoelende handen om de banden van zijn rugtas. ‘Luther.’ Het was een schor geluid dat over zijn lippen kwam.
      Met zijn kille blik nam de man hem grondig in zich op. ‘Ik kan me niet voorstellen dat ze jou verbannen hebben.’
      Cody schuifelde met zijn voeten. Luther was een jaar ouder dan hij. Nog voordat hij de Academie had afgerond, had zijn sadistische gedrag er al voor gezorgd dat hij werd verbannen. Iemand had hem betrapt terwijl hij een eend zo betoverd had dat hij een andere eend probeerde te verdrinken. Een interessant experiment, noemde hij het. Het was niet het eerste voorval waarover heftig gefluisterd werd.
      Cody zocht naar woorden. Luther en Orion hadden nooit met elkaar overweg gekund. Als Luther hier was, kon hij zich niet voorstellen dat dat ook voor Orion gold. Of was dit de enige veilige plek voor mensen en hadden ze geen andere keuze gehad? Misschien dat ze zo ver mogelijk bij elkaar vandaan woonden.
      Er zat niets anders op dan ernaar te vragen. Voor hij dat kon doen, schoof Luther de plank weer voor het gat. Cody’s schouders zakten naar beneden. Voor hij een teleurgestelde zucht kon slaken, ging de poort knarsend open.
      Luther stond in het midden van de doorgang, met zijn armen over elkaar geslagen. Zijn sluike, zwarte haar viel in een rechte scheiding naar beneden. Het maanlicht liet zijn gezicht er nog bleker uitzien dan het vroeger al had gedaan.
      Een grijns krulde om zijn lippen. ‘Nou, welkom, Boterbloempje.’ Hij maakte een weids gebaar naar het dal dat achter hem lag. ‘In het Dal van de Gekken en de Dwazen.’ Hij zond hem een knipoog. ‘Of gewoon van de mensen die het zat waren om constant betutteld te worden. Was jij het soms zat dat ze je constant rozenblaadjes toewierpen? Of ben je stiekem het slaafse huwelijksleven ontvlucht? Ik heb gehoord dat je Fleurs bloemetje bestoven hebt.’ Hij lachte hard en schel.
      Cody’s lippen kleefden aan elkaar. Langs de man heen keek hij naar de vallei waarin hij de eerste contouren van huizen kon zien. Er hing een dikke, dreigende atmosfeer.
      ‘Orion… Orion is hier niet hè?’ bracht hij moeizaam uit.
      ‘Orion?’ Luther snoof minachtend. ‘Die is zo gek als een deur geworden. De laatste keer dat ik hem zag, probeerde hij zijn eigen voeten af te snijden om aan zijn schaduw te ontkomen. Dat is al zeker twee jaar terug. Inmiddels ligt hij al lang ergens weg te rotten.’
      Er trok een kilte door Cody heen. Nee – dat kon niet waar zijn toch? Orion was toch niet echt dood? Zijn lip begon te trillen. Een klomp verdriet hechtte zich in zijn keel vast. ‘Hij – hij is vast nog ergens.’
      ‘Zijn botten misschien. Z’n katten hebben die vast schoongelikt.’ Hij lachte weer. Er glansde waanzin in zijn ogen.
      Als vanzelf deed Cody weer een stapje achteruit. ‘En – en Nova? Is zij hier?’
      ‘Nova?’ Luthers wenkbrauwen kropen naar elkaar toe. ‘Z’n zusje? Wat zou die hier moeten?’
      ‘Ze – ze ging hem zoeken.’
      Hij trok zijn schouders op. ‘Niet gezien.’ De waanzin in zijn ogen flakkerde heel even op, voor die weer doofde. ‘Uiteindelijk komt ze vast hier terecht. Dat doen de meesten. Je kan hier wachten, als je wilt.’
      ‘Ehm…’ Alles in Cody verzette zich ertegen om met die griezel mee te gaan. Maar stel dat Orion echt dood was? Bij wie moest hij dan hulp vinden? Hier woonden meer mensen dan Luther alleen. En Luther had gelijk: er was een grote kans dat ook Nova uiteindelijk iemand vond die zo vriendelijk was om haar hierheen te brengen.
      ‘Kom aan, ik moet de poorten dichtdoen. ’s Nachts sluipen hier de grootste gruwelen rond. Orion vind je echt niet, hoor.’
      ‘Leugens… leugens…. Leugens.’
      Cody hield zijn adem in door het horen van de plotse, haast spinnende stem die zich verplaatste bij het herhaaldelijk uitspreken van het woord.
      Iets streek langs zijn been, ter hoogte van zijn knie. Toen Cody naar beneden keek, zag hij niks. ‘W-wat…’
      Een diepe grom steeg op. Het duurde een paar tellen voor hij zich realiseerde dat het Luther was. Hij had zijn ogen tot spleetjes geknepen en griste naar een bijl die aan zijn heup hing. ‘Ben je er weer, jij vervloekt gespuis?’
      Een mauwend lachje weerklonk. ‘In mijn woordenboek ben jíj het vervloekte gespuis.’
      Cody deed een stap naar achteren. Luther zag eruit alsof hij ieder moment kon aanvallen en bij wie de stem ook vandaan kwam: Cody stond tussen hen in.
      ‘Je kunt beter hier komen, Boterbloempje,’ gromde Luther. ‘Iedere imbeciel weet dat je niet naar mysterieuze stemmen moet luisteren.’
      Vertwijfeld keek Cody naar de poort. Daar had Luther natuurlijk een punt. En waarschijnlijk had hij geluisterd – als het niet Luther was geweest die daar stond.
      Cody kon zich niet herinneren dat de man ooit een vriendelijk woord tot hem gesproken had, dus waarom nodigde hij hem nu wel uit? Hij kwam zelfs dwingend over.
      ‘Ik eh, ik…’ Hij keek rond, op zoek naar de eigenaar van de stem. ‘Wie je ook bent… kun je mij naar Orion brengen?’
      ‘Zeker kan ik dat.’ Nu streek er iets zachts langs zijn knieholte. Een staart, leek het wel. ‘Met plezier, zelfs. Hij zal zijn ogen niet kunnen geloven – want jij bent Cody, nietwaar? Misschien dat hij dan zelfs die ouwe feeks uit haar kasteel jaagt en mij daar laat plaatsnemen. Niet dat ik daar nou zo graag mijn dutjes doorbreng, maar het wordt hoog tijd dat ze weer een toontje lager gaat zingen.’
      Cody’s mond zakte open. Een plotse warmte joeg door hem heen. ‘Hoe… hoe weet je wie ik ben?’
      Het bleef stil. Achter hem klonk een zacht spinnend geluid.
      Cody richtte zijn blik weer naar voren. Luther had zich niet verroerd, zijn vingers zaten nog steeds rond de steel van zijn bijl geklemd. ‘Het spijt me.’ Hij stapte verder naar achteren. ‘Ik moet Orion vinden en jij kunt daar blijkbaar niet bij helpen.’
      Luther trok zijn neus op. ‘Geloof me: je zult niet blij zijn met wat je vindt. Ik loog niet over het afsnijden van zijn voeten.’
      Alles was beter dan hier bij Luther blijven.
      ‘Kom mee,’ klonk de stem achter hem. Dwingend nu.
      Cody draaide zich om.
      ‘Helaas kan ik je niet laten gaan.’
      Cody verstijfde.
      ‘Reken maar van wel!’ Een nieuwe stem rolde als een lawine van stenen naar hen toe. Of nieuw – het was Mos, realiseerde Cody zich een paar tellen later. Hij klonk nu alleen veel zelfverzekerder.
      De oger stapte het pad op. Nu het donker was, viel het niet langer op dat zijn gesteente poreus was.
      Luther gromde woest. Even leek hij Cody nog mee te willen sleuren, maar hij bedacht zich toen Mos met dreunende stappen dichterbij kwam.
      Hij glipte door de poort en schoof die met een knal dicht.
      Opluchting stroomde door zijn aderen zodra Luther uit beeld was verdwenen. Cody liep naar Mos en sloeg dankbaar een arm om zijn stenen schouders. ‘Zie je wel dat je een held bent.’
      Er klonk een minachtend snuifje. ‘Het lijkt me dat ik dat ben.’
      Opeens verscheen er een enorme kat die tot voorbij zijn knieën kwam. Hij was grotendeels groenblauw van kleur, met oranje plukken rond zijn ogen en oren. In plaats van haren, was hij rond zijn neus bedekt met piepkleine schubbetjes die langzaam overgingen in veren die bovenop zijn hoofd zelfs een soort kroon vormden. In het midden zat een edelsteen in principe dezelfde kleur.
      ‘Wat… Wie…’
      De kat boog zijn hoofd. ‘Mijn naam is Basil. Laat me je naar mijn meester brengen.’

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen