Hoofdstuk 6
. . .
‘Maar ik ben op zoek naar een, eh… vriend. Orion.’ Hoop ontbrandde in zijn hart, zelfs al was hij bang dat die ieder moment weer kon doven. ‘Ken je hem?’
Met ingehouden adem wachtte hij op Mos’ antwoord.
De oger kneep zijn ogen tot bijna onzichtbare spleten, voor ze weer van elkaar weken. ‘Orion is een mens?’
Cody knikte. ‘Ja. Even oud als ik. Donkerbruine krullen – minder weerbarstig dan de mijne.’ Cody’s haar was springerig, ontembaar bijna. Orions haar zat altijd perfect, elke pluk op de juiste plek. ‘Uhm…’ Opeens wist hij niet meer hoe hij de jongen verder moest beschrijven. Dat hij opvallend lange wimpers had, of dat zijn ogen de kleur van blauwe bessen hadden, of zijn kaaklijn een kunstwerk leek, dat waren details waar Mos vast weinig mee kon.
Cody voelde zijn wangen gloeien. Dacht hij dat net echt allemaal? Schaamte vulde hem. Vlug probeerde hij Fleurs gezicht voor de geest te halen, maar haar gezicht leek opeens zo gewoontjes.
Er klonk opeens een dreun.
Met een bonkend hart deinsde Cody naar achteren. Het duurde even voor hij het geluid geplaatst had: Mos had zijn handen – zo groot als koekenpannen – tegen elkaar aan geslagen. Zijn mond leek opeens twee keer zo breed.
‘Bent u hier om deze Orion het hof te maken?’
‘Wat?’ Verwoed schudde Cody zijn hoofd. ‘N-nee, natuurlijk niet.’
‘Hmm.’ Met overduidelijke teleurstelling liet Mos zijn armen naast zich hangen. ‘Ik hoorde het luide bonzen van uw hart. Ka-boem. Ka-boem. Zo doet het mijne altijd als ik aan Bast denk.’ De oger sperde zijn ogen wijd open, keek gealarmeerd om zich heen en duwde zijn handpalmen tegen zijn mond. Orion durfde te zweren dat er sliertjes stoom van Mos’ wangen opstegen. ‘Zei ik dat echt hardop?’
Ondanks zijn eigen ongemak, moest Cody zachtjes lachen. ‘Is Bast ook een oger?’
Mos knikte zo wild dat Cody even bang was dat Mos’ hoofd eraf zou vallen. Het maakte een gevaarlijk knarsend geluid. ‘Bast is de aller-stoerste oger die ik ken. Sterk als een berg. Onverschrokken als een vulkaan. Hard als graniet. En haar ogen… fonkelend als diamanten.’ Er volgde een zucht vol adorerend verlangen.
‘En vindt ze jou ook leuk?’
‘Hmpf.’ Mos schopte een stukje steen weg – waarbij Cody zich onwillekeurig afvroeg of het van hemzelf kwam – en viel daarbij bijna om. Hij schudde alsof er diep binnen in hem een aardbeving plaatsvond. ‘Ze zal me nooit zien staan. Ik ben niet… zoals de andere ogers.’ Zijn handen gingen over de stukken mos tussen zijn stenen. ‘Veel te poreus.’
‘Dat zegt niks. Orion is ook anders dan iedereen die ik ken. En –’ Hij beet op zijn lip. Hij zou moeten vertellen waarom hij op Fleur viel. Waarom hij met haar samen was. Ze was mooi, ze was lief, ze was… alleen nog een vage aftekening in zijn geest, leek het wel. De realisatie kneep zijn maag samen. Plotseling voelde ze zo ongrijpbaar ver weg dat de herinneringen aan haar begonnen te verbleken. Wat betekende dat? Begon de ramp die zich in Holtgaard had voltrokken hem nu ook in te halen? Hij moest haast maken! Hoe aandoenlijk het ook was, hij liet Mos’ verliefdheid voor wat het was en vertelde waar hij vandaan kwam en wat er in het dorp gebeurd was.
‘Ik ben bang dat mijn herinneringen ook weg beginnen te glippen. Daarom moet ik Orion vinden. Ik hoop dat hij me wil helpen. Hij is slim – en meer bedreven met magie dan ik.’ Zijn eigen magie beperkte zich vooral tot het oproepen van planten of objecten – de meest gebruikelijke magiesoort. Dat gold voor de meeste Holtgaarders. De zaken die daarbuiten vielen waren veelal verboden. Orion en de bannelingen waren echter niet langer beperkingen opgelegd. Misschien dat Orion wel een methode kende waarmee ze de gestolen herinneringen konden opsporen – of had hij überhaupt een idee wie de dief was.
‘Niet ver hier vandaan is het Mensendal. Jonge ogers vinden het soms leuk om daarheen te gaan en de mensen te laten schrikken. Degenen die de meeste gillen vangt, krijgt dan van de andere deelnemers een edelsteen. Die verzamelen ze.’ Er kwam een knarsend geluid uit Mos’ mond, alsof hij steen vermaalde. ‘Ik heb het nooit leuk gevonden om anderen te laten schrikken.’ Hij tuurde weer naar de steenklompen die zijn voeten waren. ‘Soms proberen ze ook mijn gil te vangen.’
‘Kun je me dan naar dat Mensendal brengen?’
‘Natuurlijk.’ Mos keek om zich heen en krabde op zijn hoofd. ‘Denk ik. Eigenlijk ben ik een beetje verdwaald. Maar dat geeft niet hoor,’ zie hij vlug. ‘Dat ben ik heel vaak. Ik kom vanzelf wel weer langs een plek die me bekend voorkomt.’
Dat maakte Mos niet bepaald tot de ideale reisgenoot, maar het was beter dan alleen rondzwerven.
Mos draaide een rondje om zijn as en wees toen een richting uit. ‘Die kant op. Denk ik.’ De laatste twee woorden mompelde hij.
Cody merkte dat de oger hem niet aan durfde te kijken, alsof hij zich wederom schaamde. Handig was het niet, maar Cody was allang blij dat Mos hem wilde helpen en nam er dan ook geen aanstoot aan. ‘Dan gaan wie die kant uit! We komen vanzelf langs een herkenningspunt.’
Cody nam eerst nog een paar slokken water en hees zijn tas daarna opgetogen over zijn schouders. ‘Hoe vang je eigenlijk een gil?’ vroeg hij zich af. ‘Ze doen de mensen toch geen pijn, hoop ik?’
Een tak bezweek onder Mos’ voet. Hoewel Cody naast hem was gaan lopen, stapte hij toch iets verder van de oger weg toen die bijna ongemerkt op zijn voet ging staan. ‘Ze gebruiken schrikvangers. Met grote bladeren vangen ze het web van een spookspin. Die vangt geluiden van andere wezens: soms om zijn prooien te lokken, soms om roofdieren weg te jagen. Iedere schreeuw wordt in een draad bewaard. Als je hem dan beweegt, klinkt de schreeuw of brul op.’
Dat was… onvoorstelbaar. Cody zag al voor zich hoe een grote spin over zijn web wandelde en aan de draden trok alsof het een soort harp was. Een rilling liep over zijn rug bij de gedachte dat het wel een hele intelligente spin moest zijn.
‘Eten die spinnen vlees?’ vroeg Cody kleintjes. ‘M-mensenvlees?’
‘Hmm. Dat weet ik niet. Ik weet weinig van mensen. Of van spinnen.’
Cody vroeg zich af of hij daar ook bang voor was, maar hield die vraag voor zich. Hij wilde niet dat Mos zich nog erger ging schamen – zelfs al was een grote spin vrezen allesbehalve beschamend. ‘Nou, ik kan er maar beter uit de buurt blijven.’
‘Dat lijkt me verstandig.’ Mos knikte ernstig. ‘Mensen zijn heel teer. Heel anders dan ogers. Andere ogers dan ik, dan.’ Zijn schouders begonnen weer te hangen. ‘Waarschijnlijk blijft er meer van jou over dan van mij, als je van een helling valt.’
‘Laten we dat maar niet uitproberen,’ zei Cody met een scheef lachje. Weer ging zijn blik langs het met mos begroeide steen. Hij vond het een fascinerend wezen. Wat aten ogers? Konden ze ziek worden? Hoe zagen hun woningen eruit?
De ene na de andere vraag rolde over zijn lippen terwijl ze op zoek gingen naar het Mensendal.
Er lag een paarse gloed over het bos toen Cody en Mos eindelijk het Mensendal vonden. Zijn voetzolen bonsden en er had zich een pijnlijke blaar op zijn hiel gevormd.
De zon begon onder te gaan. In reactie daarop bloeiden er overal bloemetjes op die een paars schijnsel uitstraalden. Cody vond het adembenemend – hij vond alles adembenemend.
Tijdens hun lange tocht waren ze geen enkel gevaarlijk beest tegengekomen. Soms merkte Cody wel dat hij vanuit de struiken begluurd werd, maar dat leken gewoon wezens te zijn die net zo nieuwsgierig waren als hij.
Gevaarlijke beesten of niet: het Mensendal was afgebakend met een hoog houten hek vol scherpe punten. Blijkbaar waren er hier genoeg wezens die ze vreesden.
De nederzetting zag er niet uit zoals Holmgaard. Er was geen centraal plein, geen markt, geen knusse weggetjes vol bloembakken of kinderen die door het gras stoven.
Vanaf de plek waar Cody stond, kon hij het hele dal overzien en hij telde een stuk of vijftien huizen. Zes waren er bij elkaar geclusterd, de rest was door het dal verspreid. Cody vermoedde dat de bewoners van die laatste huizen hier alleen woonden zodat ze in tijden van nood op elkaar konden rekenen.
Zijn blik ging van huis naar huis, al was hij te ver weg om details te kunnen onderscheiden. Waar zou Orion wonen? Vast niet helemaal alleen. Hij was nooit verlegen of teruggetrokken geweest.
Al was dat vijf jaar geleden. Wie weet wat de wildernis met hem gedaan heeft.
Halverwege de steile helling liep een pad. Er was te veel begroeiing langs de heuvelkam om te kunnen zien waar het begon. Hoewel zijn voeten weer een fel protest opriepen zodra hij in beweging kwam, begon Cody die kant op te lopen.
Tegen de tijd dat hij beneden kwam, was het vast pikdonker. Hopelijk zouden ze hem nog opmerken – en hem binnen laten.
Er zijn nog geen reacties.