𝕰𝖊𝖓 - JUNI 3022






𝓢tukjes. Alles wat daarna kwam, herinnerde hij zich in stukjes. Flarden van pijn en roepende stemmen, snel weer overstemd door het zeeruis dat vast leek te zitten in zijn oren. Daarna was er leegte, afgewisseld met conversaties in een taal die Kai niet meteen begreep. Iets dat leek op Oud-Valedaans, maar dan verbasterd. De eindklanken ingeslikt. Hij was te moe om zich op de betekenis van de woorden te focussen; niet eens zeker of de klanken van buitenaf kwamen of een creatie waren van zijn doodvermoeide brein.
      Zijn rug stond in brand. Zijn schouders voelden alsof hij het gewicht van de hemel droeg. Er was iets dat continu aan zijn wenkbrauw trok, maar hij kon niet eens zijn ogen openen, laat staan bewegen om te voelen wat het was.
      Hij wist niet wanneer de leegte in iets anders veranderde, maar plots stond hij voor de Valariankathedraal in Solembria. Een oude man rees boven een menigte schreeuwende mensen uit. Kai zag hoe een grijns zijn lippen krulde. Hoe een groene glans door zijn ogen schoot.
      Het volgende moment kon Kai niet meer ademen. Een hand klemde zich rond zijn keel en trok hem naar beneden, verder en steeds verder, totdat hij helemaal tegen de grond lag – tegen het dek van zijn zeilboot, dat hem twee seconden later het water in katapulteerde.
      Hij had geen veiligheidslijn. Hij was vergeten hoe hij moest zwemmen; vergeten hoe hij zijn adem moest inhouden. Bloed en water vulden zijn longen; zo gewelddadig dat het voelde alsof ze in duizend stukjes uiteen zouden barsten. Hij zakte dieper en steeds dieper, in de omhelzing van duizenden armen van onbekenden die alles en niets in zijn oren schreeuwden.
      “Ik denk dat ik verliefd op je ben.” Het waren Lennans armen. Kais hoofd rustte tegen Lennans borst. Het ritme van zijn hartslag was gejaagd. Opgewonden. Verlangend. En Kai wilde huilen en hij wilde Lennans neus breken, maar hij kon alleen maar blijven liggen en luisteren terwijl het bloed in zijn longen langzaamaan weer plaatsmaakte voor zuurstof.
      Ba-doem. Ba-doem. Ba-doem. Lennans hartslag vertraagde en Kai haatte hoe veilig het hem deed voelen; hoe hij het hem in slaap liet sussen, alsof er helemaal niets gebeurd was sinds die ene dag in die grot. Sinds die ene keer dat hij zich voor het eerst in heel zijn leven volledig had durven blootgeven.
      Alsof Lennan hem niet in de steek had gelaten.
      Ba-doem. Ba-doem. Ba-doem. Het werd luider. Bonzen op een basdrum. Iemand stampte zo hard op de pedaal dat het vel van de drum brak, maar het bonzen ging verder. Oorverdovend luid. Het nam Kais hele hoofd over, wrikte zich onder zijn borstbeen door, waar het zijn hart uit zijn lijf rukte en in stukken reet.
      De borstkas onder Kais oor was niet meer die van Lennan. Het was die van een vreemdeling, die zijn vingers in Kais haar verstrengelde en in zijn nek beet. Het was die van Mara, die met scherpe klauwen bloedende krassen in Kais onderrug trok. Het was die van Jari, die Kais polsen bij elkaar bond en het touw zo strak trok dat zijn botten braken. Het was die van Elena, die hem op zijn lippen kuste en zuur in zijn keel goot dat Kai vanbinnen in de fik stak, zo hels dat er enkel as en leegte overbleef.
      Hij zweefde in het donker, daarna. Alleen met zichzelf en Karaels stem, die hem al sinds zijn kindertijd achtervolgde.
      “Daar ben je dan.”
      Waar?
      “Onze tombe.”
      Ik wil niet dood.
      Theo’s bloed hing aan Kais trillende handen en plotseling was hij weer op het dak van het Oud Klooster in Verdante. Hij lachte naar de sterren, high en dronken, en Theo duwde hem grinnikend tegen zijn schouder. Hun gelach werd luider en steeds luider, totdat een hoge meisjesstem hen onderbrak.
      “Leeooooo! Ik zeg het tegen mama, hoor, pestkop!”
      Kai was zeven en stond schaterlachend op de boeg van een zeilboot waar hij dertig keer in paste. Een stukje verder, schuin onder hem, kwam Naia’s hoofd net boven het water van de zee rond hen. Haar rode haren hingen in donkere strengen langs haar gezicht en haar blauwe ogen waren fel in de zomerzon.
      “Hé, je bleef maar zeuren dat je het water in wilde,” reageerde Kai nog steeds lachend. “Ik dacht dat je wel blij zou zijn met een duwtje in de rug!”
      Twee sterke handen grepen Kais schouders vast en hij schrok op.
      “Ach, Kai, pest je zusje toch niet zo.” De woorden werden grinnikend, plagerig uitgesproken en op Naia’s gezicht, nog steeds in het water, verscheen een boze frons.
      Kai en zijn vader lachten in koor en dan werd Kai plots opgetild en van de boot gegooid. Hij maakte een mooi boogje in de lucht en zwaaide tegelijkertijd naar Markus, die als albatros een stukje voor de boot uit vloog, totdat…
      PLONS!
      Naia’s lach echode in Kais oren toen hij door het wateroppervlak heen brak en verder zonk. Verder en nog steeds verder, totdat hij te diep in het donker zat om nog iets te zien of te horen.
      De stille duisternis was een oceaan die de hele wereld had opgeslokt. Het duurde lang voordat er weer een lichtpuntje was, maar uiteindelijk was het er. Het groeide. Heel langzaam werd het groter en heel langzaam zakte Kai weer terug in zijn lichaam, dat voordien ergens anders leek te zijn.
      Hij voelde de doffe pijn van zijn rug, zijn schouders. Zijn hoofd voelde zwaar; alsof het zomaar op de grond kon vallen en uiteen zou spatten. Zijn hele lichaam was stijf. Hij hoorde de klank van een elektrische gitaar en het getokkel van vingernagels tegen het scherm van een gsm. Ze hakten op zijn hoofd in als machetemessen.
      Zijn keel was kurkdroog. Hij wilde zijn lippen met zijn tong natmaken, maar de spier was net schuurpapier in zijn mond. Het kostte hem al zijn moeite om zijn ogen te openen en zelfs dan was het diffuus licht in de kamer zo verblindend, dat hij ze tot spleetjes moest knijpen.
      Een sobere beige ruimte kreeg vorm rond hem. Buitenlicht viel door een groot raam rechts van hem binnen, gefilterd door transparante, vrolijk gele gordijnen die clashten met het beige behangpapier. Aan zijn linkerkant, waar de te vrolijke gitaar en het gsmgetokkel vandaan kwam, zat iemand op een stoel. Kai kon hen niet goed zien. Hij kon enkel zwart, wit en knalroze onderscheiden. De kleuren botsten nog agressiever dan de gele gordijnen met het warm-beige interieur.

Reageer (1)

  • Callahan

    The boi is awakeeeeee
    Loved this part of chapter 1 already <3

    1 maand geleden
    • RSK

      Thank youuu, I had fun writing it <3

      1 maand geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen